Dierlijke mest en mineralen 2023

5. Landbouwtelling

De Landbouwtelling is een integrale telling van landbouwhuisdieren in Nederland. Het aantal runderen, schapen, geiten en kippen hoeven veehouders niet meer zelf jaarlijks in te vullen. Deze aantallen worden afgeleid uit registers.

5.1 Afbakening diercategorieën

Factoren voor de mestproductie en mineralenexcretie per dier worden berekend voor elke diercategorie in de Landbouwtelling, met uitzondering van diersoorten die in zeer kleine aantallen worden gehouden zoals ezels, waterbuffels, herten en ‘overig pluimvee’. Deze categorieën kunnen bestaan uit diverse subcategorieën of leeftijdsklassen waardoor het lastig is om technische kengetallen over voerverbruik en dierlijke productie op te stellen. Daarbij is de bijdrage van deze diersoorten aan de totale mestproductie te verwaarlozen.

Sommige diercategorieën in de Landbouwtelling worden bij de berekening van de mest- en mineralenexcretie samengevoegd tot één categorie om zo beter aan te sluiten bij de beschikbare kengetallen over voerverbruik en dierlijke productie. Zo zijn bij rundvee de leeftijdsklassen van één tot twee jaar en van twee jaar en ouder samengevoegd tot één categorie dieren met een leeftijd van één jaar en ouder. Ook de gewichtsklassen van vleesvarkens en de eventuele verdeling in mannelijke en vrouwelijke dieren zijn samengevoegd tot één categorie vleesvarkens. De excretiefactoren bij schapen, geiten en konijnen zijn berekend per moederdier waarin het aandeel van de mannelijke dieren en de jonge dieren is verrekend.

5.2 Afbakening landbouwbedrijven

Met ingang van 2016 wordt voor de afbakening van de Landbouwtelling gebruik gemaakt van informatie uit het Handelsregister. Inschrijving in het Handelsregister met een agrarische SBI (Standaard BedrijfsIndeling) is leidend bij de bepaling of er sprake is van een landbouwbedrijf. Met deze afbakening wordt zo nauw mogelijk aangesloten bij de statistische verordeningen van Eurostat en de (Nederlandse) implementatie van het begrip 'actieve landbouwer' uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).
De afbakening van de Landbouwtelling op basis van informatie uit het Handelsregister betekende een vermindering van het aantal landbouwbedrijven. De invloed op arealen (behalve bij niet-cultuurgrond en natuurlijk grasland) en de dieraantallen (behalve bij schapen en bij paarden en pony's) bleven beperkt. Dit heeft met name te maken met het soort bedrijven dat bij de afbakening wordt uitgesloten (zoals maneges, kinderboerderijen en natuurbeheersorganisaties).
Door de afbakening op basis van informatie uit het Handelsregister valt een groter deel dan voorheen van de paarden, pony’s en schapen buiten de landbouw. Aangezien de mestproductie van deze categorieën alleen wordt berekend voor dieren op landbouwbedrijven wordt voor een deel van de populatie geen mestproductie berekend. Bij de berekening van ammoniakemissies en emissies van broeikasgassen wordt voor dit deel van de populatie de mestproductie wel berekend (Van der Zee et al., 2024).

5.3 Aantal dieren

Peildatum 1 april

Er wordt verondersteld dat het aantal dieren op de peildatum van de Landbouwtelling gelijk is aan het gemiddelde aantal aanwezige dieren in het betreffende jaar en dat dus de leegstand van de hokken tijdens de telling gelijk is aan de gemiddelde leegstand. Voor sommige diercategorieën zoals schapen en geiten is het aantal dieren op de teldatum niet representatief voor het gemiddelde aantal in het gehele jaar omdat er in het voorjaar en in de zomer meer dieren aanwezig zijn dan in de winterperiode. Bij de berekening van de excretiefactoren is hier rekening mee gehouden door het aantal geboren lammeren en het aantal opfokdieren te baseren op afzonderlijk vastgestelde getallen en niet op het aantal dieren in de Landbouwtelling.

Uit gegevens van het Identificatie en Registratiesysteem voor rundvee (I&R-rundvee) bleek dat in 2023 sprake was sprake van een geleidelijke daling van het aantal melkkoeien en jongvee. Het gemiddelde aantal dieren viel lager uit dan het aantal op de peildatum 1 april. Bij vleesrundvee was de situatie andersom, daar was het gemiddelde aantal hoger dan het aantal op 1 april. Hierop is besloten om voor de berekening van de mestproductie het gemiddelde aantal runderen aan te passen. Het aantal dieren in de berekening van de mestproductie is opgenomen in Tabel 5.3.1.

5.3.1 Aantal dieren in de berekening van de mineralenexcretie en mestproductie (x 1 000)
20222023
Rundvee voor de melkveehouderijVrouwelijk jongvee tot 1 jaar 453 452
Rundvee voor de melkveehouderijMannelijk jongvee tot 1 jaar 40 47
Rundvee voor de melkveehouderijVrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder 480 485
Rundvee voor de melkveehouderijMelkkoeien1 5711 563
Rundvee voor de melkveehouderijFokstieren van 1 jaar en ouder 14 15
Rundvee voor de vleesproductieWitvleeskalveren 623 599
Rundvee voor de vleesproductieRosévleeskalveren 351 334
Rundvee voor de vleesproductieVrouwelijk jongvee tot 1 jaar 35 40
Rundvee voor de vleesproductieVleesstieren tot 1 jaar 44 46
Rundvee voor de vleesproductieVrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder 56 72
Rundvee voor de vleesproductieVleesstieren van 1 jaar en ouder 46 48
Rundvee voor de vleesproductieWeide- en zoogkoeien 53 54
SchapenSchapen - ooien 518 525
GeitenMelkgeiten ouder dan 1 jaar 456 458
PaardenPaarden 68 62
Pony'sPony's 29 34
VarkensVleesvarkens5 1124 877
VarkensOpfokvarkens 211 201
VarkensZeugen 788 754
VarkensGespeende biggen3 1362 980
VarkensDekberen 4 5
PluimveeVleeskuikens38 16035 961
PluimveeOpfokouderdieren vleeskuikens2 5952 548
PluimveeOuderdieren vleeskuikens4 4504 307
PluimveeOpfokleghennen incl. ouderdieren9 70010 032
PluimveeLeghennen incl. ouderdieren 33 46833 427
PluimveeEenden 607 453
PluimveeKalkoenen 474 530
KonijnenKonijnen-voedsters 35 30
N.B. Het aantal dieren is het aantal op de peildatum van de Landbouwtelling zonder bijtellingen voor leegstand op de peildatum.
Het aantal runderen in de landbouwtelling is gecorrigeerd op basis van tellingen op peildata in I&R-rund.

Het aantal dieren in tabel 5.3.1 wijkt voor vleeskalveren, vleesvarkens, kippen en kalkoenen af van het aantal dieren in de tabellen van de Landbouwtelling op de CBS-website. In de tabellen van de Landbouwtelling vindt namelijk met ingang van 2018 een bijtelling plaats van het aantal dieren bij tijdelijke leegstand van stallen op de peildatum. De reden voor deze bijtelling is dat de Landbouwtelling een structuurtelling is waarvoor een juiste bepaling van bedrijfstype en economische omvang van bedrijven van belang is. Een van de bepalende factoren hierbij is het aantal dieren dat normaliter op een bedrijf aanwezig is. Tegelijkertijd leiden de bijtellingen tot overschatting van de omvang van de veestapels. Voor de berekening van de mestproductie is daarom uitgegaan van de dieraantallen op de peildatum van de Landbouwtelling zonder bijtellingen bij tijdelijke leegstand.

Bijzondere omstandigheden

In jaren met uitbraken van dierziekten of door andere oorzaken die leiden tot ingrepen in de veestapel zal het aantal dieren op de peildatum van de Landbouwtelling afwijken van het gemiddeld aantal aanwezige dieren. Bij de berekening van de stikstof- en fosfaatexcretie is hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden. In 1997, 2001 en 2003 betrof het uitbraken van respectievelijk varkenspest, mond- en klauwzeer (MKZ) en vogelpest (Van Bruggen et al., 2010). In 2017 leidde de Fipronil-affaire tot ruimingen en leegstand van pluimveestallen. Daarnaast daalde de omvang van de rundveestapel in de loop van dat jaar door de Subsidieregeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij en de Ministeriële regeling fosfaatreductieplan 2017 (Van Bruggen, 2018). De invoering van fosfaatrechten per 1 januari 2018 leidde tot verdere krimp van de rundveestapel gedurende dat jaar. Daarom is ook voor 2018 een correctie toegepast op het aantal runderen in de Landbouwtelling (Van Bruggen en Gosseling, 2019). De coronapandemie leidde voor sommige diercategorieën ook tot een beperking van het aantal dieren in 2020 en 2021 (Van Bruggen, 2022).

I&R-registers

Met ingang van 2017 worden de dieraantallen in de Landbouwtelling in toenemende mate afgeleid uit I&R-registers (Identificatie en Registratie van dieren). De I&R-registers vallen onder verantwoordelijkheid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en hebben als doel om, mede met het oog op de volksgezondheid, bij dierziekten een snelle tracering van dieren mogelijk te maken. Sinds 2017 wordt de omvang van de rundveestapel afgeleid uit I&R-rund (Van Os, 2017), en vanaf 2018 worden ook de pluimvee-aantallen en de aantallen schapen en geiten afgeleid uit de betreffende I&R-registers (Van Os et al., 2019 en 2020). De registratie van rundvee, schapen en geiten vindt rechtstreeks bij RVO plaats. Pluimveegegevens worden ingewonnen via de aangewezen databank Koppel Informatiesysteem Pluimvee (KIP) van Avined. Avined is een brancheorganisatie voor de eier- en pluimveevleessector. Avined geeft de gegevens door aan de centrale database van RVO.

In het verleden is incidenteel nagegaan of de omvang van de veestapel niet werd onderschat of juist overschat Uit deze onderzoeken kwam geen eenduidig beeld naar voren (Van Bruggen et al., 2010). Wel gaven enkele onderzoeken aan dat bij diercategorieën met meerdere productierondes per jaar, waarbij de productierondes gevolgd worden door enkele dagen of weken leegstand van stallen, de Landbouwtelling het aantal dieren mogelijk overschat. Het is denkbaar dat bij leegstand van de hokken op de peildatum de stalcapaciteit wordt opgegeven of het aantal dieren dat bij aanvang van een productieronde aanwezig is. Leegstand tussen productierondes en uitval van dieren gedurende de productieronde komen dan onvoldoende in de cijfers tot uitdrukking waardoor het gemiddeld aantal aanwezige dieren wordt overschat. Dit vermoeden werd bevestigd door het fors lagere aantal vleeskuikens in de Landbouwtelling van 2018 gebaseerd op I&R-gegevens, ten opzichte van het door pluimveehouders opgegeven aantal vleeskuikens in de Landbouwtelling van 2017. Dit betekent dat naar alle waarschijnlijkheid het aantal dieren in het verleden is overschat van die diercategorieën met meerdere productierondes per jaar en met een periode van leegstand tussen de productierondes.

Sommige resultaten van de Landbouwtelling van 2000 tot heden zijn sinds de eerste publicatie op de CBS-website aangepast. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een bijstelling of een met terugwerkende kracht doorgevoerde wijziging van de afbakening van landbouwbedrijven, waarbij bedrijven die uitsluitend natuurterreinen beheren zijn uitgesloten. Het verschil in dieraantallen is zeer gering en de invloed op de uitkomsten is te verwaarlozen.