3. Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek op hoofdlijnen beschreven. In paragraaf 3.1. wordt antwoord gegeven op de vraag hoeveel kinderen in de regio Rotterdam Rijnmond verdachte familieleden hebben. In paragraaf 3.2. wordt door middel van kaartjes weergegeven hoe deze problematiek verdeeld is over verschillende gemeenten en wijken in deze regio. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk wordt beschreven in welke mate kinderen met verdachte familieleden zelf verdacht zijn geweest van een delict.
3.1 Aanwezigheid verdachte familieleden
Zoals hierboven beschreven wordt het aantal opgroeiende kinderen in de regio Rotterdam Rijnmond met verdachte familieleden op meerdere manieren in kaart gebracht:
- Er worden twee definities van criminaliteit gebruikt: een brede definitie waarbij naar alle relatief zware misdrijven gekeken wordt en een smalle definitie waarbij gefocust wordt op specifieke misdrijven (die gelabeld zouden kunnen worden als “georganiseerde misdaad”).
- Er wordt rekening gehouden met het woonadres van de familieleden. Meer specifiek wordt het onderscheid gemaakt tussen familieleden die in hetzelfde huishouden wonen, familieleden die in dezelfde regio (Rotterdam Rijnmond) wonen en familieleden die in Nederland wonen.
- Naast het aantal kinderen wordt ook in kaart gebracht om hoeveel gezinnen dit gaat.
In Figuur 3.1.1. staat weergeven hoeveel procent van de kinderen en gezinnen op 1 januari 2020 volgens de brede definitie minimaal één verdacht familielid hadden. Figuur 3.1.2. toont hetzelfde voor de smalle definitie van criminaliteit.
niveau | familieleden | geen verdacht familielid | minimaal 1 verdacht familielid |
---|---|---|---|
Kinderen | Familieleden woonachtig in hetzelfde huishouden | 94,3 | 5,7 |
Kinderen | Familieleden woonachtig in regio Rotterdam Rijnmond | 78,1 | 21,9 |
Kinderen | Familieleden woonachtig in Nederland | 72,5 | 27,5 |
Gezinnen | Familieleden woonachtig in hetzelfde huishouden | 94,3 | 5,7 |
Gezinnen | Familieleden woonachtig in regio Rotterdam Rijnmond | 78,2 | 21,8 |
Gezinnen | Familieleden woonachtig in Nederland | 72,5 | 27,5 |
niveau | familieleden | geen verdacht familielid | minimaal 1 verdacht familielid |
---|---|---|---|
Kinderen | Familieleden woonachtig in hetzelfde huishouden | 98,5 | 1,5 |
Kinderen | Familieleden woonachtig in regio Rotterdam Rijnmond | 91,5 | 8,5 |
Kinderen | Familieleden woonachtig in Nederland | 89 | 11 |
Gezinnen | Familieleden woonachtig in hetzelfde huishouden | 98,5 | 1,5 |
Gezinnen | Familieleden woonachtig in regio Rotterdam Rijnmond | 91,8 | 8,2 |
Gezinnen | Familieleden woonachtig in Nederland | 89,3 | 10,7 |
Zoals in Figuur 3.1.1. te zien is, heeft 5,7 procent van de opgroeiende kinderen in de regio Rotterdam Rijnmond een volwassen familielid in hetzelfde huishouden wonen dat ergens in de 5 jaar daarvoor verdacht is geweest van een relatief zwaar misdrijf (brede definitie). Dit betekent dat in een klas van 20 kinderen gemiddeld genomen één kind zit met een verdacht familielid in het huishouden. Zoals eerder aangegeven waren er op het peilmoment van het onderzoek ongeveer 249 duizend thuiswonende kinderen in Rotterdam Rijnmond. In absolute aantallen betekent dit dus dat op 1 januari 2020 meer dan 14 duizend kinderen in Rotterdam Rijnmond samenwoonden met een familielid dat (ergens in de 5 jaar daarvoor) verdacht is geweest van een relatief zwaar misdrijf. In bijlage 1 is meer informatie opgenomen over de absolute aantallen kinderen met van criminaliteit verdachte familieleden. In deze bijlage is ook een uitsplitsing te vinden naar het aantal verdachte familieleden. Bij de meerderheid van de kinderen betreft het één verdacht familielid in het huishouden. Ongeveer duizend kinderen in de regio Rotterdam Rijnmond wonen samen met twee volwassen familielieden die verdacht zijn van een relatief zwaar misdrijf.
Uiteraard is het zo dat indien ook naar familieleden buiten het huishouden gekeken wordt het percentage kinderen met verdachte familieleden (volgens de brede definitie) toeneemt. Indien gekeken wordt naar familieleden die in de regio Rotterdam Rijnmond wonen heeft ongeveer 1 op de 5 kinderen (ongeveer 55 duizend kinderen) minimaal één volwassen verdacht familielid en wanneer naar familieleden in heel Nederland gekeken wordt is dit meer dan kwart (afgerond 69 duizend kinderen).
Wanneer naar gezinnen gekeken wordt in plaats van naar kinderen is wat betreft de percentages hetzelfde beeld te zien (zie de onderste helft in Figuur 3.1.1.). In absolute aantallen betekent dit dat er op 1 januari 2020 meer dan 8 duizend gezinnen waren in de regio Rotterdam Rijnmond waarin minimaal één volwassen verdacht familielid woonde (zie bijlage 1). Voor 32 duizend gezinnen geldt dat er opgroeiende kinderen aanwezig zijn die minimaal één verdacht familielid in dezelfde regio hadden wonen en indien naar familieleden in heel Nederland gekeken wordt, komt dit neer op 40 duizend gezinnen.
Indien gefocust wordt op specifieke misdrijven (smalle definitie) in plaats van op alle zwaardere misdrijven (brede definitie) dan liggen de percentages en aantallen logischerwijs lager (zie ook Figuur 3.3.2). Anderhalf procent van de opgroeiende kinderen in Rotterdam Rijnmond woonde op 1 januari 2020 samen met een volwassen familielid dat ergens in de 5 jaar daarvoor verdacht is geweest van afpersing, witwassen, drugs, mensenhandel, (vuur)wapenmisdrijven en/of gijzeling. Dit komt neer op meer dan 3,5 duizend kinderen (zie ook bijlage 1). Afgerond 9 procent van de opgroeiende kinderen in Rotterdam Rijnmond heeft een familielid in dezelfde regio wonen dat verdacht is van een dergelijk misdrijf (dit zijn ongeveer 21 duizend kinderen) en 11 procent van deze kinderen heeft ergens in Nederland minimaal één familielid wonen dat verdacht is van een dergelijk misdrijf (27 duizend kinderen). Ook hier is te zien (net als bij de brede definitie) dat procentueel gezien hetzelfde beeld naar voren komt indien naar gezinnen gekeken wordt in plaats van naar kinderen.
3.2 Regionale spreiding
In de eerder genoemde Kamerbrief over de aanpak van criminele families is het belang van maatwerk op lokaal en regionaal niveau benadrukt. Het idee is dat professionals in de wijk (denk hierbij aan wijkagenten en jeugdwerkers) de jongeren en hun gezinnen kennen en dat zij, doordat zij weten wat er speelt, een belangrijke rol kunnen spelen in de aanpak van dit probleem. Om een dergelijke aanpak te kunnen faciliteren is het belangrijk om te weten waar in de regio de problematiek het grootst is. Zo kan ervoor gekozen worden om bij de lokale aanpak de focus te leggen op deze gebieden door in deze gemeenten/wijken extra middelen in te zetten. In deze paragraaf wordt weergegeven in welke gemeenten (paragraaf 3.2.1.) en in welke wijken (paragraaf 3.2.2.) relatief veel opgroeiende kinderen wonen met verdachte familieleden.
Zoals in de vorige paragraaf zichtbaar werd, lieten de resultaten voor kinderen een vergelijkbaar beeld zien als de resultaten voor gezinnen. Om de resultaten zo overzichtelijk mogelijk weer te geven worden in deze paragraaf daarom enkel de resultaten beschreven voor de kinderen. De resultaten voor de gezinnen staan weergegeven in bijlage 2. Ook wordt vanaf nu in de hoofdtekst, wederom vanuit het streven de resultaten zo overzichtelijk mogelijk weer te geven, enkel de resultaten getoond van criminaliteit volgens de brede definitie (alle relatief zware misdrijven). De resultaten voor de smalle definitie (specifieke zware misdrijven) staan ook weergegeven in bijlage 2. Indien er opvallende/afwijkende resultaten zijn, zullen deze in de (hoofd)tekst genoemd worden.
In deze paragraaf worden enkel cijfers getoond voor de gemeenten en wijken waarin minimaal 50 kinderen/gezinnen wonen die verdachte familieleden hebben. Stel dat in een bepaalde wijk drie kinderen wonen met verdachte familieleden. Wanneer dit gepubliceerd zou worden kan een persoon zichzelf en/of een bekende hierin mogelijk herkennen. Met andere woorden: er is dan sprake van onthulling. Aangezien het CBS analyses en informatie levert op groepsniveau en nooit op individueel niveau kan dit cijfer niet getoond worden. Zoals eerder aangegeven werkt het CBS nooit mee aan de opsporing van personen (of andere eenheden). Dergelijke lage aantallen publiceren zou opsporing mogelijk kunnen faciliteren. Dit is een aanvullende reden dat te lage aantallen niet weergegeven worden in deze publicatie. Door de aantallen in dit onderzoek af te ronden op tientallen wordt de kans op onthulling en opsporing verder verkleind.
3.2.1 Gemeenten
In Figuur 3.2.1.1. wordt per gemeente het percentage opgroeiende kinderen (op 1 januari 2020) getoond dat met minimaal één familielid in hetzelfde huishouden woonde dat (in de periode 2015-2019) verdacht is geweest van een relatief zwaar misdrijf. In Figuur 3.2.1.2 wordt het percentage opgroeiende kinderen per gemeente getoond dat minimaal één verdacht familielid heeft dat in de regio Rotterdam Rijnmond woonde en in Figuur 3.2.1.3 zijn de percentages getoond wat betreft het al dan niet hebben van een verdacht familielid in Nederland.
Gemeente | % met minimaal 1 verdacht familielid (%) |
---|---|
Albrandswaard | 2,5 |
Barendrecht | 3,5 |
Brielle | 2,7 |
Capelle aan den IJssel | 5,3 |
Goeree-Overflakkee | 2 |
Hellevoetsluis | 4,4 |
Krimpen aan den IJssel | 2,9 |
Lansingerland | 2,4 |
Maassluis | 5,4 |
Nissewaard | 5,6 |
Ridderkerk | 4,6 |
Rotterdam | 7,2 |
Schiedam | 6,2 |
Vlaardingen | 5,8 |
Westvoorne | 2,6 |
Gemeente | % met minimaal 1 verdacht familielid (%) |
---|---|
Albrandswaard | 12,8 |
Barendrecht | 15,3 |
Brielle | 12,3 |
Capelle aan den IJssel | 19,6 |
Goeree-Overflakkee | 12,1 |
Hellevoetsluis | 17,6 |
Krimpen aan den IJssel | 12,9 |
Lansingerland | 10,7 |
Maassluis | 19,2 |
Nissewaard | 21,1 |
Ridderkerk | 16,9 |
Rotterdam | 27,1 |
Schiedam | 23,6 |
Vlaardingen | 21,5 |
Westvoorne | 11,7 |
Gemeente | % met minimaal 1 verdacht familielid (%) |
---|---|
Albrandswaard | 18 |
Barendrecht | 20,9 |
Brielle | 16,3 |
Capelle aan den IJssel | 25,9 |
Goeree-Overflakkee | 16,6 |
Hellevoetsluis | 22,5 |
Krimpen aan den IJssel | 18,7 |
Lansingerland | 16,8 |
Maassluis | 25,5 |
Nissewaard | 26,3 |
Ridderkerk | 23,4 |
Rotterdam | 32,7 |
Schiedam | 28,7 |
Vlaardingen | 26,3 |
Westvoorne | 17,3 |
In de vorige paragraaf is beschreven dat 5,7 procent van de opgroeiende kinderen in de regio Rotterdam Rijnmond met minimaal één volwassen verdacht familielid in hetzelfde huishouden woont (volgens de brede definitie). In Figuur 3.2.1.1. wordt duidelijk dat het percentage vooral in de gemeente Rotterdam relatief hoog is. In de gemeente Rotterdam woonde op 1 januari 2020 meer dan zeven procent van de opgroeiende kinderen samen met minimaal één volwassen familielid dat verdacht is van een relatief zwaar misdrijf. Ook in de gemeenten Schiedam en Vlaardingen is dit percentage relatief hoog (respectievelijk 6,2 procent en 5,8 procent). In de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Brielle, Goeree-Overflakkee, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland en Westvoorne is het percentage kinderen met minimaal één verdacht familielid in het huishouden juist relatief laag (maximaal 3,5 procent). De resterende gemeenten (Capelle aan de IJssel, Hellevoetsluis, Maassluis, Nissewaard en Ridderkerk) nemen een middenpositie in (het percentage is in deze gemeenten hoger dan 4 procent, maar wel lager dan het regionale gemiddelde van 5,7 procent). Indien gekeken wordt naar familieleden woonachtig in de regio Rotterdam Rijnmond (Figuur 3.2.1.2) en familieleden woonachting in Nederland (Figuur 3.2.1.3) komt een vergelijkbaar beeld naar voren. Ook dan is het percentage opgroeiende kinderen met minimaal één familielid dat verdacht is van een relatief zwaar misdrijf het hoogst in de gemeente Rotterdam gevolgd door de gemeente Schiedam. In bijlage 2 staat weergegeven om hoeveel kinderen het per gemeente gaat. In deze bijlage is ook te zien dat analyses op gezinsniveau een vergelijkbaar beeld tonen.
In bijlage 2 staan ook de resultaten voor de smalle definitie (Tabel B2.2). Zoals in paragraaf 3.1. beschreven woonde 1,5 procent van de kinderen in Rotterdam Rijnmond met minimaal één familielid samen dat verdacht is van afpersen, witwassen, drugs, mensenhandel, (vuur)wapenmisdrijven of gijzeling. Ook bij de smalle definitie is het percentage opgroeiende kinderen met verdachte familieleden in het huishouden het hoogst in de gemeente Rotterdam (2 procent).
3.2.2 Wijken
Zoals eerder aangegeven hecht het CBS er veel waarde aan dat haar cijfers nooit gebruikt zullen en kunnen worden voor opsporingsdoeleinden. Ook is het belangrijk dat (groeps)onthulling voorkomen wordt. Dit is de reden dat uitsplitsingen met te lage aantallen nooit getoond worden in CBS-publicaties. Daarom kunnen niet voor alle gemeenten uitsplitsingen op wijkniveau gemaakt worden. Of de aantallen te laag zijn hangt af van het totaal aantal opgroeiende kinderen in een gemeente en van het percentage kinderen met verdachte familieleden. Om deze redenen worden in dit onderzoek enkel cijfers getoond voor wijken in de gemeenten Capelle aan den IJssel, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen en om dezelfde redenen kunnen niet de cijfers voor alle wijken in deze gemeenten getoond worden.
Figuur 3.2.2.1. toont op wijkniveau (voor de vier eerder genoemde gemeenten) hoeveel procent van de opgroeiende kinderen op 1 januari 2020 in hetzelfde huishouden woonde als minimaal één verdacht familielid (een familielid dat in de periode 2015-2019 verdacht is van een relatief zwaar misdrijf). Voor Figuur 3.2.2.2. is gekeken naar familieleden die in Rotterdam Rijnmond woonden en voor Figuur 3.2.2.3. naar familieleden die ergens in Nederland woonden.
Wijk | % met minimaal 1 verdacht familielid (%) |
---|---|
Capelle West en 's Gravenland | |
Middelwatering West | 4,3 |
Middelwatering Oost | 5,4 |
Oostgaarde Zuid | 3,7 |
Oostgaarde Noord | 8,7 |
Schenkel | |
Schollevaar Zuid | 8,3 |
Schollevaar Noord | |
Rivium | |
Rotterdam Centrum | 6,4 |
Delfshaven | 8,6 |
Overschie | 4,7 |
Noord | 6,5 |
Hillegersberg-Schiebroek | 3,8 |
Kralingen-Crooswijk | 6 |
Feijenoord | 9,2 |
IJsselmonde | 8,9 |
Pernis | 7,5 |
Prins Alexander | 5,1 |
Charlois | 9,7 |
Hoogvliet | 7,4 |
Hoek van Holland | 4,7 |
Spaanse Polder | |
Nieuw Mathenesse | |
Waalhaven-Eemhaven | |
Rozenburg | 7,2 |
Vondelingenplaat | |
Botlek-Europoort-Maasvlakte | |
Rotterdam-Noord-West | |
Rivium | |
Bedrijventerrein Schieveen | |
Centrum | |
Oost | 7,9 |
Tussen Havens en Grachten | |
West | 4,9 |
Zuid | 7,4 |
Nieuw Mathenesse | |
Nieuwland | 7 |
Groenoord en Kethel | 7 |
Industriegebied ten noorden van Rijksweg 20 | |
Woudhoek/Spaland /Sveaparken | 3,7 |
Centrum | 6 |
Westwijk | 7,7 |
Vettenoordse Polder | |
Oostwijk | 4,6 |
Vlaardinger Ambacht | 4,7 |
Holy Zuid | 6 |
Holy Noord | 5,7 |
Broekpolder |
Wijk | % met minimaal 1 verdacht familielid (%) |
---|---|
Capelle West en 's Gravenland | 11,9 |
Middelwatering West | 18,4 |
Middelwatering Oost | 22,5 |
Oostgaarde Zuid | 14,4 |
Oostgaarde Noord | 27,2 |
Schenkel | 17,6 |
Schollevaar Zuid | 24,7 |
Schollevaar Noord | 15,2 |
Rivium | 18,6 |
Rotterdam Centrum | 22,4 |
Delfshaven | 34,2 |
Overschie | 20,1 |
Noord | 27,6 |
Hillegersberg-Schiebroek | 13,5 |
Kralingen-Crooswijk | 28,8 |
Feijenoord | 36,1 |
IJsselmonde | 30,8 |
Pernis | 22,9 |
Prins Alexander | 20 |
Charlois | 31,6 |
Hoogvliet | 25,3 |
Hoek van Holland | 13,1 |
Spaanse Polder | |
Nieuw Mathenesse | |
Waalhaven-Eemhaven | |
Rozenburg | 21,2 |
Vondelingenplaat | |
Botlek-Europoort-Maasvlakte | |
Rotterdam-Noord-West | |
Rivium | |
Bedrijventerrein Schieveen | |
Centrum | 25,8 |
Oost | 25,3 |
Tussen Havens en Grachten | 15,2 |
West | 17,5 |
Zuid | 27,4 |
Nieuw Mathenesse | |
Nieuwland | 29,7 |
Groenoord en Kethel | 27,1 |
Industriegebied ten noorden van Rijksweg 20 | |
Woudhoek/Spaland /Sveaparken | 16,5 |
Centrum | 22,7 |
Westwijk | 25 |
Vettenoordse Polder | |
Oostwijk | 18,6 |
Vlaardinger Ambacht | 19,3 |
Holy Zuid | 24 |
Holy Noord | 18,8 |
Broekpolder |
Wijk | % met minimaal 1 verdacht familielid (%) |
---|---|
Capelle West en 's Gravenland | 17 |
Middelwatering West | 25,5 |
Middelwatering Oost | 29,3 |
Oostgaarde Zuid | 21 |
Oostgaarde Noord | 32,4 |
Schenkel | 24,7 |
Schollevaar Zuid | 31,5 |
Schollevaar Noord | 21,3 |
Rivium | 24,3 |
Rotterdam Centrum | 27,8 |
Delfshaven | 38,9 |
Overschie | 26,2 |
Noord | 33 |
Hillegersberg-Schiebroek | 18,9 |
Kralingen-Crooswijk | 34,1 |
Feijenoord | 41,4 |
IJsselmonde | 37,1 |
Pernis | 29,1 |
Prins Alexander | 26,1 |
Charlois | 37,3 |
Hoogvliet | 31,5 |
Hoek van Holland | 21,8 |
Spaanse Polder | |
Nieuw Mathenesse | |
Waalhaven-Eemhaven | |
Rozenburg | 27,2 |
Vondelingenplaat | |
Botlek-Europoort-Maasvlakte | |
Rotterdam-Noord-West | |
Rivium | |
Bedrijventerrein Schieveen | |
Centrum | 30,6 |
Oost | 30,2 |
Tussen Havens en Grachten | 19,8 |
West | 23,1 |
Zuid | 33,6 |
Nieuw Mathenesse | |
Nieuwland | 35,5 |
Groenoord en Kethel | 32,4 |
Industriegebied ten noorden van Rijksweg 20 | |
Woudhoek/Spaland /Sveaparken | 20,5 |
Centrum | 27,8 |
Westwijk | 31 |
Vettenoordse Polder | |
Oostwijk | 23,8 |
Vlaardinger Ambacht | 23,5 |
Holy Zuid | 28,5 |
Holy Noord | 22,6 |
Broekpolder |
Het percentage kinderen met een verdacht familielid in het huishouden is het hoogst in de Rotterdamse wijk Charlois (9,7 procent, terwijl het regionale gemiddelde zoals eerder weergegeven 5,7 procent is). Ook in de Rotterdamse wijken Feijenoord, IJsselmonde, Delfshaven en in de wijk Oostgaarde Noord in de gemeente Capelle aan den IJssel is dit percentage relatief hoog (afgerond 9 procent). In de wijken Middelwatering West en Oostgaarde Zuid in de gemeente Capelle aan den IJssel, Hillegersberg-Schiebroek in de gemeente Rotterdam en Woudhoek/Spaland /Sveaparken in de gemeente Schiedam is het percentage relatief laag (afgerond 4 procent). Indien ook naar familieleden buiten het huishouden gekeken wordt, dus naar familieleden woonachtig in de regio en naar familieleden woonachtig in Nederland, komen wederom de Rotterdamse wijken Feijenoord, Delfshaven, Charlois en IJsselmonde naar voren als wijken met het hoogste percentage opgroeiende kinderen met verdachte familieleden. In bijlage 2 staan de cijfers voor alle onderzochte wijken weergegeven. Analyses op gezinsniveau tonen een vergelijkbaar beeld (zie ook bijlage 2).
In bijlage 2 staan ook de resultaten weergegeven voor de smalle definitie. Voor veel wijken worden de cijfers hier onderdrukt. Dit betekent dat in deze wijken de problematiek (statistisch gezien) te beperkt is om weer te geven. Een focus op afpersen, witwassen, drugs, mensenhandel, (vuur)wapenmisdrijven en gijzeling levert verder deels een vergelijkbaar beeld op. Ook dan is het percentage opgroeiende kinderen dat samenwoont met minimaal één volwassen verdacht familielid relatief hoog in de Rotterdamse wijken Charlois, Feijenoord en Delfshaven. Indien ook naar familieleden buiten het huishouden gekeken wordt is het percentage ook relatief hoog in de Rotterdamse wijken Kralingen-Crooswijk en Noord.
De resultaten in bovenstaande paragrafen zijn louter beschrijvend. Aanvullend onderzoek is nodig om te weten waarom de problematiek in bepaalde gemeenten/wijken sterker aanwezig is. Zo zijn er verschillen tussen de gemeenten en wijken wat betreft de sociaal-economische status van de inwoners en de herkomst van de inwoners. Ook zijn hierboven de gemiddeldes per gemeente en wijk weergegeven. Binnen de gemeenten en wijken kunnen er ook verschillen zijn (bij bepaalde groepen meer en bij bepaalde groepen minder). Ook hier zijn aanvullende multivariate analyses nodig om te weten bij welke kinderen criminaliteit in het gezin en in de familie vaker voorkomt.12)
3.3 Delicten bij kinderen met verdachte familieleden
De derde, en laatste, onderzoeksvraag van dit onderzoek is in hoeverre opgroeiende kinderen die verdachte familieleden hebben zelf delicten gepleegd hebben. Het doorgeven van criminaliteit in families aan jongeren wordt in de literatuur “intergenerationele overdracht” genoemd.13) Ook de term “het Dalton-effect”, verwijzend naar de criminele familieleden uit de strip Lucky Luke, wordt gebruikt om beïnvloeding binnen families aan te duiden.14) Er zijn meerdere theoretische redenen waarom er sprake kan zijn van overdracht van criminaliteit binnen families.15) Zo kunnen genetische factoren een rol spelen (denk hierbij aan gevoeligheid voor verslaving). Ook kunnen risicofactoren (denk hierbij aan armoede) overgedragen worden binnen families. Een andere reden kan zijn dat jongeren crimineel gedrag al op jonge leeftijd internaliseren omdat zij het slechte voorbeeld krijgen in hun directe omgeving. Ook is het idee dat criminele kennis en kunde gemakkelijk en betrouwbaar uitgewisseld kunnen worden binnen families. De aanwas van jonge delinquenten kan een probleem zijn bij de aanpak van criminele families. Daarom wordt in dit onderzoek gekeken of criminaliteit vaker voorkomt bij jongeren in de regio Rotterdam Rijnmond die verdachte familieleden hebben (in vergelijking met jongeren die geen verdachte familieleden hebben).
Om crimineel gedrag bij jongeren in kaart te brengen is gekeken naar zowel alle verdachtenregistraties van de politie als naar Halt-registraties. Halt richt zich op het voorkomen en bestraffen van jeugdcriminaliteit. Halt heeft de wettelijke taak om strafbaar gedrag onder jongeren aan te pakken zonder dat de jongere een strafblad krijgt.16) Halt richt zich op jongeren vanaf 12 jaar oud. Daarom is in de volgende analyses een selectie gemaakt op thuiswonende kinderen in de regio Rotterdam Rijnmond in de leeftijd van 12 tot 18 jaar oud. Er wordt naar alle delicten gekeken (dus niet enkel naar bijvoorbeeld zware delicten of specifieke delicten zoals hierboven). Verder wordt naar delicten in dezelfde periode gekeken als in eerdere analyses (2015-2019).
In Figuur 3.3.1. staat het percentage van de jongeren dat zelf verdacht is van een misdrijf en/of een Halt-registratie heeft, weergegeven voor de groep jongeren die geen verdacht familielid heeft en voor de groep jongeren die minimaal één verdacht familielid heeft (volgens de brede definitie).
Definitie familieleden | Geen crimineel familielid (brede definitie) (%) | Minimaal 1 crimineel familielid (brede definitie) (%) |
---|---|---|
Woonachtig in hetzelfde huishouden | 4,2 | 13,1 |
Woonachtig in regio Rotterdam Rijnmond | 3,5 | 9 |
Woonachtig in Nederland | 3,3 | 8,2 |
Zoals in bovenstaande figuur is te zien is het percentage jongeren dat verdacht is geweest van een misdrijf en/of een Halt-registratie heeft hoger als de jongere een verdacht familielid heeft. Van de jongeren die geen volwassen familielid in het huishouden hebben dat verdacht is van een relatief zwaar misdrijf is vier procent verdacht geweest van een misdrijf en/of heeft een Halt-registratie. Bij jongeren die samenwonen met minimaal één volwassen verdacht familielid in hetzelfde huishouden is dit 13 procent. Dit is dus ongeveer drie keer zo vaak. Ook als familieleden buiten het huishouden meegenomen worden, is te zien dat jongeren die verdachte familieleden hebben zelf ook vaker verdacht zijn geweest van een delict en/of een Halt-registratie hebben. Wel is dit effect het sterkst als naar criminaliteit bij familieleden in het huishouden gekeken wordt. Met andere woorden de (mogelijke) beïnvloeding lijkt sterker aanwezig bij verdachte familieleden binnen het huishouden dan bij familieleden buiten het huishouden. Als naar de smalle definitie gekeken wordt is een vergelijkbaar patroon te zien (zie bijlage 3).
Dat jongeren die in de familie te maken krijgen met criminaliteit zelf ook vaker het criminele pad bewandelen is geen nieuwe bevinding.17) Wel bevestigt dit onderzoek dat deze problematiek ook speelt in de regio Rotterdam Rijnmond. Ook geeft het inzicht in de mate van de problematiek in deze regio.
Dat er samenhang is (jongeren met verdachte familieleden plegen zelf vaker criminele delicten) wil niet zeggen dat er per definitie ook een causale relatie is. Met andere woorden dit wil niet zeggen dat deze jongeren deze delicten gepleegd hebben omdat zij verdachte familieleden hebben. Het kan ook zo zijn dat zowel de jongere zelf als het familielid moeilijke omstandigheden hebben die de kans op criminaliteit vergroot (denk hierbij aan psychologische problemen of aan problematische schulden). Om meer zicht te krijgen op de richting van de relatie (de causaliteit) is aanvullend onderzoek nodig. In dit onderzoek is enkel vastgesteld dat er een relatie is: jongeren die verdachte familieleden hebben, plegen zelf vaker delicten (zijn verdacht geweest van een misdrijf en/of hebben een Halt-registratie).
12) Zie voor een voorbeeld van dergelijke multivariate analyses: Dieleman, D., van Gaalen, R. & de Regt, S. (2020). De rol van gezin, opleiding en migratieachtergrond bij veroordeelde jongvolwassenen. In de Mooij, M., Dieleman, D. & de Regt, S. (2020). Jaarrapport Integratie 2020. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
13) Zie: Van de Weijer, S., & Spapens, T. (2019). Intergenerationele overdracht en criminele families: introductie. Tijdschrift voor Criminologie, 61(2), 119-131.
14) Nanninga, M. (2006). Prediagnostiek (afstudeerscriptie Leergang Recherchekunde, Amsterdam) en Ferwerda, H. (2016). Criminele jeugdgroepen als kraamkamer voor de onderwereld. Het Parool, 4 januari.
15) Voor meer informatie over (mogelijke redenen) voor overdracht van criminaliteit binnen families zie:
- Ferweda, H. (2017). Aanpak criminele families in Amsterdam. Lessen voor de aanpak op basis van een pilot. Bureau Beke.
- Ferwerda, H., de Graaf, B., Lesscher, H. & Saadat, N. (2018). Het Dalton-effect voorkomen. Nut, noodzaak en lessen voor de aanpak van criminele families. Het Tijdschrift voor de Politie, jaargang 80, nr. 8/9, 2018, pagina 44-48.
- Van de Weijer, S., & Spapens, T. (2019). Intergenerationele overdracht en criminele families: introductie. Tijdschrift voor Criminologie, 61(2), 119-131. Meer informatie over aanpak van criminele families is te vinden in Spapens, T. (2013).
16) Voor meer informatie over de CBS-registraties van Halt zie.
17) Zie bijvoorbeeld Besjes, G. & R. van Gaalen (2008). Jong geleerd, fout gedaan?, Bevolkingstrends CBS, 56 (2), p23-31.