5. Het bad
5.1 Uitgevraagde kenmerken
In de vragenlijst watergebruik thuis zijn er enkele vragen opgenomen die gebruikt zijn om het watergebruik voor het bad te bepalen. Voor elke badkamer in het huishouden (tot een maximum van 3 badkamers) is gevraagd naar het gebruik van het bad en het gebruik van een kinderbad. Bij het bad is gevraagd hoe vaak het is gebruikt en hoe lang de kraan heeft opengestaan. Het gebruik van het kinderbad is geschat op basis van hoe vaak het badje gebruikt is en hoe vaak het badje opnieuw is gevuld.
5.2 Resultaten
Vier op de tien personen beschikken over een bad, veelal gaat het daarbij om een ligbad. Vooral kinderen in de leeftijd van 0 tot 15 hebben een bad tot hun beschikking, dit is in lijn met het gegeven dat het ook vooral de paren met kinderen zijn die een bad hebben. Het beschikken over een bad hangt samen met het gestandaardiseerde huishoudensinkomen. Hoe hoger het inkomen, hoe vaker het voorkomt dat men een bad heeft. Ook is sprake van een samenhang met stedelijkheid. Daarvoor geldt dat personen die in zeer sterk stedelijke gebieden wonen minder vaak een bad hebben. Middelbaar opgeleiden hebben minder vaak een bad dan laag- en hoogopgeleiden. Waarbij opgemerkt moet worden dat het bij de laagopgeleiden ook gaat om jongeren die nog onderwijs volgen en bij hun ouder(s) wonen.
De gemiddelde frequentie van het gebruik van het bad was 0,09 keer per dag en per keer is er gemiddeld 142,4 liter gebruikt. Hiervoor staat de kraan gemiddeld 10,3 minuten aan, wat overeenkomt met 13,9 liter per minuut. Het gemiddelde watergebruik per persoon per dag is voor het bad 5,2 liter. Vrouwen maken iets vaker dan mannen gebruik van het bad, en datzelfde geldt voor de eenpersoonshuishoudens ten opzichte van de overige huishoudens.
P (%) | F (aantal keer per dag) | |
---|---|---|
Totaal | 42 | 0,09 |
Geslacht | ||
Man | 42 | 0,05 |
Vrouw | 41 | 0,12 |
Leeftijd | ||
0 tot 15 jaar | 54 | 0,11 |
15 tot 25 jaar | 43 | 0,08 |
25 tot 45 jaar | 37 | 0,12 |
45 tot 65 jaar | 43 | 0,06 |
65 jaar en ouder | 35 | 0,08 |
Nederlands | 44 | 0,09 |
Westers | 43 | 0,08 |
Niet westers | 27 | 0,08 |
Hoogst behaald onderwijsniveau | ||
Laag | 44 | 0,10 |
Middelbaar | 38 | 0,09 |
Hoog | 51 | 0,05 |
Burgerlijke staat | ||
Gehuwd | 46 | 0,07 |
Gescheiden | 28 | 0,09 |
Verweduwd | 34 | 0,08 |
Nooit gehuwd geweest | 41 | 0,10 |
Gestandaardiseerd huishoudensinkomen | ||
1e 20%-groep | 23 | 0,13 |
2e 20%-groep | 25 | 0,09 |
3e 20%-groep | 40 | 0,09 |
4e 20%-groep | 50 | 0,07 |
5e 20%-groep | 62 | 0,06 |
Stedelijkheid | ||
Zeer sterk | 28 | 0,09 |
Sterk | 41 | 0,09 |
Matig | 44 | 0,06 |
Weinig | 53 | 0,10 |
Niet | 50 | 0,09 |
Type huishouden | ||
Eenpersoons | 23 | 0,14 |
Paar zonder kinderen | 37 | 0,07 |
Paar met kinderen | 55 | 0,08 |
Eenouderhuishouden | 32 | 0,06 |
Huishoudgrootte | ||
Eén persoon | 23 | 0,14 |
Twee personen | 36 | 0,06 |
Drie personen | 43 | 0,07 |
Vier personen | 58 | 0,09 |
Vijf personen of meer | 54 | 0,08 |