2. Rekenmethodiek op hoofdlijnen
De hoeveelheden stikstof, fosfaat en kali die jaarlijks met dierlijke mest worden geproduceerd, worden sinds het begin van de jaren negentig volgens een vaste rekenmethodiek bepaald. De jaarlijkse actualisatie van de cijfers vindt plaats in een samenwerkingsverband met diverse kennisinstituten.
2.1 Mineralenbalans per dier
De excretiefactoren voor de traditionele meststoffen in dierlijke mest (stikstof, fosfaat en kali) worden jaarlijks berekend op basis van een balans per dier:
excretie = opname met voer - vastlegging in dierlijke producten.
De basis voor de berekening van de excretiefactoren wordt gevormd door technische kengetallen. Dit zijn gegevens over het voerverbruik (krachtvoer en ruwvoer) en de dierlijke productie (melk, eieren, de groei van de dieren en het aantal geboren dieren). Daarnaast zijn gegevens nodig over de gehalten aan stikstof, fosfor en kalium van het voer en van dierlijke producten. Een aantal kengetallen wordt niet jaarlijks maar periodiek geactualiseerd omdat jaarlijkse informatie niet beschikbaar is. Een overzicht van deze kengetallen en de actualisatie daarvan voor de berekening van 2023 is weergegeven in Bijlage 1.
Periodiek worden in het kader van het mestbeleid wetenschappelijk onderbouwde adviezen opgesteld over de forfaitaire stikstof- en fosfaatexcretie per diercategorie. Veehouders kunnen gebruik maken van deze excretieforfaits bij het bepalen van de mestproductie van hun vee. De Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM) maakt gebruik van alle relevante informatie die in deze studies wordt verzameld.
De jaarlijks te actualiseren kengetallen worden ontleend aan statistieken en technische administraties van het betreffende jaar, zoals het Bedrijveninformatienet (BIN; Wageningen Economic Research), statistieken over graslandgebruik (CBS), melkaanvoer en zuivelproductie en Landbouwtellingen (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en CBS), kengetallen van de varkenshouderij (Wageningen Livestock Research; Agrovision) en de afzet van vochtrijke voeders (Circular Feed Association; CFA).
Naast technische kengetallen wordt ook gebruik gemaakt van gegevens over de samenstelling van voedermiddelen en van dierlijke producten. Voor de samenstelling van geleverd mengvoer en mengvoergrondstoffen wordt gebruikgemaakt van het jaarlijkse overzicht van voerleveringen aan veehouderijen (RVO). De samenstelling van ruwvoer is gebaseerd op gegevens van Eurofins Agro en de samenstelling van vochtrijke voeders op gegevens van de CFA. De vastlegging van mineralen in dierlijke producten is afhankelijk van het productieniveau van melk en vlees en van de mineralengehalten van die producten. De uitgangspunten voor eerdere jaren zijn beschreven in Van Bruggen en Gosseling (2019; 2020) en in Van Bruggen (2021; 2022; 2023).
2.2 Gasvormige stikstofverliezen
Tijdens de opslag van mest verandert de samenstelling onder invloed van processen zoals afbraak van organische stof, vervluchtiging van ammoniak en vervluchtiging van overige stikstofverbindingen door denitrificatie (lachgas N2O, stikstofoxide NO en moleculaire stikstof N2). De hoeveelheid stikstof in de mest op het moment van uitrijden of toepassen, ook wel aangeduid met de term stikstofproductie, is dus gelijk aan de excretie verminderd met gasvormige verliezen die optreden in de stal en tijdens mestopslag onder en buiten de stal. Bij de gasvormige verliezen wordt ook de stikstof gerekend die wordt afgevoerd via het spuiwater van luchtwassers. Fosfaat en kali vervluchtigen niet zodat er geen verschil is tussen excretie en de hoeveelheid in de mest op het moment van uitrijden of toepassen.
Het vaststellen van de gasvormige stikstofverliezen is geen onderdeel van de werkzaamheden van de WUM maar van de taakgroep Landbouwemissies van de Emissieregistratie. De taakgroep Landbouwemissies maakt daarbij gebruik van de nationale rekenmethodiek voor de berekening van emissies naar lucht vanuit de landbouw (NEMA). In het voorliggende rapport past het CBS de uitkomsten van het NEMA-model toe bij de vergelijking van de berekende hoeveelheid stikstof en fosfaat in dierlijke mest met de plaatsingsruimte voor dierlijke mest.
2.3 Mestproductiefactoren
Mestproductiefactoren geven de mestproductie per dier en per jaar. De mestproductie per dier is gedefinieerd als de hoeveelheid mest (in kilogram) die na enkele maanden bewaring aanwezig is in de stalopslag, inclusief voerresten, schoonmaakwater en vermorst drinkwater, maar exclusief het gebruik van strooisel als stro, zaagsel en houtkrullen. Voor weidend vee komt daar nog de hoeveelheid mest bij die deze dieren produceren wanneer ze in de wei lopen. Alle weidemest wordt gerekend als dunne mest. De mestproductiefactoren voor rundvee zijn afgestemd op de resultaten van het Bedrijfsbegrotingsprogramma Rundveehouderij (BBPR) van Wageningen UR Livestock Research (zie ook Van Bruggen, 2011; Van Bruggen en Gosseling, 2019). De mestproductiefactoren van staldieren worden periodiek geëvalueerd waarbij gebruik wordt gemaakt van de vervoersbewijzen dierlijke mest en de Landbouwtelling.