Auteur: Evelien Ebenau, Heike Goudriaan, Lisanne van Leeuwen, Loy Meijers, Michelle van Rosmalen
Verstekgangers en verweervoerders in handelszaken

3. Kenmerken gedaagden

3.1 Zaakkenmerken

Type zaak

Figuur 3.1.1 geeft de meest voorkomende type zaken weer. Van de in totaal 166 245 onderzochte zaken betreft bijna 30 procent een bijzondere overeenkomst. In Figuur 3.1.2 is deze categorie verder uitgesplitst. Van alle zaken van het type bijzondere overeenkomst heeft bijna 40 procent betrekking op het huurrecht, een vijfde deel op zaken binnen de categorie ‘koop en ruil’ en nog eens een vijfde deel binnen de categorie ‘opdracht’. Naast de categorie bijzondere overeenkomst betreft bijna 20 procent van alle zaken het verbintenissenrecht (Figuur 3.1.1). Hierbinnen is ‘overig verbintenisrecht’ verreweg de grootste categorie. Hierbij moet gedacht worden aan zaken binnen het contractenrecht en buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. Een andere relatief grote groep zaken valt onder het verzekeringsrecht (12 procent van het totaal aantal onderzochte zaken), waarbinnen 18 procent betrekking heeft op zaken binnen de categorie ‘dekking’ en ruim 70 procent op de categorie ‘overig verzekeringsrecht’. Ruim een derde (36 procent) van het totaal aantal zaken heeft de categorie ‘onbekend’, bij deze zaken is geen verdere typering bekend. Verder zijn er nog enkele heel kleine groepen andersoortige zaken, dit betreft zo’n 3 procent van het totaal aantal onderzochte zaken. 

3.1.1 Type zaak volgens de Rechtspraak
 Type zaak volgens de Rechtspraak (%)
Bijzondere overeenkomst totaal30
Verbintenissenrecht totaal19
Verzekeringsrecht totaal12
Overig recht3
Onbekend36

3.1.2 Type zaak onder bijzondere overeenkomsten volgens de Rechtspraak
 Totaal zaken onder bijzondere overeenkomsten volgens de Rechtspraak (%)
Huurrecht38
Koop en ruil19
Opdracht20
Verbruikleen (geldlening)7
Geneeskundig7
Overig9

Afdoeningswijze en typen verweervoering

Het grootste deel van de 166 245 onderzochte zaken is afgedaan met een eindvonnis (97 procent). Het overige deel (3 procent) is afgedaan met royement na een zitting. Die laatste categorie wordt ook wel ‘doorhaling’ genoemd. Procespartijen kunnen in onderling overleg bepalen dat een zaak kan worden doorgehaald, bijvoorbeeld wanneer een schikking wordt bereikt. Ook de rechter kan besluiten tot royement, wanneer er gedurende langere tijd geen proceshandelingen zijn verricht. Overigens kan de procedure van een doorgehaalde zaak op een later moment worden hervat op verzoek van één van beide partijen.15) Om deze reden zijn deze zaken wel meegenomen in dit onderzoek, zij tellen mee bij de categorie ‘verweer’.

Bij 9 procent van de zaken is verweer gevoerd in persoon en bij 2 procent is schriftelijk verweer gevoerd. Tezamen gaat dit om 18 312 zaken. Bij 86 procent van de zaken (142 251) heeft de gedaagde verstek laten gaan. Bij het overige deel (3 procent) is onbekend of er verweer is gevoerd.

3.1.3 Typen verweervoering
 Typen verweervoering (%)
Verstek86
Schriftelijk verweer2
Verweer in persoon9
Onbekend3

3.2 Kenmerken huishoudens gedaagden

In paragrafen 3.2 en 3.3 worden respectievelijk de huishoudkenmerken en de persoonskenmerken van de huishoudens van gedaagden getoond. Bij elk kenmerk worden de volgende groepen beschreven: eerst de Nederlandse huishoudens die dienen als referentie voor de gedaagdenpopulatie, dan de zaken met gedaagden als geheel, en tot slot een onderscheid tussen de zaken waarin verweer is gevoerd en de zaken waarin sprake is van verstek.

Samenstelling huishouden

Figuur 3.2.1 geeft de samenstelling van huishoudens weer per groep. Nederlandse huishoudens (in dit onderzoek, zie paragraaf 2.4) bestaan voornamelijk uit eenpersoonshuishoudens (34 procent) en paren met of zonder kinderen (respectievelijk 30 en 27 procent). Een klein deel betreft eenouderhuishoudens (7 procent). De huishoudens van zaken met gedaagden bestaan het vaakst uit paren met kinderen (35 procent), gevolgd door eenpersoonshuishoudens (28 procent). Van alle gedaagden bestaat bijna 1 op de 5 huishoudens uit eenouderhuishoudens (19 procent). Onder zaken met verweer is dat percentage iets lager dan onder zaken met verstek (17 procent versus 20 procent). Dit is een groot verschil ten opzichte van het percentage eenouderhuishoudens van de totale Nederlandse huishoudens. 

3.2.1 Samenstelling huishouden
 Eenpersoonshuishouden (%)(On)gehuwd paar zonder kinderen (%)(On)gehuwd paar met kinderen (%)Eenouderhuishouden (%)Institutioneel huishouden (%)Overig huishouden (%)Onbekend (%)
Nederlandse huishoudens3430277100
Totaal zaken met gedaagden28153519110
Zaken met verweer29183417110
Zaken met verstek28143520120

Een klein deel van de gedaagden in alle zaken maakt onderdeel uit van een institutioneel huishouden (zorginstellingen, gevangenissen, etc.) of valt onder de overige huishoudens, die overwegend bestaan uit studentenhuishoudens of andersoortige gezinsvormen, bijvoorbeeld met meer dan twee generaties of met inwonende personen die niet tot het kerngezin behoren. Voor de gehele groep gedaagden vormen beide huishoudtypes in deze zaken ongeveer twee procent van het totaal. Onder gedaagden die verstek laten gaan komen deze huishoudsamenstellingen iets vaker voor (drie procent). Omdat deze huishoudsamenstellingen te divers zijn om zinvolle uitspraken over te doen, zijn de institutionele en overige huishoudens bij de navolgende analyses buiten beschouwing gelaten (zie 2.2. Onderzoekspopulatie selecteren).

Inkomen

Onder de Nederlandse huishoudens heeft een kwart (26 procent) op 1 januari 2018 een besteedbaar huishoudinkomen (gestandaardiseerd)16) van minder dan €20 000 per jaar. Bij alle gedaagde huishoudens betreft dat aandeel bijna de helft (48 procent heeft een inkomen van minder dan €20 000). Voor zaken met personen die verweer voeren is het percentage iets lager (46 procent) dan voor zaken met personen die verstek laten gaan (48 procent). Binnen de groep zaken met verweer is het aandeel waarvan gedaagden een besteedbaar huishoudinkomen (gestandaardiseerd) hebben hoger dan €30 000 groter dan voor de zaken waarin verstek wordt gegeven (respectievelijk 22 procent en 15 procent). Huishoudens van gedaagden in het algemeen, maar met name huishoudens van gedaagden die verstek laten gaan blijken daarmee relatief weinig te besteden te hebben in vergelijking met de Nederlandse bevolking. Ter vergelijking: het modaal besteedbaar huishoudinkomen (gestandaardiseerd) lag in 2019 tussen de 20 en 22 duizend euro.17)

3.2.2 Besteedbaar inkomen huishouden (gestandaardiseerd)
 Lager dan 10 000 euro (%)Tussen 10 000 en 20 000 euro (%)Tussen 20 000 en 30 000 euro (%)Hoger dan 30 000 euro (%)Huishoudensinkomen onbekend (%)
Nederlandse huishoudens22433401
Totaal zaken met gedaagden74129167
Zaken met verweer73826227
Zaken met verstek74129158

Vermogen

Het vermogen van het huishouden bestaat uit het verschil tussen de bezittingen18) en de schulden19) van het huishouden op 1 januari 2018. Van alle Nederlandse huishoudens heeft 16 procent een negatief vermogen en 60 procent een vermogen van meer dan €20 000. Dat is een groot verschil met de huishoudens van gedaagden, waarbij bijna twee derde van de zaken (63 procent) een negatief vermogen heeft. Dit geldt in mindere mate voor zaken waarbij de huishoudens verweer hebben gevoerd (53 procent) dan huishoudens waarbij verstek is laten gaan (66 procent). Bij de zaken waar verweer wordt gevoerd hebben de huishoudens bijna twee keer zo vaak een vermogen boven €20 000 (25 procent vs. 14 procent bij zaken met verstek). 

3.2.3 Vermogen van het huishouden
 Minder dan -10 000 euro (%)Tussen -10 000 en 0 euro (%)Tussen 0 en 10 000 euro (%)Tussen 10 000 en 20 000 euro (%)Meer dan 20 000 euro (%)Vermogen onbekend (%)
Nederlandse huishoudens97176601
Totaal zaken met gedaagden3430112167
Zaken met verweer2925122257
Zaken met verstek3531112148

Afstand woonadres tot kantonrechter20)

Voor de Nederlandse huishoudens geldt dat 54 procent op minder dan 12 km van een rechtbanklocatie van een kantonrechter vandaan woont, en 32 procent meer dan 16 km bij zo’n rechtbanklocatie vandaan woont. Gedaagden wonen iets vaker dichter bij de kantonrechter - bij 59 procent van alle zaken met gedaagden is de afstand over de weg tussen het woonadres van de gedaagde en de rechtbanklocatie van een kantonrechter minder dan 12 kilometer. Dat geldt iets vaker voor zaken waarbij verweer is gevoerd (61 procent) dan voor zaken waarbij verstek is laten gaan (58 procent). Binnen de groep zaken met verweervoerders is het aandeel waarvan de afstand meer dan 16 kilometer bedraagt kleiner dan binnen de groep zaken met verstek (respectievelijk 25 en 30 procent). Bij 4 procent van de zaken kon de afstand tussen het adres en de rechtbanklocatie van de kantonrechter niet berekend worden – dit zijn met name adressen die tussen 2018 en 2020 een wijziging in de BRP zijn ondergaan, zoals gesloopt worden of juist nieuw bijgebouwd zijn.

3.2.4 Kantonrechter tot woonadres (afstand)
 Minder dan 4 km (%)Tussen 4 en 8 km (%)Tussen 8 en 12 km (%)Tussen 12 en 16 km (%)Meer dan 16 km (%)Onbekend (%)
Nederlandse huishoudens20191512322
Totaal zaken met gedaagden2421149294
Zaken met verweer24231510254
Zaken met verstek2420148304

3.3 Persoonskenmerken gedaagden

De persoonskenmerken zijn moeilijker in beeld te brengen omdat we niet weten wie de persoon is die daadwerkelijk gedaagd is. Daarom zijn de kenmerken in categorieën ingedeeld die voor het hele huishouden gelden. Bijvoorbeeld ‘het huishouden van de gedaagde bestaat uit evenveel mannen als vrouwen’. Zoals eerder besproken, worden kinderen jonger dan 18 jaar hier niet in meegeteld. In deze sectie worden ook vaker de kenmerken van de gedaagden in een eenpersoonshuishouden uitgelicht – van deze personen die alleen wonen, weten we tenslotte dat zij daadwerkelijk de gedaagden zijn. De kenmerken zijn voor deze groep makkelijker te interpreteren. Zij vormen echter wel een selecte groep binnen alle gedaagde personen. De uitkomsten zouden daarom anders kunnen zijn voor de andere gedaagden.

Geslacht

De Nederlandse huishoudens bestaan voor de helft (49 procent) uit evenveel mannen als vrouwen. De huishoudens die horen bij de zaken met gedaagden bestaan voor 39 procent uit evenveel mannen als vrouwen. Deze huishoudens bestaan vaker uit alleen mannen (26 procent in tegenstelling tot 18 procent bij de Nederlandse huishoudens) en minder vaak uit alleen vrouwen (19 procent in tegenstelling tot 23 procent). De huishoudens die horen bij zaken met verstek hebben een groter aandeel ‘alleen vrouwen’ (19 procent) dan de huishoudens die horen bij de zaken met verweer (16 procent). 

3.3.1 Huishoudens naar geslacht
Grafiek meerpersoonsAlleen mannen (%)Alleen vrouwen (%)Gemengd, meer vrouwen dan mannen (%)Gemengd, meer mannen dan vrouwen (%)Gemengd, evenveel mannen als vrouwen (%)
Nederlandse huishoudens18234649
Totaal zaken met gedaagden261961139
Zaken met verweer261661141
Zaken met verstek261961138

Nederlandse eenpersoonshuishoudens bestaan voor 57 procent uit vrouwen en voor 43 procent uit mannen. Dit verschil kan enigszins verklaard worden doordat vrouwen eerder uit huis gaan dan mannen. In 2017 was de gemiddelde leeftijd om uit huis te gaan voor een vrouw gemiddeld 22,7 jaar en voor een man 24,2 jaar.21) Een andere mogelijke verklaring is dat vrouwen over het algemeen ouder worden dan mannen, en zo hun partner overleven.22) Aan de andere kant blijkt uit de resultaten dat huishoudens met alleen mannen vaker voor een handelszaak bij de kantonrechter  worden gedaagd dan huishoudens met alleen vrouwen. Tevens blijkt dat het aandeel ‘alleen mannen’ bij de zaken met verweer (63 procent) iets groter is dan het aandeel ‘alleen mannen’ bij de zaken met verstek (59 procent).

3.3.2 Eenpersoonshuishoudens naar geslacht
Grafiek eenpersoonsAlleen mannen (%)Alleen vrouwen (%)
Nederlandse huishoudens4357
Totaal zaken met gedaagden5941
Zaken met verweer6337
Zaken met verstek5941

Leeftijd

Omdat leeftijd moeilijk op huishoudniveau weer te geven is, laten we de resultaten alleen zien voor eenpersoonshuishoudens, oftewel personen die alleen wonen. De Nederlandse eenpersoonshuishoudens bestaan dan voor 36 procent uit de leeftijdscategorie 65 jaar en ouder. Dit aandeel ligt zes keer lager  bij de gedaagden (6 procent) zoals te zien is in Figuur 3.3.3. Bij zaken met verweer is 1 op de 10 gedaagden die alleen wonen 65 jaar of ouder, bij zaken met verstek betreft dat 1 op de 20. 

Figuur 3.3.3 toont dat 34 procent van de Nederlandse eenpersoonshuishoudens behoort tot de leeftijdscategorieën tot 45 jaar.  Bij de zaken met gedaagden is het aandeel van deze leeftijdscategorieën bijna twee maal zo groot (63 procent). Onder de gedaagden die alleen wonen en verstek laten gaan is 66 procent jonger dan 45 jaar, tegenover 50 procent onder gedaagden die alleen wonen en verweer voeren. Bij de verweervoerders hebben de leeftijdscategorieën ouder dan 45 jaar steeds een groter aandeel dan het aandeel van deze leeftijdscategorieën bij de verstekgangers. Men lijkt dus eerder verweer te voeren naarmate men ouder is – hoewel de personen die gedaagd worden voor een handelszaak bij de kantonrechter over het algemeen jong zijn in vergelijking met de Nederlandse bevolking.

3.3.3 Eenpersoonshuishoudens naar leeftijd
Grafiek eenpersoonshuishouden18 tot 25 (%)25 tot 35 (%)35 tot 45 (%)45 tot 55 (%)55 tot 65 (%)65 en ouder (%)
Nederlandse huishoudens41614161536
Totaal zaken met gedaagden8312419116
Zaken met verweer62321241610
Zaken met verstek8332519105

Migratieachtergrond

Onder de Nederlandse huishoudens betreft het aandeel huishoudens waartoe personen met een migratieachtergrond behoren 26 procent. Voor de zaken met gedaagden is dat aandeel een stuk hoger (51 procent). Figuur 3.3.4 laat zien dat het bij de gedaagden met name gaat om huishoudens met minimaal 1 persoon met een niet-westerse achtergrond.23) De samenstelling van huishoudens naar migratieachtergrond verschilt minimaal tussen de huishoudens die verweer voeren versus de huishoudens die verstek laten gaan. Let op: in een huishouden kunnen zowel personen met een westerse en niet-westerse migratieachtergrond leven. Bij deze situatie telt een huishouden 2 keer mee, daarom tellen de percentages ook hoger op dan 100 procent.24)

3.3.4 Huishoudens naar migratieachtergrond
Grafiek meerpersoons HHHuishouden zonder personen met migratieachtergrond (%)Huishouden met minimaal 1 persoon met westerse migratieachtergrond (%)Huishouden met minimaal 1 persoon met niet-westerse migratieachtergrond (%)
Nederlandse huishoudens741412
Totaal zaken met gedaagden511734
Zaken met verweer541632
Zaken met verstek511734

Hetzelfde beeld houdt ook stand bij de zaken waarin een persoon uit een eenpersoonshuishouden gedaagd is (Figuur 3.3.5). Bij de Nederlandse huishoudens betreft het voor meer dan driekwart (77 procent) personen zonder migratieachtergrond, voor de gedaagden is dit iets meer dan de helft (56 procent). Het aandeel ‘persoon met niet-westerse migratieachtergrond’ is bij de gedaagden (32 procent) groter dan bij de Nederlandse bevolking (12 procent). Er is nauwelijks verschil tussen de personen die verweer voeren en de personen die verstek laten gaan. Bij de verweervoerders is het aandeel ‘persoon met westerse migratieachtergrond’ (11 procent) iets kleiner dan bij de verstekgangers (13 procent), en even groot als bij de Nederlandse bevolking (11 procent).

3.3.5 Eenpersoonshuishoudens naar migratieachtergrond
Grafiek eenpersoons HHPersoon zonder migratieachtergrond (%)Persoon met westerse migratieachtergrond (%)Persoon met niet-westerse migratieachtergrond (%)
Nederlandse huishoudens771112
Totaal zaken met gedaagden561232
Zaken met verweer561133
Zaken met verstek561332

Opleidingsniveau

Figuur 3.3.6 toont voor zowel de Nederlandse bevolking als voor de gedaagden in handelszaken het percentage huishoudens met minimaal één volwassene met een laag, midden en/of hoog opleidingsniveau.25) Het gaat hier om het hoogst behaalde opleidingsniveau met 1 oktober 2018 als peilmoment. Het opleidingsniveau is niet van iedereen bekend – met name van de oudere generaties (45 jaar en ouder) zijn de onderwijsregistraties niet beschikbaar, waardoor het opleidingsniveau van deze mensen ontbreekt.

Onder de Nederlandse huishoudens is het aandeel met minimaal 1 persoon met een midden opleidingsniveau met 35 procent het grootst. Daarna volgen de huishoudens met minimaal 1 persoon met een hoog opleidingsniveau (29 procent) en een laag opleidingsniveau (19 procent). Bij de huishoudens met gedaagden is het aandeel minimaal 1 persoon met een hoog opleidingsniveau (indien bekend) het kleinste (15 procent).  Daarnaast is het aandeel huishoudens met minimaal 1 persoon met een hoog opleidingsniveau bij de gedaagde huishoudens die verweer voeren (22 procent) groter dan bij de gedaagde huishoudens die verstek laten gaan (14 procent). De huishoudens met minimaal 1 persoon met een midden opleidingsniveau hebben een kleiner aandeel in de groep verweervoerders (51 procent) dan in de groep verstekgangers (56 procent). Dit verschil is iets groter bij de huishoudens met minimaal 1 persoon met een laag opleidingsniveau (verweer 40 procent; verstek 48 procent). Let op: ook hier worden huishoudens met leden die een verschillend opleidingsniveau hebben, bij ieder opleidingsniveau meegeteld. Een huishouden kan dus meer dan één keer voorkomen.

3.3.6 Huishoudens naar opleidingsniveau
Grafiek meerpersoonsHuishouden met minimaal 1 persoon met een laag opleidingsniveau (%)Huishouden met minimaal 1 persoon met een midden opleidingsniveau (%)Huishouden met minimaal 1 persoon met een hoog opleidingsniveau (%)Huishouden zonder bekend opleidingsniveau (%)
Nederlandse huishoudens 19 35 29 33
Totaal zaken met gedaagden 47 55 15 11
Zaken met verweer 40 51 22 13
Zaken met verstek 48 56 14 10

De verschillen tussen gedaagden en de Nederlandse bevolking zijn bij de huishoudens met één persoon minder groot dan bij alle huishoudens, maar nog steeds duidelijk aanwezig. Van alle Nederlandse eenpersoonshuishoudens heeft 19 procent een hoog opleidingsniveau, onder de gedaagden is dat 11 procent. 15 procent van de Nederlandse eenpersoonshuishoudens heeft een laag opleidingsniveau, tegenover 31 procent van de gedaagden. Figuur 3.3.7 toont verder dat het opleidingsniveau van personen in een eenpersoonshuishouden die verstek laten gaan vaker uit een midden en laag opleidingsniveau bestaat (73 procent) dan de personen die gedaagd worden en verweer voeren (67 procent).

3.3.7 Eenpersoonshuishoudens naar opleidingsniveau
Grafiek eenpersoonsLaag opleidingsniveau (%)Midden opleidingsniveau (%)Hoog opleidingsniveau (%)Onbekend opleidingsniveau (%)
Nederlandse huishoudens15221944
Totaal zaken met gedaagden31411117
Zaken met verweer29381419
Zaken met verstek32411017

Sociaal-economische status

Figuur 3.3.8 geeft informatie over de voornaamste inkomstenbron van personen binnen huishoudens van gedaagden op de datum waarop zij werden gedaagd.26) Onder de Nederlandse huishoudens hebben de meeste huishoudens minimaal 1 werkend persoon (62 procent), daarnaast zijn het vooral huishoudens met personen met pensioen (31 procent) of een uitkering (16 procent). De huishoudens met gedaagden hebben iets vaker minstens 1 werkend persoon (69 procent), maar vooral veel vaker minstens 1 persoon met een uitkering (34 procent). 
Tussen huishoudens die verstek laten gaan en huishoudens die verweer voeren zijn er geen grote verschillen in het aandeel van verschillende sociaal-economische statussen. Bij de zaken waarin verweer gevoerd wordt betreft het vaker huishoudens met minstens 1 gepensioneerd persoon (12 procent) dan bij zaken waarin verstek wordt gegaan (8 procent).

3.3.8 Huishoudens naar sociaal-economische status
Grafiek meerpersoonsMinimaal 1 persoon in huishouden werkt (%)Minimaal 1 persoon in huishouden heeft uitkering (%)Minimaal 1 persoon in huishouden ontvangt pensioen (%)Minimaal 1 persoon in huishouden is nog niet schoolgaand, scholier of student (%)Minimaal 1 persoon in huishouden valt onder een overige categorie voornaamste inkomstenbron (%)
Nederlandse huishoudens62163189
Totaal zaken met gedaagden693481222
Zaken met verweer6633121220
Zaken met verstek693581222

Net als bij alle huishoudens zijn ook bij de huishoudens waar één persoon woont veel meer gepensioneerden onder de Nederlandse bevolking (42 procent) dan onder de gedaagden (18 procent). Dat komt overeen met de leeftijdsverdeling van Nederlanders die alleen wonen, waar ook veel meer mensen van 65 jaar en ouder voorkomen (zie figuur 3.3.3). Daarnaast is het aandeel personen die alleen wonen met een uitkering bij de Nederlandse bevolking 18 procent, en bij de gedaagden die alleen wonen 34 procent. Figuur 3.3.9 toont dat er kleine verschillen zijn in sociaal-economische status tussen zaken met verweer en zaken met verstek. Onder de verweervoerders die alleen wonen is 48 procent werkzaam en heeft 33 procent een uitkering, onder de verstekgangers die alleen wonen is dat respectievelijk 43 procent en 37 procent. Werk is onder alle gedaagden de belangrijkste inkomstenbron, maar personen die verweer voeren hebben bijna net zo vaak een uitkering als belangrijkste inkomstenbron.

3.3.9 Eenpersoonshuishoudens naar sociaal-economische status
Grafiek eenpersoonsPersoon werkt (%)Persoon heeft een uitkering (%)Persoon ontvangt pensioen (%)Persoon is nog niet schoolgaand, scholier of student (%)Persoon valt onder een overige categorie voornaamste inkomstenbron (%)
Nederlandse huishoudens42183622
Totaal zaken met gedaagden4834649
Zaken met verweer43371037
Zaken met verstek4833549

15) https://ak-advocaten.eu/doorhaling-van-een-gerechtelijke-procedure-eind-goed-al-goed/
16) Het (ongestandaardiseerd) besteedbaar inkomen bestaat uit de som van het bruto-inkomen van ieder lid van het huishouden verminderd met (a) betaalde inkomensoverdrachten zoals alimentatie van de ex-echtgeno(o)t(e), (b) premies inkomensverzekeringen zoals premies betaald voor sociale verzekeringen, volksverzekeringen en particuliere verzekeringen in verband met werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom en nabestaanden, (c) premies ziektekostenverzekeringen, en (d) belastingen op inkomen en vermogen.
Het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Deze correctie vindt plaats met behulp van zogenoemde equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.
17) Inkomensverdeling (gestandaardiseerd inkomen (cbs.nl)
18) De som van financiële bezittingen, onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen.
19) De som van de hypotheekschuld van de eigen woning, studieschulden en overige schulden zoals voor consumptieve doeleinden, de financieringen van aandelen, obligaties of rechten op periodieke uitkeringen, schulden voor de financiering van de tweede woning of ander onroerend goed.
20) De afstand tussen een adres en een rechtbanklocatie wordt voor het jaar 2020 berekend. Daarnaast wordt voor de rechtbank gekozen voor de gemeente waaraan het woonadres is toegewezen. Voor sommige plaatsen geldt dat dat niet de dichtstbijzijnde rechtbank is. 
21) Studerende én werkende jongeren gaan later uit huis (cbs.nl)
22) StatLine - (Gezonde) levensverwachting; leeftijd (cbs.nl)
23) Ter achtergrondinformatie: de termen westers/niet-westers zullen binnen afzienbare tijd niet meer gebruikt worden door het CBS. Een alternatief voor deze indeling was gedurende de looptijd van dit onderzoek nog niet bekend. Zie voor meer informatie.
24) Voor deze aanpak is gekozen omdat het onhaalbaar is om ieder huishoudens tot een aparte categorie toe te bedelen. Bij geslacht was dat nog mogelijk door de huishoudens met zowel minstens een man als een vrouw toe te bedelen aan gemengde huishoudens, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen meer/minder/evenveel mannen als vrouwen in het huishouden. Vanaf het kenmerk migratieachtergrond (en later ook voor opleidingsniveau en sociaal-economische status) zijn er steeds te veel verschillende combinaties van persoonskenmerken mogelijk. 
25) Laag: Dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo of de assistentenopleiding (mbo-1). Midden: Dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo-2), de vakopleiding (mbo-3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo-4). Hoog: Dit omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo.
26) Voor de Nederlandse huishoudens betreft de datum 1 januari 2018.