6. Conclusie en discussie
In dit essay is het verenigingsleven in Heerlen besproken. Gestart is met de positionering van Heerlen in de periode 2012-2019 ten opzichte van het landelijke gemiddelde en 50 grotere steden. Heerlen staat onderaan bij zowel het aandeel dat lid is van een vereniging als het aandeel dat actief is in verenigingen. De discrepantie ten opzichte van de andere gemeenten wordt weliswaar iets kleiner als rekening wordt gehouden met een aantal demografische en sociaaleconomische verschillen tussen de gemeenten, maar Heerlen blijft staan op de onderste trede van de verenigingsladder. Blijkbaar zijn er aanvullende redenen waarom Heerlen achterblijft in de mate waarin de inwoners betrokken zijn bij verenigingen.
Met aanvullend onderzoek in 2020 is Heerlen-noord en Heerlen-zuid met elkaar vergeleken. Het patroon dat eerder werd geconstateerd bij het vrijwilligerswerk, het sociale en politieke vertrouwen en de sociale contacten, komt ook bij de betrokkenheid bij het verenigingsleven tot uiting: in Heerlen-zuid is de band met verenigingen beduidend sterker dan in Heerlen-noord. In het bijzonder is dat te zien in het aandeel dat daadwerkelijk actief is in verenigingen. Minder groot is de kloof bij het lid zijn van minstens een vereniging: 61 procent in het noordelijke tegenover 69 procent in het zuidelijke gebied. Bovendien valt dit verschil weg indien beide gebieden niet zouden verschillen qua opleiding, inkomen, het hebben van betaald werk, leeftijdsopbouw en het aandeel met een migratieachtergrond. Meer opleiding, meer inkomen, een betaalde baan, jong zijn, en een Nederlandse achtergrond is een stimulans voor het lid worden van een vereniging. Als specifiek wordt gekeken naar het soort vereniging, dan is er in Heerlen-zuid vooral meer animo om lid te worden van gezelligheidsverenigingen, sportclubs, hobby- en consumentenverenigingen dan in Heerlen-noord. En deze verschillen worden weliswaar iets kleiner, maar verdwijnen niet na correctie voor de samenstelling van beide gebieden.
Evenmin kan met deze achterliggende demografische en sociaaleconomische factoren de kloof in het uitvoeren van activiteiten binnen verenigingen afdoende geduid worden. In Heerlen-noord is 34 procent minstens een keer per maand actief in een vereniging, in Heerlen-zuid is dat met 46 procent een stuk hoger, en de correctie doet aan dit verschil nauwelijks iets af.
Blijkbaar concentreert de geringe band van de Heerlenaren met het verenigingsleven zich vooral in het noordelijke gebied. Een andere constatering is dat er geen aanwijzingen zijn dat in de eerste fase van de Covid-19 pandemie, de band met het verenigingsleven drastisch is gereduceerd. Dat was ook niet te verwachten: een lidmaatschap van een vereniging wordt niet plotseling opgezegd, zoals in de eerste maanden van de pandemie. Het zou wel een gevolg kunnen hebben voor de activiteiten in verenigingen, zoals in sportclubs, de fanfare, en gezelligheidsclubs. Echter de vraagstelling in het onderzoek - Hoe vaak neemt u deel aan activiteiten van één of meer verenigingen? - bakent geen specifieke periode af. Mogelijk is derhalve dat in het vervolgonderzoek, dat uitgevoerd wordt in de periode januari-april 2022, wel een terugval is te zien in de activiteiten in verenigingsverband. Een indicatie hiervoor leveren de landelijke cijfers die in 2020 verzameld, waarbij vooral in het derde en vierde kwartaal een, hoewel lichte, afname in de activiteiten is te zien.
In eerdere essays is gewezen op de achterstand van Heerlen, en dan vooral in het noordelijke deel, op diverse terreinen van de sociale cohesie: het vrijwilligerswerk (essay 1), het onderlinge vertrouwen (essay 2), het vertrouwen in de politiek (essay 3) en, hoewel minder evident, in de sociale contacten (essay 4). Daarin is ook ingegaan op bepaalde historische contexten, zoals armoede. Heerlen was ooit een zeer welvarende gemeente, maar dat veranderde drastisch met het sluiten van de mijnen. Specifiek voor de betrokkenheid bij het verenigingsleven is dat dit veelal niet gratis is. Dat geldt niet of minder voor andere manieren waarin de burger de deelname aan de samenleving vorm kan geven, zoals zich inzetten als vrijwilliger, politieke participatie, sociale contacten, en andere mensen helpen en ondersteunen: dat kost vooral tijd. Naast de financiële middelen, is ook gewezen op de instroom van migranten. Uit de cijfers over de betrokkenheid bij het verenigingsleven is gebleken dat de groep met een migratieachtergrond hierin achter blijft ten opzichte van de Nederlandse groep. Een andere factor die een rol zou kunnen spelen is het aanbod: indien in Heerlen-noord er minder aanbod is van verenigingen, zoals sportverenigingen, dan in Heerlen-zuid, dan kan dit ook resulteren in minder activiteiten. In een vervolgessay wordt op dit aanbod nader ingegaan, waarbij op basis van registergegevens van het CBS Heerlen-zuid en Heerlen-noord met elkaar worden vergeleken.
In dergelijke vervolgessays worden wederom bouwstenen aangeleverd om de sociale cohesie in Heerlen te agenderen. We zullen, mede in het verlengde van de recente gemeenteraadsverkiezingen, in een essay ingaan op de politieke participatie: opkomstcijfers bij verkiezingen, alsook de deelname aan politieke acties. Verder bespreken we het vertrouwen in publieke en private instituties, en maken we gebruik van een index die 17 participatie- en vertrouwensindicatoren bundelt: de zogenoemde sociaal-kapitaal index (Van Beuningen en Schmeets, 2013). Daarna gaan we een stap verder met het presenteren van een overzicht over het persoonlijke welzijn van de Heerlense bevolking, waarbij tevens een verbinding wordt gelegd met (specifieke vormen) van het sociaal kapitaal. Op deze wijze hopen we een bijdrage te leveren aan het bespreekbaar maken en vergroten van kennis en inzichten op deze terreinen, en daarmee tevens het Heitje voor het voetlicht te plaatsen. Dergelijke inzichten kunnen ook resulteren in een gedifferentieerde aanpak naar stadsdeel met het oog op het versterken van zowel de onderlinge band van de inwoners van Heerlen als die met de samenleving.