Circulaire economie in Nederland

3. Materiaalgebruik

3.1 Materiaalinzet in de economie en grondstofafhankelijkheid

Ontwikkeling materiaalinzet en grondstofafhankelijkheid in de Nederlandse economie

De inzet van materialen in de economie is tussen 2000 en 2018 met 79 miljard kilo gestegen (figuur 3.1), een stijging van bijna 18 procent. Een groot deel hiervan is bestemd voor de stijgende uitvoer. De materialen die in de Nederlandse economie worden ingezet komen deels uit de binnenlandse grondstofwinning, maar grotendeels uit het buitenland. De binnenlandse winning van grondstoffen is gedaald van 140 miljard kilo in 2000 naar 102 miljard kilo in 2017, een daling van 27 procent. Jarenlang was de binnenlandse winning van grondstoffen vrijwel constant. In 2013 bestond de binnenlandse grondstofwinning nog voor meer dan de helft uit fossiele energiedragers. Vanaf 2013 is de winning van fossiele energiedragers echter bijna gehalveerd door vermindering van de gaswinning in Groningen.

Terwijl de binnenlandse winning dus verminderde, is de invoer van materialen sinds 2000 juist toegenomen met 117 miljard kilo, een stijging van 38 procent. Zo steeg de invoer van biomassa met 47 procent, metalen met 36 procent en fossiele energiedragers met 51 procent. Sinds 2014 heeft er een flinke stijging van de invoer van aardgas plaatsgevonden. Dit heeft te maken met verminderde binnenlandse aardgaswinning. Enkel de invoer van niet-metaal mineralen daalde met 19 procent sinds 2000, na een piek rond 2006-2008.

Het aandeel van de binnenlandse winning in de totale materiaalinzet was al met al in 2018 slechts 19 procent, voor 81 procent van de materiaalinzet is Nederland dus afhankelijk van de invoer vanuit het buitenland. Er wordt een steeds groter deel van de materiaalinzet ingevoerd, waardoor Nederland afhankelijker is geworden van het buitenland. Hiervan is een deel ook bestemd voor de export. Later in dit hoofdstuk over materiaalconsumptie wordt gekeken naar de Nederlandse consumptie zonder export.

Een onderdeel van de circulaire economie is het verminderen van grondstoffen- en materiaalinzet. Hiermee worden de milieudruk en ook de afhankelijkheid van het buitenland verlaagd. Een groot deel van de materiaalinzet in Nederland is echter bestemd voor de export, waardoor het lastig te zeggen is of Nederland op dit onderdeel de laatste jaren meer of minder circulair is geworden.

3.1.1 Materiaalinzet
PeriodenBinnenlandse winning (mld kg)Invoer (mld kg)
2000140,397310,427
2001137,052329,350
2002128,995319,110
2003127,612314,733
2004138,603331,604
2005129,992344,231
2006127,775372,095
2007127,040385,045
2008136,361392,080
2009131,558363,592
2010139,793379,773
2011139,143382,490
2012134,636391,248
2013136,307393,078
2014129,865392,460
2015114,477406,434
2016115,592418,617
2017113,339419,050
2018102,124427,782

 

Internationale vergelijking materiaalinzet en grondstofafhankelijkheid

Nederland voert veel producten in die na enige vorm van bewerking ook weer worden uitgevoerd. Denk hierbij aan de raffinage van aardolieproducten. Nederland importeert veel ruwe aardolie om die vervolgens, na bewerking tot aardolieproducten zoals motorbrandstoffen, weer uit te voeren. In 2018 was in totaal 68 procent van de materiaalinzet bestemd voor het buitenland en dus slechts 32 procent uiteindelijk bestemd voor Nederlandse consumptie. Geen ander EU-land voert per inwoner meer materialen uit. De materiaalinzet per inwoner is in Nederland vergeleken met buurlanden en de gehele EU relatief hoog en bovendien gestegen ten opzichte van 2000: de inzet lag in 2018 ruim 11 procent hoger. Aan de andere kant is de materiaalinzet per inwoner in Duitsland gedaald met 2 procent en in zowel België als de EU-28 gedaald met 7 procent. De Nederlandse materiaalinzet per inwoner (31,5 ton per inwoner in 2018) is daarmee de laatste jaren hoger dan die van België (30,5 ton per inwoner). Voor de EU-28 ligt dit op 15,0 ton en voor Duitsland op 21,0 ton. Opgemerkt dient te worden dat de hoge materiaalinzet in Nederland deels te maken heeft met internationale handelsstromen en wederuitvoer, waardoor de inzet per inwoner geen sterke indicator is voor een circulaire economie.

3.1.2 Materiaalinzet per inwoner
JaarEU - 28 (x 1 000 kg)België (x 1 000 kg)Duitsland (x 1 000 kg)Nederland (x 1 000 kg)
200016,433,221,228,3
200116,432,820,329,1
200216,233,520,027,7
200316,134,120,027,3
200416,835,520,628,9
200517,035,920,129,1
200617,233,520,930,6
200717,733,921,131,3
200817,334,720,932,1
200915,330,819,630,0
201014,932,020,031,3
201115,632,821,831,2
201214,630,921,031,4
201314,330,520,931,5
201414,529,921,631,0
201514,529,320,530,8
201614,429,320,631,3
201714,830,720,831,2
201815,230,820,831,4
Bron: CBS, Eurostat

3.2 Nederlandse materiaalconsumptie

Ontwikkeling Nederlandse materiaalconsumptie

De inzet van materialen in de Nederlandse economie is niet hetzelfde als de Nederlandse materiaalconsumptie. Een deel van de producten die Nederland maakt, wordt geëxporteerd. De materialen die worden verwerkt in producten die uiteindelijk naar het buitenland worden uitgevoerd zitten niet in de Nederlandse materiaalconsumptie, maar zijn wel van belang voor de Nederlandse economie omdat Nederland verdient aan de uitvoer.

De materiaalinzet, en dan specifiek de invoer van materialen, is sinds 2000 dus gestaag gestegen. Daartegenover staat echter dat de uitvoer van materialen in dezelfde periode nog harder is gestegen, van 251 miljard kilo in 2000 naar 368 miljard kilo in 2018, een stijging van ruim 46 procent. De Nederlandse materiaalconsumptie, berekend als de totale materiaalinzet minus de uitvoer, is dan ook afgenomen, met 45 miljard kilo (22 procent) tussen 2000 en 2018. Dit is weergegeven in figuur 3.2.1, waar alle materiaalsoorten (biomassa, fossiel, metaal en niet-metaal mineraal) samen zijn genomen. De Nederlandse materiaalconsumptie is, ondanks de bevolkingsgroei, juist gedaald sinds 2000. Gemeten in kilo’s is Nederland in de afgelopen jaren minder grondstoffen, materialen of producten gaan consumeren. Hier moet wel rekening gehouden worden met het feit dat de materiaalsoorten bij elkaar zijn opgeteld, waardoor het gewicht van zand dus even zwaar mee telt als een telefoon.

3.2.1 Materiaalconsumptie en -uitvoer
JaarUitvoer (mld kg)Materiaalconsumptie (mld kg)
2000251,342199,482
2001269,392197,010
2002270,359177,746
2003267,738174,607
2004285,921184,286
2005293,479180,744
2006316,351183,519
2007319,720192,365
2008324,457203,984
2009304,065191,085
2010328,774190,792
2011334,832186,801
2012347,314178,570
2013359,786169,599
2014347,968174,357
2015333,756187,155
2016365,121169,088
2017375,856156,533
2018368,285161,621

Internationale vergelijking materiaalconsumptie

De Nederlandse materiaalconsumptie per inwoner is voor de gehele periode 2000-2018 aanzienlijk lager dan die in België, Duitsland en de EU-28. De Nederlandse materiaalconsumptie was in 2018 slechts 10 ton per inwoner, terwijl dit in Duitsland 16 ton per inwoner was, en in zowel België als de EU-28 14 ton per inwoner.  Slechts drie landen, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Italië hadden een lagere materiaalconsumptie.

3.2.2 Materiaalinzet naar bestemming per inwoner, 2018
LandBinnenlandse consumptie (x 1 000 kg)Uitvoer (x 1 000 kg)
Finland35,08,7
Estland34,313,8
Ierland25,93,7
Zweden25,29,0
Denemarken24,77,2
Luxemburg24,115,5
Roemenië21,62,3
Oostenrijk20,47,0
Polen20,42,7
Litouwen20,110,3
Bulgarije19,63,9
Cyprus17,75,4
Tsjechië16,37,0
Portugal16,24,3
Duitsland15,85,0
Hongarije15,44,5
Slowakije14,67,3
Letland14,511,3
Slovenië14,29,4
België14,016,8
EU - 2813,81,3
Frankrijk11,83,0
Griekenland11,44,4
Kroatië11,04,3
Malta10,64,4
Nederland10,021,5
Spanje9,54,2
Verenigd Koninkrijk8,62,3
Italië8,32,5
Bron: CBS, Eurostat

Ook is de materiaalconsumptie in Nederland relatief sterk gedaald (figuur 3.2.3), sinds 2000 met ruim 20 procent. Dit is een sterkere daling dan voor België (ruim 6 procent), Duitsland (bijna 10 procent) en de EU-28 als geheel (bijna 11 procent). De relatief lage Nederlandse materiaalconsumptie per inwoner en de daling ervan sinds 2000 zijn positieve signalen dat Nederland een relatief (en steeds meer) circulaire economie is.

3.2.3 Materiaalconsumptie per inwoner
JaarEU - 28 (x 1 000 kg)België (x 1 000 kg)Duitsland (x 1 000 kg)Nederland (x 1 000 kg)
200015,514,917,712,5
200115,615,216,712,3
200215,314,916,311,0
200315,214,416,110,8
200415,914,716,311,3
200516,014,915,811,1
200616,216,716,211,2
200716,616,916,311,7
200816,316,816,212,4
200914,315,115,411,6
201013,815,115,511,5
201114,515,817,011,2
201213,414,116,410,7
201313,013,616,310,1
201413,213,116,810,3
201513,212,915,611,0
201613,112,915,79,9
201713,413,815,89,3
201813,814,015,810,0
Bron: CBS, Eurostat

Materiaalstromen

Een tussendoel op weg naar een volledig circulaire economie, is om 50 procent minder abiotische primaire grondstoffen te gebruiken in 2030. Om een beeld te geven laat figuur 3.2.4 de consumptie van abiotische materialen in Nederland zien. Dit is de consumptie van niet-metaal mineraal, metaal en fossiel - dus exclusief biomassa, zoals in de doelstelling staat. Deze figuur laat niet alleen de primaire grondstoffen zien, maar ook de halffabricaten en eindproducten. Aangezien het niet goed mogelijk is om secundaire (gerecyclede of hergebruikte) materialen (wel of niet verwerkt in producten) te onderscheiden in de import, is hier de import meegenomen inclusief secundaire materialen. Desalniettemin geeft de figuur een beeld van het abiotische gebruik in Nederland. De ontwikkeling verliep tot 2010 redelijk vlak. De laatste jaren is sprake van een dalende trend, hoewel het gebruik in 2018 weer wat hoger was dan in 2017. In 2018 was het gebruik van abiotische materialen al met al ruim 20 procent lager dan in 2010. Sinds 2010 is Nederland wat betreft de consumptie van abiotische materialen dus langzaam richting de doelstelling aan het bewegen.

3.2.4 Materiaalgebruik (excl. biomassa), inclusief halffabricaten en eindproducten
JaarMateriaalgebruik (index, 2000=100)
2000100,0
200198,6
200288,9
200389,0
200494,7
200593,2
200695,7
200797,2
2008102,9
200994,4
201095,6
201192,3
201284,7
201378,2
201480,2
201590,8
201680,8
201768,6
201875,5

De Nederlandse grondstofvoetafdruk

De binnenlandse winning bestaat enkel uit grondstoffen, maar de invoer en uitvoer omvatten zowel grondstoffen als halffabricaten en eindproducten. Tijdens het productieproces waarin grondstoffen worden verwerkt tot halffabricaten en eindproducten, gaan grondstoffen verloren: zo ontstaan er afvalstromen en worden fossiele energiedragers ingezet voor de benodigde energie in het productieproces. Halffabricaten en eindproducten omvatten slechts een deel van de grondstoffen die nodig waren om ze te maken. Een land dat relatief veel eindproducten importeert zal dus naar verwachting een kleinere materiaalinzet hebben dan een land dat veel ruwe grondstoffen verwerkt tot producten. Om het grondstofgebruik vergelijkbaar te maken kunnen halffabricaten en eindproducten worden omgerekend naar de hoeveelheid grondstoffen die nodig was om ze te produceren. De materiaalconsumptie kan dus worden omgerekend naar grondstoffen, waaruit de zogeheten grondstofvoetafdruk volgt.

De grondstofvoetafdruk laat een vrij constante ontwikkeling zien voor zowel Nederland als de EU-28. De Nederlandse grondstofvoetafdruk is tussen 2010 en 2017 per saldo licht gedaald: tussen 2010 en 2012 heeft er een sterke daling plaatsgevonden, waarna de grondstofvoetafdruk weer langzaam is gestegen. Ook voor de EU is de grondstofvoetafdruk tussen 2010 en 2017 licht gedaald. Wat opvalt is dat de Nederlandse grondstofvoetafdruk structureel lager ligt die van de EU. Zo ligt de Nederlandse grondstofvoetafdruk in de periode 2010-2017 tussen de 9 en 11 ton per inwoner terwijl die voor de EU rond de 14 ton per inwoner schommelt. De Nederlandse materiaalconsumptie, teruggerekend naar grondstoffen, ligt voor Nederland dus aanzienlijk lager dan die voor de EU als geheel.

3.2.5 Grondstofvoetafdruk per inwoner
JaarEU - 28 (x 1 000 kg)Nederland (x 1 000 kg)
201014,56910,786
201213,9998,783
201413,7699,025
201613,6979,553
201714,0459,654
Bron: CBS, Eurostat

De grondstofvoetafdruk kan ook worden uitgesplitst naar type materialen. Dan valt op dat het grote verschil tussen Nederland en de EU-28 te verklaren is door de consumptie van niet-metaal mineralen. De consumptie van niet-metaal mineralen ligt in de EU-28 met ruim 6 ton per inwoner drie keer hoger dan de 2 ton per inwoner in Nederland. Een van de oorzaken hiervoor is dat Nederland een relatief klein en dichtbevolkt land is, waardoor er per hoofd van de bevolking relatief weinig materiaal nodig is voor de bouw van de benodigde infrastructuur, zoals wegen. Een deel van de in Nederland geproduceerde biomassa is veevoeder dat grotendeels wordt geëxporteerd. De export telt niet mee in de Nederlandse voetafdruk, waardoor  de biomassa voetafdruk laag is. Aan de andere kant is de Nederlandse consumptie van fossiele energiedragers weer hoger dan in de EU-28.

De Nederlandse grondstofvoetafdruk ligt in 2017 dus op een lager niveau dan 2010, maar is hoger dan in 2012. De periode is echter te kort om te kunnen zeggen of Nederland beweegt richting minder grondstofgebruik en dus een circulaire economie. Wel blijft de Nederlandse grondstofvoetafdruk aanzienlijk lager dan het EU-28 gemiddelde.

3.2.6 Grondstofvoetafdruk per inwoner, 2017
MateriaalBiomassa (x 1 000 kg)Metaal (x 1 000 kg)Mineraal (x 1 000 kg)Fossiel (x 1 000 kg)
EU-283,3791,5756,1072,984
NL2,0561,6892,0113,898
Bron: CBS, Eurostat

3.3 Materiaalproductiviteit

De Nederlandse materiaalproductiviteit geeft weer hoe efficiënt Nederland met grondstoffen omgaat. Het laat zien hoeveel euro er in Nederland verdiend wordt met iedere kilogram materiaalgebruik. Materiaalproductiviteit wordt bepaald door het bruto binnenlands product (bbp, in euro’s) uit te zetten tegen de totale materiaalconsumptie in kilo’s. De materiaalproductiviteit varieert erg tussen verschillende sectoren binnen de economie. Zo wordt er in de bouw relatief veel en in de dienstensector relatief weinig materiaal ingezet om waarde te genereren. 

De Nederlandse economie als geheel gaat internationaal gezien erg efficiënt om met haar grondstoffen, Nederland scoort hier namelijk het hoogst (in vergelijking met de EU-28). De Nederlandse materiaalproductiviteit ligt meer dan twee keer zo hoog als het gemiddelde in de EU-28. Oorzaken hiervoor zijn de relatief lage consumptie van mineralen voor de bouw en, meer algemeen, de relatief grote dienstensector.

3.3.1 Materiaalproductiviteit, 2018
Land2018 (euro per kg)
Nederland4,17
Verenigd Koninkrijk3,78
Luxemburg3,39
Italië3,21
Frankrijk2,81
Spanje2,63
België2,52
Ierland2,31
Duitsland2,27
Malta2,06
EU - 282,04
Denemarken1,93
Oostenrijk1,86
Zweden1,73
Griekenland1,56
Slovenië1,43
Cyprus1,32
Portugal1,11
Tsjechië1,09
Kroatië1,08
Slowakije1,07
Finland1,04
Letland0,84
Hongarije0,81
Litouwen0,66
Polen0,62
Estland0,44
Roemenië0,40
Bulgarije0,33
Bron: CBS, Eurostat

In 2000 was dit ook al zo. Ondanks het feit dat de materiaalproductiviteit voor de buurlanden en EU-28 is gestegen tussen 2000 en 2018 is het verschil met Nederland, vooral tussen 2015 en 2017, alleen maar groter geworden1). Nederland gaat dus al erg efficiënt om met haar grondstoffen en wordt steeds efficiënter. De circulaire economie draait onder andere om het creëren van waarde waarbij zo zorgvuldig mogelijk met materialen wordt omgegaan en deze zo lang mogelijk worden (her)gebruikt, wat uiteindelijk leidt tot minder materiaalinzet. Hier doet Nederland het dus goed, zowel internationaal gezien als qua ontwikkeling door de tijd.

3.3.2 Materiaalproductiviteit
JaarEU - 28 (euro per kg)België (euro per kg)Duitsland (euro per kg)Nederland (euro per kg)
20001,52,01,62,8
20011,52,01,72,9
20021,52,11,83,2
20031,62,11,83,3
20041,52,21,83,2
20051,62,21,93,3
20061,62,01,93,4
20071,62,01,93,3
20081,62,02,03,2
20091,82,22,03,3
20101,82,22,03,4
20111,82,12,03,5
20121,92,42,03,6
20132,02,52,13,8
20142,02,62,03,7
20152,02,62,23,5
20162,12,72,24,0
20172,12,52,24,4
20182,02,52,34,2
Bron: CBS, Eurostat

1) De materiaalproductiviteit wordt berekend op basis van het bbp in constante prijzen, dat wil zeggen dat de ontwikkeling niet het gevolg is van prijsveranderingen.