Auteur: Edwin Horlings, Olaf Koops, Julius Hage, Marieke Rensman
Monitor Verduurzaming Industrie 2023

3. Beleidskader en beleidstheorie

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader beschreven en wordt vervolgens op basis van de beleidstheorie en de geformuleerde doelen een eerste selectie van kernindicatoren gemaakt.

3.1 Beleidskader

Verduurzaming van de industrie met strategisch en groen industriebeleid is een belangrijke pijler onder het klimaatbeleid en bedrijvenbeleid in Nederland. Het tegengaan van klimaatverandering als gevolg van de door mensen veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen is één van de belangrijkste wereldwijde uitdagingen van deze tijd. In 2016 zijn bij het Klimaatakkoord van Parijs doelen vastgelegd om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius. Om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs te halen, hebben de EU-lidstaten afspraken gemaakt voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen. Het doel is dat de EU in minimaal 55% minder uitstoot t.o.v. 1990.  In 2050 wil de Europese Unie klimaatneutraal zijn. Dat betekent dat er dan netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten. Dit is een aanscherping van de ambities van het Klimaatakkoord uit 2019, waar tussen overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties harde afspraken zijn gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen sterk te verminderen. De doelen uit het Klimaatakkoord zijn vastgelegd in de Klimaatwet en die moet nationaal leiden tot 49% CO₂-reductie van alle broeikasgassen in 2030 en 95% CO₂-reductie in 2050.

De industrie is verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de broeikasgasemissies in Nederland. De Industrie is een van de vijf Klimaattafels in het Klimaatakkoord waar harde afspraken zijn gemaakt m.b.t. het reduceren van de broeikasuitstoot in 2030 en 2050. Verduurzaming van de industrie staat centraal bij de Klimaattafel Industrie in het Klimaatakkoord (zie ook figuur 1 in hoofdstuk 1).

Voor het klimaatbeleid zijn allerlei programma’s, regelingen en samenwerkingsverbanden opgezet om verduurzaming van de industrie te stimuleren. De zes industriële clusters in Nederland zijn aan de slag gegaan om de verduurzamingsplannen concreet te maken en duurzame energiebehoeften te definiëren in de koploperprogramma’s en de Cluster Energie Strategieën.

De effectiviteit van het klimaatbeleid hangt echter sterk af van het gedrag van individuele bedrijven. Investeren ze in nieuwe, duurzame technologieën? Worden productieprocessen opgebouwd, omgebouwd of afgebouwd? Resulteren investeringen in meer duurzame technologieën en productieprocessen in lagere emissies, minder afval, en efficiënter materiaalverbruik?

Beleidstheorie en monitoring

In deze paragraaf wordt een eerste uitwerking gegeven van de concrete indicatoren die in de MVI kunnen worden gepresenteerd. Wat zijn de relevante indicatoren om de doelen van het klimaatbeleid ten aanzien van de industrie te monitoren? De uitwerking is gedaan op basis van de afspraken voor de klimaattafel industrie in het Klimaatakkoord (https://www.klimaatakkoord.nl/industrie). Daarnaast heeft het ministerie van Economische Zaken en Klimaat documenten aangeleverd.

Voor het hoofddoel en de algemene doelen van het klimaatbeleid tot 2030 en 2050 zijn kernindicatoren nodig die de voortgang op hoofdlijnen monitoren. Dit betreft kernindicatoren die vooraleerst worden gemeten op het niveau van de hele industrie met een uitsplitsing naar bedrijfstak op SBI 2-digit niveau. Hierbij is op dit moment nog de vraag of, en op welke manier, doelen met betrekking tot de circulaire economie worden meegenomen. In deze indicatoren kan worden voorzien vanuit de bestaande Milieurekeningen en CE-monitoring, met internationale vergelijking vanuit de bijbehorende Eurostat-databases.

Hoofddoel

“In 2030 moet de industrie al flink minder CO2 uitstoten. Dat is een tussenstap op weg naar volledige duurzaamheid. Veel van de nieuwe manieren van produceren staan nog in de kinderschoenen en zijn nog te duur. Bedrijven investeren zelf in deze vernieuwing. Er is ook subsidie om de ontwikkeling op gang te krijgen. Op die manier kan de industrie uitgroeien tot de meest CO2-efficiënte industrie in Europa, en wel op een manier die de internationale concurrentiepositie niet in gevaar brengt.”

“In 2050 is de industrie circulair en stoot vrijwel geen broeikasgas meer uit. De fabrieken draaien dan op duurzame elektriciteit uit zon en wind of energie uit aardwarmte, waterstof en biogas. De grondstoffen komen uit biomassa, reststromen en -gassen. De restwarmte gebruikt de industrie zelf of levert die aan de tuinbouw of gebouwen en woningen. De industrie is dan naast gebruiker van energie ook producent en buffer van energie.”

Kernindicatoren voor het hoofddoel:

  • totale CO2-emissies (“flink minder CO2 uitstoten”, “stoot vrijwel geen broeikasgas meer uit”);
  • CO2-emissies per eenheid output (“de meest CO2-efficiënte industrie in Europa”);
  • energieverbruik naar brandstof, energiemix (“duurzame elektriciteit”);
  • productie (en opslag) van energie voor eigen verbruik (“producent en buffer van energie”);
  • productiviteit en productiekosten (“internationale concurrentiepositie”).

Kernindicatoren voor een circulaire economie (“industrie circulair”, “grondstoffen komen uit biomassa, reststromen en -gassen”) zijn voor een deel nog in ontwikkeling7). Kernindicatoren voor de doelen van een circulaire industrie hebben betrekking op:

  • afval;
  • materiaalgebruik en -hergebruik;
  • milieuvervuiling;
  • leveringszekerheid (het beschikbaar houden van materialen die kritiek zijn voor Nederlandse industriële processen).

Algemene doelen

“In 2030 worden in Nederland 50 procent minder primaire grondstoffen verbruikt en zijn de broeikasgasemissies van productieprocessen en de afvalsector verminderd tot circa 36 Mton CO2-equivalent. Verduurzaming van het industriële warmtesysteem tot 300 ºC is bereikt, elektrificatie en CO/CO2 hergebruik geeffectueerd, CCS wordt kosteneffectief ingezet, duurzame waterstofproductie is op weg naar implementatie en biogrondstoffen worden gezien als de standaard.”

“In 2050 zijn grondstoffen, producten en processen in de industrie netto klimaatneutraal en voor tenminste 80 procent circulair.”

Kernindicatoren voor de algemene doelen:

  • totale broeikasgasemissies (“broeikasgasemissies van productieprocessen en de afvalsector verminderd”, “stoot vrijwel geen broeikasgas meer uit”);
  • CO2-emissies per eenheid output (“de meest CO2-efficiënte industrie in Europa”);
  • energieverbruik, energiemix (“duurzame elektriciteit”);
  • verbruik primaire grondstoffen (“50 procent minder primaire grondstoffen verbruikt ”);
  • CE-indicatoren, zoals grondstoffengebruik, afvalproductie, grondstofefficiency, (her)gebruik van specifieke materialen, invoer van materialen (zoals metalen, niet-metalen mineralen, biomassa) (“tenminste 80 procent circulair”).

Specifieke doelen

De kernindicatoren laten op macroeconomisch niveau zien in welke mate het hoofddoel en de algemene doelen worden behaald. Ze laten minder goed zien waar gewenste veranderingen optreden (in welke regio’s, clusters, of technologieën) en hoe de veranderingen zijn gerelateerd aan specifieke beleidsinstrumenten (zoals regelingen en subsidies voor bedrijven). Hiervoor zijn microdata nodig voor groepen bedrijven. Daarom worden in de MVI indicatoren met microdata uitgesplitst naar regionaal cluster, grootteklasse en leeftijdklasse.

De voornaamste vragen over de verduurzaming van de industrie gaan over veranderingen binnen groepen bedrijven. Voor het monitoren van veranderingen binnen bedrijven zijn data nodig over individuele bedrijven. Hierbij gaat het om de vraag of verandermechanismen werken, of knelpunten verdwijnen, of de bijbehorende specifieke doelen gerealiseerd worden en of veranderingen een relatie hebben met het beleid. Vinden veranderingen plaats, worden knelpunten minder en worden specifieke doelen gerealiseerd? En waar vinden deze veranderingen plaats (in welke regio’s en clusters, bij welke soorten bedrijven) en waar niet?

In het beleid wordt uitgegaan van twee verandermechanismen. Eén mechanisme gaat uit van de dynamiek van regionale clusters. Het andere mechanisme draait om thematische innovatie. Figuur 3.1 laat zien hoe deze verandermechanismen worden geacht te werken.

Figuur 3.1. Twee verandermechanismen aan het werk

De figuur laat zien hoe het beleid met interventies verandering in de industrie teweeg wil brengen, gericht op het wegnemen van regionale knelpunten en op het doorlopen van innovatiesporen.

Voor de specifieke doelen is het nodig om bepaalde technologieën te herkennen. Het gaat daarbij om precies te zijn om het identificeren van individuele bedrijven die deze technologieën gebruiken en/of ontwikkelen. Maken bedrijven gebruik van bepaalde beleidsinstrumenten en waarvoor gebruiken ze die instrumenten? Het doel is wellicht niet zozeer het vinden van alle bedrijven die deze technologieën gebruiken en/of ontwikkelen, maar het samenstellen van een representatieve steekproef van bedrijven.

Regionale industriële clusteraanpak

Monitoring van de regionale industriële clusteraanpak heeft hoofdzakelijk betrekking op:

  1. Inventarisatie activiteiten en randvoorwaarden (knelpunten) plus actoren/trekkers en budgetten
  2. Investeringen in emissie-arme / circulaire installaties

Naast het onderscheid naar bedrijfstak (SBI 2-digit), bedrijfsgrootte en bedrijfsleeftijd zijn relevante uitsplitsingen:

  • regio (zoals COROP-gebied)
  • cluster (koploperprogramma, klimaattafel)

Thematische innovatiesporen

Monitoring van de thematische innovatiesporen heeft hoofdzakelijk betrekking op:

  1. Onderzoek en innovatie (PPS)
  2. Demo’s en pilotfabrieken
  3. Opschalingsprojecten met steeds lagere kosten technische reductie-opties
  4. Investeringen in emissie-arme / circulaire installaties

Naast het onderscheid naar bedrijfstak (SBI 2-digit), bedrijfsgrootte en bedrijfsleeftijd zijn relevante uitsplitsingen tussen:

  • innovatief of niet/minder innovatief;
  • heeft gebruik gemaakt van specifieke regelingen en subsidies of heeft dat niet;
  • ETS-bedrijf of niet; en
  • circulair bedrijf of niet.
7) Voor de afvaldoelen van het CE-beleid zie bijlage 4 van de ICER 2021. Voor indicatoren over grondstoffengebruik en effecten zie bijlage 5 van de ICER 2021.