3. Beleidskader en beleidstheorie
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader beschreven en wordt vervolgens op basis van de beleidstheorie en de geformuleerde doelen een eerste selectie van kernindicatoren gemaakt.
3.1 Beleidskader
Verduurzaming van de industrie met strategisch en groen industriebeleid is een belangrijke pijler onder het klimaatbeleid en bedrijvenbeleid in Nederland. Het tegengaan van klimaatverandering als gevolg van de door mensen veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen is één van de belangrijkste wereldwijde uitdagingen van deze tijd. Daarom zet het Coalitieakkoord in op ambitieuze klimaatplannen om Nederland koploper in Europa te maken bij het tegengaan van de opwarming van de aarde. Het doel is om in 2030 een broeikasgasreductie te hebben gerealiseerd van tenminste 55 procent t.o.v. 1990 en om in 2050 helemaal klimaatneutraal te zijn. Dit is een aanscherping van de ambities van het Klimaatakkoord uit 2019, waar tussen overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties harde afspraken zijn gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen sterk te verminderen.
De industrie is verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de broeikasgasemissies in Nederland. De Industrie is een van de vijf Klimaattafels in het Klimaatakkoord waar harde afspraken zijn gemaakt m.b.t. het reduceren van de broeikasuitstoot in 2030 en 2050. Verduurzaming van de industrie staat centraal bij de Klimaattafel Industrie in het Klimaatakkoord. Er is voor de industrie afgesproken om te komen tot een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 14,3 Mton per jaar in 2030. De ambities van het kabinet gaan verder. In de uitwerking van de grotere ambities van het Coalitieakkoord is het doel voor de industrie verder verhoogd. Daarbij zet het Coalitieakkoord in op transitie naar een groene industrie die draait op schone energie en op biogrondstoffen en die circulaire producten maakt.
Voor het klimaatbeleid zijn allerlei programma’s, regelingen en samenwerkingsverbanden opgezet om verduurzaming van de industrie te stimuleren. De zes industriële clusters in Nederland zijn aan de slag gegaan om de verduurzamingsplannen concreet te maken en duurzame energiebehoeften te definiëren in de koploperprogramma’s en de Cluster Energie Strategieën.
De effectiviteit van het klimaatbeleid hangt echter sterk af van het gedrag van individuele bedrijven. Investeren ze in nieuwe, duurzame technologieën? Worden productieprocessen opgebouwd, omgebouwd of afgebouwd? Resulteren investeringen in meer duurzame technologieën en productieprocessen in lagere emissies, minder afval, en efficiënter materiaalverbruik?
Beleidstheorie en monitoring
In deze paragraaf wordt een eerste uitwerking gegeven van de concrete indicatoren die in de MVI kunnen worden gepresenteerd. Wat zijn de relevante indicatoren om de doelen van het klimaatbeleid ten aanzien van de industrie te monitoren? De uitwerking is gedaan op basis van de afspraken voor de klimaattafel industrie in het Klimaatakkoord (https://www.klimaatakkoord.nl/industrie). Daarnaast heeft het ministerie van Economische Zaken en Klimaat documenten aangeleverd.
Voor het hoofddoel en de algemene doelen van het klimaatbeleid tot 2030 en 2050 zijn kernindicatoren nodig die de voortgang op hoofdlijnen monitoren. Dit betreft kernindicatoren die vooraleerst worden gemeten op het niveau van de hele industrie met een uitsplitsing naar bedrijfstak op SBI 2-digit niveau. Hierbij is op dit moment nog de vraag of, en op welke manier, doelen met betrekking tot de circulaire economie worden meegenomen. In deze indicatoren kan worden voorzien vanuit de bestaande Milieurekeningen en CE-monitoring, met internationale vergelijking vanuit de bijbehorende Eurostat-databases.
Hoofddoel
“In 2030 moet de industrie al flink minder CO2 uitstoten. Dat is een tussenstap op weg naar volledige duurzaamheid. Veel van de nieuwe manieren van produceren staan nog in de kinderschoenen en zijn nog te duur. Bedrijven investeren zelf in deze vernieuwing. Er is ook subsidie om de ontwikkeling op gang te krijgen. Op die manier kan de industrie uitgroeien tot de meest CO2-efficiënte industrie in Europa, en wel op een manier die de internationale concurrentiepositie niet in gevaar brengt.”
“In 2050 is de industrie circulair en stoot vrijwel geen broeikasgas meer uit. De fabrieken draaien dan op duurzame elektriciteit uit zon en wind of energie uit aardwarmte, waterstof en biogas. De grondstoffen komen uit biomassa, reststromen en -gassen. De restwarmte gebruikt de industrie zelf of levert die aan de tuinbouw of gebouwen en woningen. De industrie is dan naast gebruiker van energie ook producent en buffer van energie.”
Kernindicatoren voor het hoofddoel:
- totale CO2-emissies (“flink minder CO2 uitstoten”, “stoot vrijwel geen broeikasgas meer uit”);
- CO2-emissies per eenheid output (“de meest CO2-efficiënte industrie in Europa”);
- energieverbruik naar brandstof, energiemix (“duurzame elektriciteit”);
- productie (en opslag) van energie voor eigen verbruik (“producent en buffer van energie”);
- productiviteit en productiekosten (“internationale concurrentiepositie”).
Kernindicatoren voor een circulaire economie (“industrie circulair”, “grondstoffen komen uit biomassa, reststromen en -gassen”) zijn voor een deel nog in ontwikkeling8). Kernindicatoren voor de doelen van een circulaire industrie hebben betrekking op:
- afval;
- materiaalgebruik en -hergebruik;
- milieuvervuiling;
- leveringszekerheid (het beschikbaar houden van materialen die kritiek zijn voor Nederlandse industriële processen).
Algemene doelen
“In 2030 worden in Nederland 50 procent minder primaire grondstoffen verbruikt en zijn de broeikasgasemissies van productieprocessen en de afvalsector verminderd tot circa 36 Mton CO2-equivalent. Verduurzaming van het industriële warmtesysteem tot 300 ºC is bereikt, elektrificatie en CO/CO2 hergebruik geeffectueerd, CCS wordt kosteneffectief ingezet, duurzame waterstofproductie is op weg naar implementatie en biogrondstoffen worden gezien als de standaard.”
“In 2050 zijn grondstoffen, producten en processen in de industrie netto klimaatneutraal en voor tenminste 80 procent circulair.”
Kernindicatoren voor de algemene doelen:
- totale broeikasgasemissies (“broeikasgasemissies van productieprocessen en de afvalsector verminderd”, “stoot vrijwel geen broeikasgas meer uit”);
- CO2-emissies per eenheid output (“de meest CO2-efficiënte industrie in Europa”);
- energieverbruik, energiemix (“duurzame elektriciteit”);
- verbruik primaire grondstoffen (“50 procent minder primaire grondstoffen verbruikt ”);
- CE-indicatoren, zoals grondstoffengebruik, afvalproductie, grondstofefficiency, (her)gebruik van specifieke materialen, invoer van materialen (zoals metalen, niet-metalen mineralen, biomassa) (“tenminste 80 procent circulair”).
Specifieke doelen
De kernindicatoren voor het hoofddoel en de algemene doelen monitoren niet of gewenste veranderingen optreden, waar deze veranderingen optreden (in welke regio’s, clusters, of technologieën) en hoe de veranderingen zijn gerelateerd aan specifieke beleidsinstrumenten (zoals regelingen en subsidies voor bedrijven). Ze laten evenmin zien wat de status is van randvoorwaarden en knelpunten voor specifieke doelen. Hiervoor zijn data nodig voor groepen bedrijven waarvoor met microdata indicatoren worden samengesteld. Dit is waarvoor de MVI is bedoeld.
De voornaamste vragen over de verduurzaming van de industrie gaan over veranderingen binnen groepen bedrijven. Voor het monitoren van veranderingen binnen bedrijven zijn data nodig over individuele bedrijven. Hierbij gaat het om de vraag of verandermechanismen werken, of knelpunten verdwijnen, of de bijbehorende specifieke doelen gerealiseerd worden en of veranderingen een relatie hebben met het beleid. Vinden veranderingen plaats, worden knelpunten minder en worden specifieke doelen gerealiseerd? En waar vinden deze veranderingen plaats (in welke regio’s en clusters, bij welke soorten bedrijven) en waar niet?
In het beleid wordt uitgegaan van twee verandermechanismen. Eén mechanisme gaat uit van de dynamiek van regionale clusters. Het andere mechanisme draait om thematische innovatie. Figuur 3.1 laat zien hoe deze verandermechanismen worden geacht te werken.
Figuur 3.1 Twee verandermechanismen aan het werk
Voor de specifieke doelen is het nodig om bepaalde technologieën te herkennen. Het gaat daarbij om precies te zijn om het identificeren van individuele bedrijven die deze technologieën gebruiken en/of ontwikkelen. Maken bedrijven gebruik van bepaalde beleidsinstrumenten en waarvoor gebruiken ze die instrumenten? Het doel is wellicht niet zozeer het vinden van alle bedrijven die deze technologieën gebruiken en/of ontwikkelen, maar het samenstellen van een representatieve steekproef van bedrijven.
Regionale industriële clusteraanpak
Monitoring van de regionale industriële clusteraanpak heeft hoofdzakelijk betrekking op:
- Inventarisatie activiteiten en randvoorwaarden (knelpunten) plus actoren/trekkers en budgetten
- Investeringen in emissie-arme / circulaire installaties
Naast het onderscheid naar bedrijfstak (SBI 2-digit), bedrijfsgrootte en bedrijfsleeftijd zijn relevante uitsplitsingen:
- regio (zoals COROP-gebied)
- cluster (koploperprogramma, klimaattafel)
Thematische innovatiesporen
Monitoring van de thematische innovatiesporen heeft hoofdzakelijk betrekking op:
- Onderzoek en innovatie (PPS)
- Demo’s en pilotfabrieken
- Opschalingsprojecten met steeds lagere kosten technische reductie-opties
- Investeringen in emissie-arme / circulaire installaties
Naast het onderscheid naar bedrijfstak (SBI 2-digit), bedrijfsgrootte en bedrijfsleeftijd zijn relevante uitsplitsingen tussen:
- innovatief of niet/minder innovatief;
- heeft gebruik gemaakt van specifieke regelingen en subsidies of heeft dat niet;
- ETS-bedrijf of niet; en
- circulair bedrijf of niet.