2. Voorraden en de Materiaalmonitor
2.1 Inleiding
De titel van dit rapport is de Materiaalvoorradenmonitor. Daarnaast is er de Materiaal Stroom Monitor, of kortweg de Materiaalmonitor (Delahaye, 2023). Beide monitoren zijn een product van het CBS in opdracht van PBL dat (fundamenteel) bijdragen aan de monitoring naar een circulaire economie. Om een eenduidig beeld te kunnen geven over de daadwerkelijke voorraden en de materiaalstromen van en naar de voorraden, is een vergelijking gemaakt van de voorraden uit dit rapport en uit de Materiaalmonitor. In de Materiaalmonitor worden de fysieke materiaalstromen van, naar en binnen de Nederlandse economie weergegeven (CBS, 2023a). In dit hoofdstuk ligt de focus op de materiaalstromen gerelateerd aan de voorraden.
In de huidige Materiaalmonitor worden de materiaalstromen van en naar de economische voorraden geregistreerd maar niet de totaal aanwezige voorraad. Het resultaat uit het voorradenproject kan dus een mooie aanvulling zijn op de Materiaalmonitor, en de daarvan afgeleide materialen Sankey (CBS, 2023b). In dit hoofdstuk worden de resultaten uit het voorradenproject toegevoegd aan de stromen in de materialen Sankey. De bevindingen worden verklaard en geanalyseerd.
In paragraaf 2.2 wordt kort uiteengezet wat de belangrijkste verschillen zijn tussen concepten, definities en berekeningsmethoden die gebruikt zijn voor het samenstellen van de cijfers uit het voorradenproject en de Materiaalmonitor. Deze kennis is belangrijk voor de interpretatie van de resultaten uit paragraaf 2.3, waar de cijfers uit de twee verschillende onderzoeken worden geanalyseerd.
2.2 Comptabiliteit Materiaalmonitor en Voorraden
In deze paragraaf wordt kort uiteengezet in hoeverre de cijfers uit de Materiaalmonitor en het voorradenproject met elkaar compatibel zijn. In een overzichtstabel worden de belangrijkste overeenkomsten en verschillen op een rij gezet.
2.2.1 Materiaalmonitor
De stromen van en naar de voorraden kunnen op twee manieren uit de Materiaalmonitor worden afgeleid. De eerste is via de materiaal Sankey, de tweede is rechtstreeks uit de gebruikstabel van de materiaalmonitor. Beide opties worden hier besproken.
In de materialen Sankey zijn alle producten uit de materiaalmonitor toegewezen aan een hoofdmateriaalcategorie: biomassa, metaal, mineraal of fossiel. De stromen van en naar de voorraden, zoals die in de materialen Sankey worden gepresenteerd, zijn berekend als een balanspost. Van alle materialen die de Nederlandse economie ingaan (import, binnenlandse winning en gerecyclede materialen) wordt het deel van de materialen dat wordt geëxporteerd of verbrand afgetrokken. Wat overblijft zijn de materialen die in onze economie worden gebruikt. Als hier het deel van de materialen dat kortcyclisch wordt gebruikt (met name voedsel en veevoer) vanaf wordt getrokken blijft het deel van de materialen over dat in de voorraden moet stromen. De uitstroom uit de voorraden in de materialen Sankey wordt bepaald door de hoeveelheid afval die in Nederland wordt geproduceerd. De uitgaande stroom van de voorraden is een balanspost die wordt berekend als het verschil tussen het totale afvalaanbod en het deel dat vanuit de kortcyclische producten naar afval gaat. Het vaststellen van de voorraden als balanspost betekent dat onzekerheden in de cijfers over het aanbod en gebruik van materialen ook tot uitdrukking komen in de stromen van en naar de voorraden.
Naast de Sankey kunnen uit de gebruikstabel van de Materiaalmonitor, in theorie, direct cijfers over de stromen van en naar de voorraden worden afgeleid. Goederen die als investering zijn aangemerkt of gebruikt worden door consumenten kunnen in de Materiaalmonitor als voorraden worden aangemerkt. Dit zijn namelijk goederen die voor langere tijd in onze economie blijven. Daarnaast kunnen alle bouwmaterialen die door de sector Bouw worden gebruikt meegenomen worden als voorraadvorming. In de praktijk blijken er onzekerheden te zitten in de afbakening van de voorraden. Soms worden er goederen die langere tijd meegaan, en dus in de voorraad worden verwacht, toch gerapporteerd als intermediaire consumptie (en dus niet als een investering). Daarnaast kunnen sommige goederengroepen die als investering worden opgegeven ook onderdelen bevatten. Deze onderdelen kunnen niet van de finale producten worden afgesplitst. Ten slotte zijn er goederen die onder intermediaire consumptie vallen, zoals spijkers en schroeven, maar uiteindelijk toch in voorraden terecht komen.
2.2.2 Voorraden
De bestaande voorraden uit het voorradenproject worden volgens twee verschillende methoden bepaald. Voor consumentengoederen wordt uitgegaan van de put-on-market (pom) en de geschatte levensduur. De pom, handelssaldo plus binnenlandse productie, staat gelijk aan de instroom naar de voorraden. De uitstroom wordt bepaald op basis van de levensduur van een product. Het verschil tussen de in- en uitstroom is de toevoeging aan de voorraad voor een jaar. Door deze toevoeging over een lange periode te bepalen wordt een schatting van de totale bestaande voorraad gemaakt. Voor andere goederen, zoals gebouwen en het elektriciteitsnet, wordt uitgegaan van gegevens over bestaande hoeveelheden of lengtes in combinatie met gegevens over materiaalsamenstelling.
2.2.3 Overzichtstabel
In onderstaande tabellen (T2.2.3.1 en T2.2.3.2) wordt uiteengezet wat de verschillen zijn tussen het voorradenproject en de Materiaalmonitor. Het voorradenproject is gesplitst in een deel dat de voorraden bepaalt aan de hand van de put-on-market methode en een deel dat direct de stand van de voorraden bepaalt. De Materiaalmonitor is gesplitst in een deel dat uitgaat van de materialen Sankey en een deel dat uitgaat van de investeringscijfers in de Materiaalmonitor.
Put on market | Stand | |
---|---|---|
Berekeningsmethode | Aanbod economie * levensduur | Aantal * samenstelling |
Dekking | Stromen en voorraden | Voorraden |
Benadering | Bottum up | Bottum up |
Afbakening | Eindproducten | Eindproducten |
Goederengroepen (rijen) | Textiel, elektrische machines, consumentenelektronica en consumentengoederen | Gebouwen, grond- en weginfrastructuur, waterinfrastructuur, |
Deels MM goederengroepindeling | energiesysteem, transport en elektrische machines | |
Materialen (kolommen) | Constructiematerialen (5 materialen), metalen (7 materialen), | Constructiematerialen (5 materialen), metalen (7 materialen), |
biobased materialen (3 materialen), kritieke grondstoffen | biobased materialen (3 materialen), kritieke grondstoffen | |
(27 materialen) en overige materialen (6 materialen) | (27 materialen) en overige materialen (6 materialen) | |
Sankey | Investeringen | |
---|---|---|
Berekeningsmethode | Balanspost: inzet NL economie minus verbranding en kortcyclisch verbruik | Finale consumptie MM plus input bouwsector |
Dekking | Stromen | Stromen |
Benadering | Macro economisch | Macro economisch |
Afbakering | Balanspost | Grotendeels eindproducten |
Goederengroepen (rijen) | Biomassa, metaal, mineraal en fossiel | 60 investeringsgoederengroepen |
+ 35 bouwmaterialen goederengroepen | ||
Materialen (kolommen) | Biomassa, metaal, mineraal en fossiel | Biomassa, metaal, mineraal en fossiel |
2.3 Toevoeging bestaande voorraden aan de Materiaalmonitor
De meest voor de hand liggende plek om de bestaande voorraden aan de Materiaalmonitor toe te voegen is in de materialen Sankey. In dit hoofdstuk worden de cijfers uit beide projecten naast elkaar gezet en geanalyseerd.
2.3.1 Toewijzing voorraden aan de materialen Sankey
In de materialen Sankey worden alleen de stromen van en naar de voorraden gepresenteerd (zie figuur S2.3.1.1). Dit gebeurt op het niveau van de vier hoofdmateriaalcategorieën: biomassa (groen), metaal (blauw), mineraal (rood) en fossiel (geel). In deze materialen Sankey (2020) is 70 miljard kilo materiaal de voorraden ingegaan.
De materialen in de bestaande voorraden uit het voorradenproject kunnen aan de stromen van de Sankey worden toegevoegd. Om dit voor elkaar te krijgen moeten alle bestaande voorraden (van gebouwen tot consumentenproducten) uit het voorradenproject worden toegewezen aan de vier hoofdmateriaalcategorieën. Deze toewijzing kan gemakkelijk gedaan worden op basis van de achtergrondgegevens die in het voorradenproject worden verzameld. Daar worden de materialen die in de voorraden zitten gespecificeerd. De combinatie van de cijfers uit het voorradenproject en de materialen Sankey staat in tabel T2.3.1.1. Hier zijn de in- en uitstroom, en de afgeleide netto toevoeging aan de voorraad, uit de Materiaalmonitor en de bestaande voorraden uit het voorradenproject naast elkaar gezet. Merk daarbij op dat het gebruik van de constructiematerialen grind, zand, grond en klei voor gebouwen en grond-,weg-, en waterstructuren hier buitenbeschouwing is gelaten. Dit is conform met wat er in de Materiaalmonitor staat. Er wordt aangenomen dat deze mineralen vooral worden gebruikt voor ophoging van wegen en gebouwen. Bij elkaar gaat het om ongeveer 3.800 miljard kilo.
Biomassa | Fossiel | Metaal | Mineraal | Totaal | |
---|---|---|---|---|---|
Instroom | 25 | 19 | 13 | 64 | 122 |
Uitstroom | 18 | 3 | 4 | 27 | 52 |
Toevoeging aan voorraad | 7 | 16 | 9 | 38 | 69 |
Bestaande voorraad | 64 | 56 | 257 | 5 055 | 5 433 |
Wat opvalt is dat voor biomassa (met name hout) en voor fossiel (met name plastics) de toevoeging aan de voorraad vrij hoog is vergeleken met de bestaande voorraad. Het resultaat voor fossiele materialen is het meest opmerkelijk. Ook in 2016 en 2018 is een vergelijkbare hoeveelheid fossiel materiaal toegevoegd aan de voorraad. Dit zou betekenen dat de bestaande voorraad fossiel compleet in de laatste jaren is opgebouwd. De toevoeging aan de voorraad van biomassa was in de jaren 2016 en 2018 veel lager. De oorzaak van de relatief hoge instroom ten opzichte van de bestaande voorraad kan verschillende oorzaken hebben: 1) de bestaande voorraad is te laag ingeschat, 2) de instroom is te hoog of 3) de uitstroom is te laag. De verschillende mogelijke oorzaken worden hieronder besproken.
De bestaande voorraad fossiele materialen bestaat voor de helft uit isolatiemateriaal in gebouwen. Van de helft die overblijft bestaat weer de helft uit kunststoffen. De rest zijn met name overige materialen en een klein deel textiel. In hoeverre deze cijfers plausibel zijn is moeilijk in te schatten omdat er geen andere data zijn waarmee vergeleken kan worden.
Zoals al eerder aangegeven is de instroom naar de voorraad in de Sankey een balanspost. Cijfers over fossiele materialen komen voor een groot deel uit de energierekeningen. De totale input van fossiele materialen in de economie komt grotendeels uit de import van fossiele energiedragers (met name aardolie, aardgas, benzine en diesel) voor binnenlands gebruik. Een kleiner deel komt uit de binnenlandse winning (met name aardgas). Uit de energierekeningen wordt afgeleid welk deel hiervan weer naar de export gaat en welk deel energetisch wordt ingezet. Van het deel dat dan overblijft wordt, de kortcyclische inzet van kunstmest nog afgehaald. Wat dan overblijft gaat per definitie de voorraden in. Ook het, kortcyclisch gebruikte, kunststofverpakkingsmateriaal gaat dus de voorraden in. Het bronbestand maakt het niet mogelijk om verpakkingsmateriaal uit deze stroom te halen en naar de kortcyclische stroom te verplaatsen.
Het gegeven dat de instroom naar de voorraden een balanspost is betekent dat, bijvoorbeeld, een onderschatting van de export of verbranding van fossiele energiedragers leidt tot een overschatting van de hoeveelheid fossiele energiedragers die de voorraden ingaat. Dat dit het geval kan zijn wordt bevestigd als de cijfers in de Materiaalmonitor in ogenschouw worden genomen. Het totale gebruik van kunststof (inclusief isolatiemateriaal) komt op ruim 3 miljard kilo uit. Een stuk lager dan de 19 miljard kilo uit de Sankey. Ook de in materialen Sankey die Eurostat maakt zijn nauwelijks fossiel-gebaseerde materialen te zien die de voorraden ingaan (Eurostat, geraadpleegd april 2024).
Zoals eerder genoemd is de uitstroom uit de voorraden in de Sankey gebaseerd op de hoeveelheid afval die vrijkomt volgens de afvalstatistieken. Dit betekent dat stromen uit de voorraden die niet worden waargenomen in de afvalstatistiek ook niet uit de voorraden stromen. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn voor zwerfafval dat niet wordt opgeruimd en in het milieu blijft. Dergelijke stromen kunnen voor een onderschatting van de uitstroom zorgen. Echter deze gemiste stroom is waarschijnlijk te klein om voor een substantiële onderschatting van de uitstroom te zorgen. Milieu Centraal schat dat er in Nederland circa 50 miljoen kilo zwerfafval per jaar op straat of in het groen belandt.
Om wat meer grip te krijgen op de vergelijkbaarheid en plausibiliteit van de cijfers uit de verschillende onderzoeken worden in het volgende hoofdstuk de cijfers verder geanalyseerd.
2.3.2 Analyse stromen van en naar de voorraden
Zoals aangegeven in tabellen T2.2.3.1 en T2.2.3.2 zijn de methodes, concepten en definities die gebruikt worden om de voorradencijfers en de cijfers in de Materiaalmonitor te maken verschillend van elkaar. Om een idee te krijgen wat de consequentie hiervan is worden, daar waar mogelijk, de stromen van en naar de voorraden uit het voorradenproject vergeleken met die uit de Materiaalmonitor. Dit geeft een beeld van de plausibiliteit en vergelijkbaarheid van de verschillende databronnen.
In het voorradenproject is voor consumentenproducten een schatting gemaakt van de put-on-market methode (productie plus invoer minus uitvoer). De put-on-market is ongeveer vergelijkbaar met het deel van de goederen dat in de Materiaalmonitor als investering wordt aangemerkt of door de huishoudens wordt gebruikt. Voor een deel van de consumentenproducten is in het voorradenproject dezelfde classificatie gebruikt als die in de Materiaalmonitor. Voor deze producten kunnen de cijfers uit het voorradenproject vergeleken worden met die uit de Materiaalmonitor. In tabel T2.3.2.1 is het resultaat op geaggregeerd niveau weergegeven.
Voorraden project | Materiaal monitor | |
---|---|---|
Textiel | 707 | 384 |
Machines | 1 143 | 1 829 |
Meubelen | 984 | 1 429 |
Overige | 161 | 137 |
Totaal | 2 996 | 3 779 |
Het resultaat laat zien dat er flinke verschillen in deze cijfers zitten. De precieze redenen hiervoor zijn moeilijk aan te geven maar een groot deel zal het gevolg zijn van onzekerheden in de onderzoeksmethoden van beide benaderingen. Het gaat dan om de kwaliteit van de brondata, de verschillende aannames die er zijn gedaan maar ook de afbakening van de definities en concepten die er zijn.