Auteur: Evelien Ebenau, Heike Goudriaan, Lisanne van Leeuwen, Loy Meijers, Michelle van Rosmalen

Verstekgangers en verweervoerders in handelszaken

Onderzoek naar demografische en sociaal-economische kenmerken van verstekgangers en verweervoerders bij handelszaken in 2018

Over deze publicatie

Dit rapport betreft een onderzoek naar de sociaal-economische kenmerken van gedaagden bij door de kantonrechter behandelde handelszaken in 2018, met een focus op eventuele verschillen tussen gedaagden die verstek laten gaan en gedaagden die wel verweer voeren. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).

Korte samenvatting

Veel gedaagden laten verstek gaan bij door de kantonrechter behandelde handelszaken. Uit eerder onderzoek naar de reisafstand tussen het woonadres van de gedaagde en de kantonlocatie blijkt dat de reisafstand geen rol speelt in het wel of niet verweer voeren. Om meer inzichten te krijgen in wie de verstekgangers zijn, heeft het WODC het CBS gevraagd om een statistisch onderzoek uit te voeren naar de sociaal-economische kenmerken van gedaagden bij door de kantonrechter behandelde handelszaken, met een focus op eventuele verschillen tussen gedaagden die verstek laten gaan en gedaagden die wel verweer voeren. De onderzoeksvraag luidt als volgt: wie zijn de verstekgangers en wat zijn hun sociaal-economische kenmerken in vergelijking met verschenen gedaagden? Naast het beantwoorden van deze vraag worden de kenmerken van zowel verstekgangers als verweervoerders ook vergeleken met de kenmerken van de Nederlandse bevolking. 

Voor dit onderzoek heeft het CBS van de Rechtspraak data ontvangen die bestaan uit ruim 300 000 dagvaardingszaken die door de kantonrechter zijn behandeld, op het terrein van het handelsrecht en waarbij de gedaagde een natuurlijk persoon is. Dit betreffen voornamelijk zaken waarbij volgens de eiser niet is voldaan aan een betalingsverplichting. Familiezaken en arbeidszaken zijn uitgesloten. Het gaat alleen om  zaken die zijn behandeld in 2018. Door het ontbreken van een BSN van de gedaagden is in dit onderzoek noodgedwongen uitgegaan van het in de Basisregistratie Personen (BRP) bekende woonadres op het moment waarop de gedaagde is uitgenodigd voor de zitting. Het heeft als gevolg dat de populatie feitelijk bestaat uit huishoudens waartoe gedaagde personen behoren. Daarnaast zijn niet alle zaken uit het oorspronkelijke bestand van de Rechtspraak meegenomen in het onderzoek, onder andere door onbruikbare adressen, intrekkingen waarbij de zaak al is ingetrokken vóór de zitting en door meerdere huishoudens op één adres, waardoor onbekend was tot welk huishouden de gedaagde behoorde.

Onder de onderzochte zaken is het aandeel verstekgangers 83 procent, in 13 procent van de zaken wordt wel verweer gevoerd. In 4 procent van de gevallen is het onbekend of er verweer is gevoerd. Uit het onderzoek komt naar voren dat (huishoudens van) gedaagden die verstek laten gaan relatief vaak bestaan uit eenouderhuishoudens, een laag inkomen hebben en vaak over een negatief vermogen beschikken. Vrouwen lijken iets vaker verstek te laten gaan dan mannen, hoewel mannen veel vaker gedaagd worden. Verstekgangers zijn vaak jonger dan 35 jaar, onder verweervoerders is de leeftijd iets hoger. 
In vergelijking met de hele bevolking blijkt dat gedaagden met een migratieachtergrond zijn oververtegenwoordigd, zij vormen de helft van gedaagden. Daarbij zijn geen verschillen tussen verstekgangers en verweervoerders. Gedaagden hebben niet zo vaak een hoog opleidingsniveau. Het opleidingsniveau onder verweervoerders is echter wel hoger dan onder verstekgangers. Tot slot zijn gedaagden voornamelijk werkzaam, hoewel onder verweervoerders ook relatief veel personen met een uitkering voorkomen.   

Brief summary

Many defendants fail to appear at hearings in commercial law cases handled by the Dutch sub-district courts. Previous research on the travel distance between the defendant’s home address and the sub-district court location has shown that travel distance does not play a role in whether or not the defendant chooses to appear in court. In order to gain more insight into who these absentees are, the Research and Documentation Centre (WODC) has asked Statistics Netherlands (CBS) to conduct statistical research on the socio-economic characteristics of these commercial case defendants, focusing specifically on any differences between defendants who do appear and those who do not. The research question was formulated as follows: who are the defendants who fail to appear in court, and what are their socio-economic characteristics compared to defendants who do appear in court? Aside from answering this question, we compared the characteristics of both absentees and defendants appearing in court with the characteristics of the Dutch population.

For this project, CBS received data from the Judiciary (de Rechtspraak) consisting of more than 300,000 subpoena cases that were handled by sub-district courts, specifically cases pertaining to commercial law and in which the defendant is a natural person. This mainly concerns cases where according to the plaintiff a payment obligation has not been fulfilled. Family and labour law cases are excluded. It only concerns cases that were concluded in 2018. Since the BSN identification code of the defendants is missing, it is necessary to base the research on the known residential address from the Municipal Personal Records Database (BRP) which was used to send the defendant summons for the court case. As a consequence, the population actually consists of households to which the defendants belong. It should also be noted that not all cases from the original file with Judiciary data have been used. This has several reasons, e.g. invalid addresses, withdrawals where the case has been withdrawn before the hearing, or where multiple households are living at one address and therefore it was unknown to which household the defendant belonged.

In 83 percent of the investigated cases the defendants failed to appear in court while in 13 percent of the cases the defendants presented themselves. In 4 percent of the cases, it is unknown whether the case was defended. The research shows that (the households of) the absentees are relatively often single-person households on a low income and often with negative own capital. Female defendants seem more likely to be absent in court hearings compared to male defendants, although men are summoned much more frequently than women. Furthermore, absentees are often under 35 years of age, while those defending in court are slightly older on average.
In comparison to the entire Dutch population, defendants with a migration background are overrepresented in that they make up half of all defendants. There are no differences in this respect between the absentees and those appearing in court. Relatively few defendants have a high education level. However, the level of education is often higher among defendants who present themselves compared to those who fail to appear in court. Lastly, most defendants are persons in work, although there are relatively more persons with social benefits among those who appear in court compared to those who do not.

1. Inleiding

Dit onderzoek brengt kenmerken van gedaagden bij door de kantonrechter behandelde handelszaken in beeld. Wat zijn de kenmerken van de gedaagden in deze zaken en in hoeverre wijken die af van de kenmerken van de Nederlandse bevolking? En in hoeverre wijken zaken waarin verweer wordt gevoerd hierin af van zaken waarin geen verweer is gevoerd, de zogenaamde verstekzaken?

1.1 Aanleiding

Uit de door het WODC opgestelde startnotitie voor dit onderzoek, ‘Kenmerken van personen die verstek laten gaan in de rechtspraak’: “Jaarlijks laten honderdduizenden Nederlanders tegen wie een civiele rechtszaak is aangespannen, verstek gaan. Bij gebrek aan verweer wint de aanbrenger dan de zaak, en moet de partij die verstek laat gaan niet alleen voldoen aan het geëiste, maar ook de proces- en incassokosten van de wederpartij vergoeden. Het recht van hoor en wederhoor is in de rechtsstaat een groot goed. Waarom zien zoveel mensen er van af van dit recht gebruik te maken? In onderzoeken treft men vele aannames en hypotheses over de beweegredenen van deze personen. Maar de getoetste kennis is gering; personen die niet reageren in het geval van een rechtszaak, verlenen ook nauwelijks medewerking aan onderzoek. Meer kennis over verstekgangers is nodig om ze beter te kunnen bereiken”. 1)

In 2013 trad de Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) in werking, waarin 24 van de toenmalige 56 kantonlocaties werden opgeheven. Bij een evaluatie van de Wet door de Commissie Kummeling ontstonden vermoedens dat gedaagden vaker verstek lieten gaan als gevolg van de sluiting van deze locaties.2) Naar aanleiding van deze vermoedens heeft eerder onderzoek zich met name gefocust op de relatie tussen de reisafstand tussen het thuisadres van de gedaagde en de kantonlocatie. Uit deze onderzoeken van 20173), 20184)  en 20195)  bleek dat er geen duidelijke relatie aangetoond kon worden tussen veranderingen in de reisafstand naar de zittingslocatie en het aandeel gedaagden dat verstek liet gaan.  

Hoewel gedaagden dus niet vaker verstek laten gaan sedert de HGK blijft het aandeel verstekgangers echter hoog. Gezien het belang van een goede toegankelijkheid van het recht is nader onderzoek toegezegd aan de Eerste Kamer.6) Het WODC heeft op verzoek van Directie Rechtsbestel van het ministerie van Justitie en Veiligheid in 2020 het CBS gevraagd nader onderzoek uit te voeren naar deze verstekgangers, waarbij verschillende demografische en sociaal-economische kenmerken van verstekgangers zouden worden vergeleken met verschenen gedaagden (verweervoerders), dat wil zeggen gedaagden die niet verstek hadden laten gaan. De gedachte hierachter is dat er mogelijk persoonlijke eigenschappen of situationele omstandigheden van de gedaagden zijn die invloed uitoefenen op het gedrag (verweer voeren of niet). Het doel is om met dit onderzoek zicht te krijgen op wie nu verstek laten gaan en in hoeverre de samenstelling van deze groep afwijkt van die van verschenen gedaagden. De onderzoeksvraag luidt als volgt: wie zijn de verstekgangers en wat zijn hun demografische en sociaal-economische kenmerken in vergelijking met verschenen gedaagden? Gedurende het onderzoek is vastgesteld dat een vergelijking met de kenmerken van de Nederlandse bevolking van grote toegevoegde waarde is om de kenmerken van de gedaagden in perspectief te kunnen plaatsen. Een tweede onderzoeksvraag luidt daarom: wat zijn de demografische en sociaal-economische kenmerken van gedaagden (zowel zij die verstek laten gaan als verweer voeren) in vergelijking met de kenmerken van de Nederlandse bevolking?

Het WODC heeft het CBS gevraagd dit onderzoek uit te voeren aangezien het CBS integrale data beschikbaar heeft over diverse demografische en sociaal-economische kenmerken van personen in Nederland, en deze informatie kan en mag koppelen aan data over gedaagden die beschikbaar kunnen worden gesteld door de Rechtspraak.

Bij de start van het onderzoek bleken haken en ogen te zitten aan de beschikbare data over gedaagden, waarover meer in hoofdstuk 2. Voor de interpretatie van de resultaten is verder van belang te beseffen dat personen een goede reden kunnen hebben om verstek te laten gaan, bijvoorbeeld wanneer ze denken dat de vordering niet te betwisten is. In de dagvaarding om ter zitting te verschijnen (die niet door de rechtbank, maar door de gerechtsdeurwaarder aan de gedaagde wordt gestuurd) wordt ook toegelicht dat, als men het eens is met de vordering, het niet nodig is om naar de zitting te komen. Men kan dan nog wel altijd schriftelijk een reactie geven. Uit een recent verkennend onderzoek van het lectoraat Schulden en Incasso van Hogeschool Utrecht, Panteia en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden in opdracht van het WODC, blijkt eveneens dat er voor gedaagden niet veel te winnen valt door aanwezig te zijn bij de zitting wanneer men de vordering rechtmatig acht.7)  Veel gedaagden die wel naar de zitting komen, zouden dit volgens de onderzoekers doen in de hoop een betalingsregeling te kunnen krijgen, maar de mogelijkheden van de rechter om te bemiddelen bij een betalingsregeling zijn op dat moment heel beperkt. Er moet dan een extra zitting voor worden gepland waarbij ook de schuldeiser aanwezig is (die is normaliter niet aanwezig bij de zitting), hetgeen tot een hogere proceskostenveroordeling kan leiden, terwijl de regeling er alleen kan komen wanneer de schuldeiser hiermee instemt.8)

Het is belangrijk om deze inzichten in het achterhoofd te houden wanneer specifiek de verstekgangers in kaart worden gebracht en eventuele verschillen worden getoond met personen die wel verweer voeren. Want de groep personen die verstek laat gaan zal vermoedelijk voor een deel bestaan uit personen die de vordering rechtmatig achten. Enige informatie over de reden van verstek ontbreekt echter in de beschikbare data en daarmee ook de mogelijkheid deze diverse groep verstekgangers nader uit te splitsen. 

1.2 Onderzoeksopzet

De belangrijkste informatie over de opzet van het onderzoek staat in deze paragraaf beschreven. Meer gedetailleerde informatie over de afbakening van de te onderzoeken populatie en de wijze waarop de selectie is gemaakt is te vinden in hoofdstuk 2.

Doelpopulatie

De doelpopulatie bestaat uit dagvaardingszaken die door de kantonrechter zijn behandeld, op het terrein van het handelsrecht met vorderingen tot 25 000 euro en waarbij de gedaagde een natuurlijk persoon is. Dit betreffen voornamelijk zaken waarbij volgens de eiser niet is voldaan aan een betalingsverplichting. Familiezaken en arbeidszaken zijn uitgesloten. Het gaat alleen om  zaken die zijn behandeld in 2018. 
De bij de Rechtspraak beschikbare persoonsinformatie bleek onvoldoende om personen te kunnen identificeren, omdat een BSN of de combinatie van het adres van de gedaagde met diens geboortedatum en geslacht ontbrak. Daarom is voor dit onderzoek noodgedwongen uitgegaan van het in de Basisregistratie Personen (BRP) bekende woonadres op het moment waarop de gedaagde is gedagvaard voor de zitting. Dit wordt verder toegelicht in hoofdstuk 2. Het heeft als gevolg dat de populatie feitelijk bestaat uit huishoudens waartoe gedaagde personen behoren. Veel resultaten in hoofdstuk 3 gaan daarom over kenmerken van huishoudens. Een deel van de resultaten in hoofdstuk 3 zal specifiek gaan over kenmerken van volwassenen die alleen wonen, en daarmee feitelijk alsnog over individuele personen.

Gebruikte data

Informatie over wie de gedaagden zijn (of eigenlijk: informatie over de adressen van gedaagden – zie hoofdstuk 2) en over kenmerken van de betreffende kantonzaken is afkomstig uit het registratiesysteem van de Rechtspraak. Het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak heeft deze data in december 2020 aan het CBS geleverd. In het voorjaar van 2021 zijn opnieuw data aan het CBS geleverd vanwege ontbrekende zaken in de eerste dataset. 
De informatie over gedaagden is verrijkt met diverse bij het CBS beschikbare achtergrondgegevens over huishoudens en personen. Deze achtergrondgegevens zijn onttrokken uit het Stelsel van Sociaal Statistische Bestanden (het SSB)9), dat op zijn beurt is opgebouwd uit diverse bronnen, waaronder de BRP, de Belastingdienst, het UWV, de IND en DUO. 

Onderzoeksmethode

Dit onderzoek brengt via een beschrijvende analyse de kenmerken van de (huishoudens van de) gedaagdenpopulatie voor de onderzochte zaken in kaart. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de kenmerken van (huishoudens van) gedaagden die verweer voeren10) en anderzijds de kenmerken van (huishoudens van) gedaagden die verstek laten gaan. Dezelfde kenmerken worden getoond voor de Nederlandse bevolking ter referentie. De resultaten worden weergegeven in figuren met toelichtende teksten. Het onderzoek toont uitsluitend beschrijvende resultaten, zonder verdergaande analyses. Ook gaat dit onderzoek niet in op eventuele verklaringen voor de bevindingen.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de onderzochte populatie en de selectie die is gemaakt om tot deze afbakening van de populatie te komen. Hoofdstuk 3 gaat allereerst in op het type onderzochte zaken en de afdoeningswijzen (3.1). Dan volgt een overzicht van  huishoud- en persoonskenmerken van alle onderzochte zaken (3.2 en 3.3). Hierbij komen bovendien separaat de groepen verstekgangers en verweervoerders in beeld. Daarnaast richt paragraaf 3.3 bij de persoonskenmerken de aandacht specifiek op huishoudens die bestaan uit slechts één volwassene – al dan niet met thuiswonende minderjarige kind(eren) –, omdat alleen voor díe personen met een grote mate van zekerheid geldt dat zij ook zelf de gedaagde zijn (zie paragraaf 2.3). Conclusies en aanbevelingen voor vervolgonderzoek staan in hoofdstuk 4.

1) Kenmerken van personen die verstek laten gaan in de rechtspraak | Welk onderzoek doen we? | WODC - Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.
2) Evaluatie Wet herziening gerechtelijke kaart, 18 december 2017
3) De rechter op afstand: Een verkennend onderzoek naar de relatie tussen reisafstand en het gebruik van rechtspraak. Den Haag: WODC. Memorandum 2017-5
4) R. Eshuis (juni 2018), Reistijd en gebruik van Rechtspraak in Noord-Nederland. Den Haag: WODC, Memorandum 2018-3
5) Sluiting kantonlocaties en de gang naar de rechter, Fr. van Tulder, B. Diephuis, Raad voor de Rechtspraak, oktober 2019
6) Verslag van de plenaire vergadering van 19 februari 2019, Parlementair jaar 2018/2019, 19e vergadering, www.eerstekamer.nl
7) Jungmann, N., Linssen, M., Moerman, A., Muiswinkel, S. van en Oomkens, R. (2020). Betalingsregelingen. Bevorderen van haalbare betalingsregelingen bij private schuldeisers. Utrecht: Hogeschool Utrecht.
8) Momenteel worden er pilots gedaan binnen de rechtbanken van o.a. Rotterdam en Utrecht met bulkzittingen van grote schuldeisers, bijvoorbeeld zorgverzekeraars en woningcorporaties. Er worden speciale zittingen gepland en van te voren worden afspraken gemaakt met deze schuldeisers over de bandbreedte waarbinnen de rechter een betalingsregeling kan afspreken met de gedaagde.
9) Zie voor meer informatie over het SSB.
10) Onder verweerzaken vallen zowel zaken waarin de gedaagde in persoon verweer heeft gevoerd, als zaken waarbij men schriftelijk verweer heeft gevoerd. Daarnaast zijn zaken waarbij royement is verleend ingeteld bij de zaken met verweer. Er heeft in deze gevallen namelijk altijd een rolzitting plaatsgevonden. Zie paragraaf 3.1 voor meer informatie het voorkomen hiervan.

2. Afbakening populatie

2.1 Inleiding

Voor dit onderzoek heeft het CBS een bestand ontvangen van de Rechtspraak. Dit bestand bevat alle civiele dagvaardingszaken, tegen natuurlijke personen, op het terrein van het handelsrecht, die in 2018 zijn afgehandeld door de kantonrechter. Familie- en arbeidszaken zijn uitgesloten. Dit bestand bevat informatie over welke zaak het betreft (zaaknummer) en  gegevens over het type zaak, de afdoeningswijze en of de gedagvaarde persoon verweer heeft gevoerd of verstek heeft laten gaan. En tot slot bevat het informatie over de persoon die gedaagd is voor de betreffende zaak (naam en adres; zoals geregistreerd door de gerechtsdeurwaarder11)). 

Koppelen aan data van het CBS

Het oorspronkelijke doel was om de persoonsinformatie uit het bestand van de Rechtspraak te koppelen aan de persoonsinformatie die het CBS ontvangt en beheert, zoals informatie over de leeftijd, de huishoudsamenstelling en de arbeidsmarktpositie van de gedaagde.
Uit verkennende gesprekken met de Rechtspraak bleek echter dat de benodigde informatie voor een goede koppeling op persoonsniveau niet aanwezig is. Daarvoor zijn ofwel een BSN, ofwel informatie over geslacht, geboortedatum en adres benodigd. De Rechtspraak kan alleen voorzien in naam- en adres waar het CBS niet over beschikt. 

Daarom is besloten om de data van het CBS te koppelen aan de gedaagden in het bestand met zaken, met als sleutel het adres van de gedaagde op de datum waarop de gedaagde is aangeschreven door de gerechtsdeurwaarder. Dat betekent dat het CBS de kenmerken van de personen die op het adres van de gedaagde wonen in beeld kan brengen. Als er slechts één volwassene op het adres woont, dan zijn dat de kenmerken van de gedaagde persoon. Als er meerdere volwassenen op het adres wonen, is niet te zeggen wie van de volwassenen de gedaagde persoon is geweest. Daarom zal dit onderzoek zich allereerst richten op de huishoudens van de gedaagde personen, en waar mogelijk een onderscheid maken naar de volwassenen die alleen wonen om een vollediger beeld te schetsen van de gedaagden zelf. 

Deze figuur toont een stroomdiagram dat de werkwijze van het onderzoek weergeeft. Het koppelen van informatie start met het adres op de datum dat de zaak wordt aangebracht, vervolgens wordt gekeken wie er op dat adres woont, tot slot worden de kenmerken van de bewoners in kaart gebracht.

2.2 Onderzoekspopulatie selecteren

Het totale bestand dat de Rechtspraak heeft aangeleverd bevat 315 309 adressen van personen die gedaagd zijn voor een zaak. Niet al deze adressen en zaken zijn meegenomen in het onderzoek. Hieronder wordt stapsgewijs beschreven hoe de onderzoekspopulatie tot stand is gekomen. 

Selectie op adressen

Zoals Figuur 2.2.1 toont, start het selecteren van de populatie met het koppelen van de personen die op de betreffende adressen wonen. Het bestand dat is aangeleverd door de Rechtspraak bevat 315 309 adressen. Daarvan bleken 68 512 adressen niet bruikbaar, bijvoorbeeld omdat het een buitenlands adres is of omdat er noodzakelijke informatie ontbreekt voor identificatie van het adres, zoals het huisnummer. Daarnaast bleken op 5 409 adressen geen personen te zijn ingeschreven; dat kunnen bedrijfspanden of postbussen zijn.12) Tot slot zijn er op 31 390 adressen meerdere huishoudens gevonden. Dat betekent dat op dit adres meerdere personen staan ingeschreven die niet tot hetzelfde huishouden behoren.13) De zaken met al deze adressen zijn niet bruikbaar in het onderzoek, omdat er geen of geen eenduidig huishouden van de gedaagde aan te koppelen is. 

Deze figuur toont de startpopulatie van 315 309 adressen. Door onbruikbare adressen, meerdere huishoudens op een adres en adressen waarop geen personen wonen blijven er 209 458 adressen met één huishouden over.

Ontbrekende adressen en representativiteit van het onderzoeksbestand

Zoals figuur 2.2.1 aantoont was het adres bij 68 512 zaken onvolledig of niet bruikbaar en zijn deze zaken daarom niet meegenomen in het verdere onderzoek. Het gaat om ruim een vijfde deel (22 procent) van het totaal aantal aangeleverde adressen. Er is geen landelijk beleid rondom het registreren van adressen bij de rechtbanken. Deurwaarders leveren de gegevens aan bij de rechtbanken, waarbij sommige rechtbanken de adresinformatie alleen overnemen als de gedaagde ook op de zitting is verschenen om verdere correspondentie te kunnen voeren14) terwijl andere rechtbanken de adresgegevens ook (automatisch) tot verstekvonnissen toevoegen. Dat betekent dat de resultaten van dit onderzoek niet representatief zijn voor heel Nederland (zie voetnoot). Bijlage I geeft meer informatie over de selectiviteit van het onderzoeksbestand met betrekking tot de typen verweervoering en de typen zaken. 

Selectie op afdoeningswijze

Na de eerste selectie op geldige adressen blijven er nog 209 458 adressen over. Op deze adressen zijn personen voor één of meerdere zaken gedaagd. Niet alle zaken in het bestand zijn echter geschikt om mee te nemen in het onderzoek. Na een analyse van de afdoeningswijze van de zaak blijkt dat 36 648 zaken zijn ingetrokken. Bij deze zaken kan het zijn dat de vordering voor de datum van de rolzitting volledig is voldaan, of dat de gerechtsdeurwaarder de zaak heeft ingetrokken omdat deze vroegtijdig heeft geconstateerd dat er iets niet goed is gegaan met de dagvaarding. Daarnaast zijn er 447 zaken die afgedaan zijn als ‘ten onrechte geregistreerd’, wat betekent dat de zaak niet hoeft te dienen. In totaal worden er in deze selectiestap 37 095 zaken uit het onderzoeksbestand gefilterd. 

Deze figuur toont de 209 458 overgebleven zaken waarvan huishoudgegevens beschikbaar zijn. Zaken die ingetrokken worden voor de zitting of ten onrechte geregistreerd zijn worden niet meegenomen in de analyse, waardoor er 174 363 zaken overblijven.

Selectie op unieke zaken

De overgebleven adressen zijn niet uniek – men kan immers gedaagd zijn voor meerdere zaken, en in dat geval komt men ook meer dan één keer met hetzelfde adres voor in het bestand, mits men in de tussentijd tenminste niet is verhuisd. Ook de zaken zijn niet uniek. Want meerdere personen op hetzelfde adres (overigens ook op verschillende adressen) kunnen zijn gedaagd voor dezelfde zaak (het zaaknummer is dan hetzelfde). Daarnaast kunnen meerdere personen op hetzelfde adres gedaagd zijn voor verschillende zaken (het adres is dan hetzelfde en de zaaknummers verschillen). 

Wanneer er sprake is van meerdere zaken op hetzelfde adres, dan kunnen de kenmerken van (het huishouden van) de gedaagde voor al deze zaken hetzelfde zijn. Doordat de kenmerken worden gekoppeld op basis van de datum waarop de dagvaarding voor een zaak is verzonden, zal dit echter niet altijd het geval zijn. Op een adres kunnen bijvoorbeeld twee dagvaardingen zijn ontvangen, één in februari en de ander in november. De samenstelling van het huishouden kan tussentijds zijn gewijzigd (van alleen wonend naar samenwonend), of er kan een verhuizing hebben plaatsgevonden met als gevolg een nieuw huishouden op dat adres. Omdat er geen prioritering gegeven kan worden aan de zaken op hetzelfde adres - is de zaak in februari meer van belang dan de zaak in november? - is in overleg besloten om niet de adressen als onderzoekspopulatie te nemen, maar alle unieke zaken waar men voor gedaagd kan zijn. Dat wil zeggen dat als een huishouden op een adres voor twee verschillende zaken is gedaagd, dit huishouden twee keer zal worden geteld in de analyse. 

Om tot unieke zaken te komen mag een zaaknummer slechts één keer in het analysebestand voorkomen. Na het selecteren van zaken met adressen met één huishouden en het uitfilteren van zaken die niet daadwerkelijk op zitting zijn behandeld, blijven er nog 174 363 geldige zaken over. Een zaaknummer kan nu nog meerdere keren voorkomen in het bestand, dat wil zeggen dat er meerdere records met hetzelfde zaaknummer in het analysebestand zitten. Voor het onderzoek mag er maar één record met dat zaaknummer overblijven. Uit de analyses komt geen verschil naar voren in verweervoering, ofwel voert iedereen binnen dezelfde zaak verweer, of laat iedereen binnen dezelfde zaak verstek gaan. Het record dat overblijft wordt daarom random gekozen. Op deze manier worden nog 8 118 records verwijderd – dit gaat niet meer om zaken, want voor iedere zaak die meer dan één keer voorkomt wordt één record bewaard. Er blijven 166 245 unieke zaaknummers over. Tot slot worden unieke zaken waarbij het een institutioneel huishouden betreft (zie hoofdstuk 3.2 voor meer uitleg) ook verwijderd uit het onderzoeksbestand. De totale N komt hiermee op 162 599 unieke zaken. 


Deze figuur toont de 174 363 zaken met de juiste afdoeningswijze, waarvan er 166 245 unieke zaken overblijven. Het uiteindelijke analysebestand bestaat uit 162 599 unieke zaken onder particuliere huishoudens.

2.3 Gedaagden in huishoudens

Wanneer er meerdere volwassenen in een huishouden wonen, is niet bekend wie de gedaagde persoon in het huishouden is. In dit onderzoek worden verschillende kenmerken van de gedaagde personen uitgelicht. Sommige kenmerken daarvan gelden voor het hele huishouden, zoals het huishoudinkomen, het vermogen van het huishouden en de afstand van het woonadres tot de kantonrechter. Hierbij maakt het niet uit wie de gedaagde persoon is geweest; elke volwassene in het huishouden heeft dezelfde waarde op het kenmerk. 

Er zijn echter ook eigenschappen die persoonsgebonden zijn, zoals geslacht, leeftijd en migratieachtergrond. Bij deze kenmerken is het een beperking dat de gedaagde persoon onbekend is – betreft het een man of een vrouw, is de gedaagde jong of oud? Dit onderzoek brengt de persoonsgebonden kenmerken derhalve op twee manieren in kaart.

  1. De kenmerken van iedere volwassen persoon in het huishouden worden samengevoegd tot een kenmerk dat voor het hele huishouden geldt. Voor het kenmerk geslacht is bijvoorbeeld  een nieuw kenmerk gecreëerd dat aangeeft dat ‘het huishouden van de gedaagde bestaat uit alleen mannen, alleen vrouwen, meer mannen dan vrouwen, meer vrouwen dan mannen, evenveel mannen als vrouwen’. Op die manier wordt informatie gegeven over het huishouden waarin de gedaagde persoon woont. Belangrijk om te vermelden is dat de kenmerken van kinderen (<18) in het huishouden niet meegenomen worden – zij kunnen niet gedaagd zijn en worden hierbij daarom buiten beschouwing gelaten.  
  2. Bij huishoudens waarin slechts één volwassene woont – dat kan een alleen wonend persoon zijn of een alleen wonende ouder met thuiswonende minderjarige kinderen – is de situatie eenvoudiger, want dan kan enkel deze persoon gedaagd zijn in de betreffende zaak. Om een zo volledig mogelijk beeld te scheppen over gedaagden zullen de kenmerken van deze alleen wonende personen extra uitgelicht worden. Alleen wonende personen zijn natuurlijk een selectieve groep binnen alle gedaagden, dus hun kenmerken zijn niet automatisch van toepassing op alle gedaagden. 

2.4 Nederlandse huishoudens ter referentie

Hoewel de focus van dit onderzoek ligt op de sociaal-economische kenmerken van de gedaagden van een handelsvordering zijn ter referentie ook de kenmerken van de Nederlandse bevolking meegenomen. Omwille van de vergelijkbaarheid betreft het hier niet de hele Nederlandse bevolking. Net als bij de gedaagden zijn alle adressen geselecteerd waarop slechts 1 huishouden woont zodat de resultaten niet vergeleken worden met adressen waarop meerdere huishoudens wonen. Daarnaast zijn ook alle kinderen (<18) uit de huishoudens verwijderd zodat o.a. leeftijd en opleidingsniveau vergelijkbaar zijn met de gedaagden.

11) De gerechtsdeurwaarder heeft toegang tot de BRP voor het verkrijgen van de actuele adressen en heeft er ook een belang bij om actuele adressen te gebruiken.
12) Ook adressen waarop enkel minderjarige personen zijn ingeschreven zijn voor dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Dit betrof een klein aantal (11) adressen.
13) Het CBS kan een huishouden bij benadering identificeren. Men kijkt naar de relaties tussen de personen op het adres, bijvoorbeeld huwelijks- of kindrelaties. Ook gegevens als een fiscaal partner of een gezamenlijk vermogen worden in acht genomen om een huishouden te identificeren. Als er geen enkele relatie gevonden kan worden tussen personen op hetzelfde adres, dan wordt verondersteld dat er meer dan één huishouden op hetzelfde adres woont.
14) Bij de kantons in ’s-Gravenhage, Gouda en Leiden ontbreekt ca. 90 procent van de adressen, en ook bij Zaanstad, Haarlem, Middelburg en Apeldoorn zijn veel adressen niet goed ingevuld. Dit maakt dat de resultaten die volgen in hoofdstuk 3 nauwelijks gegevens bevatten van de (huishoudens van) personen die gedaagd werden bij deze kantons.

3. Kenmerken gedaagden

3.1 Zaakkenmerken

Type zaak

Figuur 3.1.1 geeft de meest voorkomende type zaken weer. Van de in totaal 166 245 onderzochte zaken betreft bijna 30 procent een bijzondere overeenkomst. In Figuur 3.1.2 is deze categorie verder uitgesplitst. Van alle zaken van het type bijzondere overeenkomst heeft bijna 40 procent betrekking op het huurrecht, een vijfde deel op zaken binnen de categorie ‘koop en ruil’ en nog eens een vijfde deel binnen de categorie ‘opdracht’. Naast de categorie bijzondere overeenkomst betreft bijna 20 procent van alle zaken het verbintenissenrecht (Figuur 3.1.1). Hierbinnen is ‘overig verbintenisrecht’ verreweg de grootste categorie. Hierbij moet gedacht worden aan zaken binnen het contractenrecht en buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. Een andere relatief grote groep zaken valt onder het verzekeringsrecht (12 procent van het totaal aantal onderzochte zaken), waarbinnen 18 procent betrekking heeft op zaken binnen de categorie ‘dekking’ en ruim 70 procent op de categorie ‘overig verzekeringsrecht’. Ruim een derde (36 procent) van het totaal aantal zaken heeft de categorie ‘onbekend’, bij deze zaken is geen verdere typering bekend. Verder zijn er nog enkele heel kleine groepen andersoortige zaken, dit betreft zo’n 3 procent van het totaal aantal onderzochte zaken. 

3.1.1 Type zaak volgens de Rechtspraak
 Type zaak volgens de Rechtspraak (%)
Bijzondere overeenkomst totaal30
Verbintenissenrecht totaal19
Verzekeringsrecht totaal12
Overig recht3
Onbekend36

3.1.2 Type zaak onder bijzondere overeenkomsten volgens de Rechtspraak
 Totaal zaken onder bijzondere overeenkomsten volgens de Rechtspraak (%)
Huurrecht38
Koop en ruil19
Opdracht20
Verbruikleen (geldlening)7
Geneeskundig7
Overig9

Afdoeningswijze en typen verweervoering

Het grootste deel van de 166 245 onderzochte zaken is afgedaan met een eindvonnis (97 procent). Het overige deel (3 procent) is afgedaan met royement na een zitting. Die laatste categorie wordt ook wel ‘doorhaling’ genoemd. Procespartijen kunnen in onderling overleg bepalen dat een zaak kan worden doorgehaald, bijvoorbeeld wanneer een schikking wordt bereikt. Ook de rechter kan besluiten tot royement, wanneer er gedurende langere tijd geen proceshandelingen zijn verricht. Overigens kan de procedure van een doorgehaalde zaak op een later moment worden hervat op verzoek van één van beide partijen.15) Om deze reden zijn deze zaken wel meegenomen in dit onderzoek, zij tellen mee bij de categorie ‘verweer’.

Bij 9 procent van de zaken is verweer gevoerd in persoon en bij 2 procent is schriftelijk verweer gevoerd. Tezamen gaat dit om 18 312 zaken. Bij 86 procent van de zaken (142 251) heeft de gedaagde verstek laten gaan. Bij het overige deel (3 procent) is onbekend of er verweer is gevoerd.

3.1.3 Typen verweervoering
 Typen verweervoering (%)
Verstek86
Schriftelijk verweer2
Verweer in persoon9
Onbekend3

3.2 Kenmerken huishoudens gedaagden

In paragrafen 3.2 en 3.3 worden respectievelijk de huishoudkenmerken en de persoonskenmerken van de huishoudens van gedaagden getoond. Bij elk kenmerk worden de volgende groepen beschreven: eerst de Nederlandse huishoudens die dienen als referentie voor de gedaagdenpopulatie, dan de zaken met gedaagden als geheel, en tot slot een onderscheid tussen de zaken waarin verweer is gevoerd en de zaken waarin sprake is van verstek.

Samenstelling huishouden

Figuur 3.2.1 geeft de samenstelling van huishoudens weer per groep. Nederlandse huishoudens (in dit onderzoek, zie paragraaf 2.4) bestaan voornamelijk uit eenpersoonshuishoudens (34 procent) en paren met of zonder kinderen (respectievelijk 30 en 27 procent). Een klein deel betreft eenouderhuishoudens (7 procent). De huishoudens van zaken met gedaagden bestaan het vaakst uit paren met kinderen (35 procent), gevolgd door eenpersoonshuishoudens (28 procent). Van alle gedaagden bestaat bijna 1 op de 5 huishoudens uit eenouderhuishoudens (19 procent). Onder zaken met verweer is dat percentage iets lager dan onder zaken met verstek (17 procent versus 20 procent). Dit is een groot verschil ten opzichte van het percentage eenouderhuishoudens van de totale Nederlandse huishoudens. 

3.2.1 Samenstelling huishouden
 Eenpersoonshuishouden (%)(On)gehuwd paar zonder kinderen (%)(On)gehuwd paar met kinderen (%)Eenouderhuishouden (%)Institutioneel huishouden (%)Overig huishouden (%)Onbekend (%)
Nederlandse huishoudens3430277100
Totaal zaken met gedaagden28153519110
Zaken met verweer29183417110
Zaken met verstek28143520120

Een klein deel van de gedaagden in alle zaken maakt onderdeel uit van een institutioneel huishouden (zorginstellingen, gevangenissen, etc.) of valt onder de overige huishoudens, die overwegend bestaan uit studentenhuishoudens of andersoortige gezinsvormen, bijvoorbeeld met meer dan twee generaties of met inwonende personen die niet tot het kerngezin behoren. Voor de gehele groep gedaagden vormen beide huishoudtypes in deze zaken ongeveer twee procent van het totaal. Onder gedaagden die verstek laten gaan komen deze huishoudsamenstellingen iets vaker voor (drie procent). Omdat deze huishoudsamenstellingen te divers zijn om zinvolle uitspraken over te doen, zijn de institutionele en overige huishoudens bij de navolgende analyses buiten beschouwing gelaten (zie 2.2. Onderzoekspopulatie selecteren).

Inkomen

Onder de Nederlandse huishoudens heeft een kwart (26 procent) op 1 januari 2018 een besteedbaar huishoudinkomen (gestandaardiseerd)16) van minder dan €20 000 per jaar. Bij alle gedaagde huishoudens betreft dat aandeel bijna de helft (48 procent heeft een inkomen van minder dan €20 000). Voor zaken met personen die verweer voeren is het percentage iets lager (46 procent) dan voor zaken met personen die verstek laten gaan (48 procent). Binnen de groep zaken met verweer is het aandeel waarvan gedaagden een besteedbaar huishoudinkomen (gestandaardiseerd) hebben hoger dan €30 000 groter dan voor de zaken waarin verstek wordt gegeven (respectievelijk 22 procent en 15 procent). Huishoudens van gedaagden in het algemeen, maar met name huishoudens van gedaagden die verstek laten gaan blijken daarmee relatief weinig te besteden te hebben in vergelijking met de Nederlandse bevolking. Ter vergelijking: het modaal besteedbaar huishoudinkomen (gestandaardiseerd) lag in 2019 tussen de 20 en 22 duizend euro.17)

3.2.2 Besteedbaar inkomen huishouden (gestandaardiseerd)
 Lager dan 10 000 euro (%)Tussen 10 000 en 20 000 euro (%)Tussen 20 000 en 30 000 euro (%)Hoger dan 30 000 euro (%)Huishoudensinkomen onbekend (%)
Nederlandse huishoudens22433401
Totaal zaken met gedaagden74129167
Zaken met verweer73826227
Zaken met verstek74129158

Vermogen

Het vermogen van het huishouden bestaat uit het verschil tussen de bezittingen18) en de schulden19) van het huishouden op 1 januari 2018. Van alle Nederlandse huishoudens heeft 16 procent een negatief vermogen en 60 procent een vermogen van meer dan €20 000. Dat is een groot verschil met de huishoudens van gedaagden, waarbij bijna twee derde van de zaken (63 procent) een negatief vermogen heeft. Dit geldt in mindere mate voor zaken waarbij de huishoudens verweer hebben gevoerd (53 procent) dan huishoudens waarbij verstek is laten gaan (66 procent). Bij de zaken waar verweer wordt gevoerd hebben de huishoudens bijna twee keer zo vaak een vermogen boven €20 000 (25 procent vs. 14 procent bij zaken met verstek). 

3.2.3 Vermogen van het huishouden
 Minder dan -10 000 euro (%)Tussen -10 000 en 0 euro (%)Tussen 0 en 10 000 euro (%)Tussen 10 000 en 20 000 euro (%)Meer dan 20 000 euro (%)Vermogen onbekend (%)
Nederlandse huishoudens97176601
Totaal zaken met gedaagden3430112167
Zaken met verweer2925122257
Zaken met verstek3531112148

Afstand woonadres tot kantonrechter20)

Voor de Nederlandse huishoudens geldt dat 54 procent op minder dan 12 km van een rechtbanklocatie van een kantonrechter vandaan woont, en 32 procent meer dan 16 km bij zo’n rechtbanklocatie vandaan woont. Gedaagden wonen iets vaker dichter bij de kantonrechter - bij 59 procent van alle zaken met gedaagden is de afstand over de weg tussen het woonadres van de gedaagde en de rechtbanklocatie van een kantonrechter minder dan 12 kilometer. Dat geldt iets vaker voor zaken waarbij verweer is gevoerd (61 procent) dan voor zaken waarbij verstek is laten gaan (58 procent). Binnen de groep zaken met verweervoerders is het aandeel waarvan de afstand meer dan 16 kilometer bedraagt kleiner dan binnen de groep zaken met verstek (respectievelijk 25 en 30 procent). Bij 4 procent van de zaken kon de afstand tussen het adres en de rechtbanklocatie van de kantonrechter niet berekend worden – dit zijn met name adressen die tussen 2018 en 2020 een wijziging in de BRP zijn ondergaan, zoals gesloopt worden of juist nieuw bijgebouwd zijn.

3.2.4 Kantonrechter tot woonadres (afstand)
 Minder dan 4 km (%)Tussen 4 en 8 km (%)Tussen 8 en 12 km (%)Tussen 12 en 16 km (%)Meer dan 16 km (%)Onbekend (%)
Nederlandse huishoudens20191512322
Totaal zaken met gedaagden2421149294
Zaken met verweer24231510254
Zaken met verstek2420148304

3.3 Persoonskenmerken gedaagden

De persoonskenmerken zijn moeilijker in beeld te brengen omdat we niet weten wie de persoon is die daadwerkelijk gedaagd is. Daarom zijn de kenmerken in categorieën ingedeeld die voor het hele huishouden gelden. Bijvoorbeeld ‘het huishouden van de gedaagde bestaat uit evenveel mannen als vrouwen’. Zoals eerder besproken, worden kinderen jonger dan 18 jaar hier niet in meegeteld. In deze sectie worden ook vaker de kenmerken van de gedaagden in een eenpersoonshuishouden uitgelicht – van deze personen die alleen wonen, weten we tenslotte dat zij daadwerkelijk de gedaagden zijn. De kenmerken zijn voor deze groep makkelijker te interpreteren. Zij vormen echter wel een selecte groep binnen alle gedaagde personen. De uitkomsten zouden daarom anders kunnen zijn voor de andere gedaagden.

Geslacht

De Nederlandse huishoudens bestaan voor de helft (49 procent) uit evenveel mannen als vrouwen. De huishoudens die horen bij de zaken met gedaagden bestaan voor 39 procent uit evenveel mannen als vrouwen. Deze huishoudens bestaan vaker uit alleen mannen (26 procent in tegenstelling tot 18 procent bij de Nederlandse huishoudens) en minder vaak uit alleen vrouwen (19 procent in tegenstelling tot 23 procent). De huishoudens die horen bij zaken met verstek hebben een groter aandeel ‘alleen vrouwen’ (19 procent) dan de huishoudens die horen bij de zaken met verweer (16 procent). 

3.3.1 Huishoudens naar geslacht
Grafiek meerpersoonsAlleen mannen (%)Alleen vrouwen (%)Gemengd, meer vrouwen dan mannen (%)Gemengd, meer mannen dan vrouwen (%)Gemengd, evenveel mannen als vrouwen (%)
Nederlandse huishoudens18234649
Totaal zaken met gedaagden261961139
Zaken met verweer261661141
Zaken met verstek261961138

Nederlandse eenpersoonshuishoudens bestaan voor 57 procent uit vrouwen en voor 43 procent uit mannen. Dit verschil kan enigszins verklaard worden doordat vrouwen eerder uit huis gaan dan mannen. In 2017 was de gemiddelde leeftijd om uit huis te gaan voor een vrouw gemiddeld 22,7 jaar en voor een man 24,2 jaar.21) Een andere mogelijke verklaring is dat vrouwen over het algemeen ouder worden dan mannen, en zo hun partner overleven.22) Aan de andere kant blijkt uit de resultaten dat huishoudens met alleen mannen vaker voor een handelszaak bij de kantonrechter  worden gedaagd dan huishoudens met alleen vrouwen. Tevens blijkt dat het aandeel ‘alleen mannen’ bij de zaken met verweer (63 procent) iets groter is dan het aandeel ‘alleen mannen’ bij de zaken met verstek (59 procent).

3.3.2 Eenpersoonshuishoudens naar geslacht
Grafiek eenpersoonsAlleen mannen (%)Alleen vrouwen (%)
Nederlandse huishoudens4357
Totaal zaken met gedaagden5941
Zaken met verweer6337
Zaken met verstek5941

Leeftijd

Omdat leeftijd moeilijk op huishoudniveau weer te geven is, laten we de resultaten alleen zien voor eenpersoonshuishoudens, oftewel personen die alleen wonen. De Nederlandse eenpersoonshuishoudens bestaan dan voor 36 procent uit de leeftijdscategorie 65 jaar en ouder. Dit aandeel ligt zes keer lager  bij de gedaagden (6 procent) zoals te zien is in Figuur 3.3.3. Bij zaken met verweer is 1 op de 10 gedaagden die alleen wonen 65 jaar of ouder, bij zaken met verstek betreft dat 1 op de 20. 

Figuur 3.3.3 toont dat 34 procent van de Nederlandse eenpersoonshuishoudens behoort tot de leeftijdscategorieën tot 45 jaar.  Bij de zaken met gedaagden is het aandeel van deze leeftijdscategorieën bijna twee maal zo groot (63 procent). Onder de gedaagden die alleen wonen en verstek laten gaan is 66 procent jonger dan 45 jaar, tegenover 50 procent onder gedaagden die alleen wonen en verweer voeren. Bij de verweervoerders hebben de leeftijdscategorieën ouder dan 45 jaar steeds een groter aandeel dan het aandeel van deze leeftijdscategorieën bij de verstekgangers. Men lijkt dus eerder verweer te voeren naarmate men ouder is – hoewel de personen die gedaagd worden voor een handelszaak bij de kantonrechter over het algemeen jong zijn in vergelijking met de Nederlandse bevolking.

3.3.3 Eenpersoonshuishoudens naar leeftijd
Grafiek eenpersoonshuishouden18 tot 25 (%)25 tot 35 (%)35 tot 45 (%)45 tot 55 (%)55 tot 65 (%)65 en ouder (%)
Nederlandse huishoudens41614161536
Totaal zaken met gedaagden8312419116
Zaken met verweer62321241610
Zaken met verstek8332519105

Migratieachtergrond

Onder de Nederlandse huishoudens betreft het aandeel huishoudens waartoe personen met een migratieachtergrond behoren 26 procent. Voor de zaken met gedaagden is dat aandeel een stuk hoger (51 procent). Figuur 3.3.4 laat zien dat het bij de gedaagden met name gaat om huishoudens met minimaal 1 persoon met een niet-westerse achtergrond.23) De samenstelling van huishoudens naar migratieachtergrond verschilt minimaal tussen de huishoudens die verweer voeren versus de huishoudens die verstek laten gaan. Let op: in een huishouden kunnen zowel personen met een westerse en niet-westerse migratieachtergrond leven. Bij deze situatie telt een huishouden 2 keer mee, daarom tellen de percentages ook hoger op dan 100 procent.24)

3.3.4 Huishoudens naar migratieachtergrond
Grafiek meerpersoons HHHuishouden zonder personen met migratieachtergrond (%)Huishouden met minimaal 1 persoon met westerse migratieachtergrond (%)Huishouden met minimaal 1 persoon met niet-westerse migratieachtergrond (%)
Nederlandse huishoudens741412
Totaal zaken met gedaagden511734
Zaken met verweer541632
Zaken met verstek511734

Hetzelfde beeld houdt ook stand bij de zaken waarin een persoon uit een eenpersoonshuishouden gedaagd is (Figuur 3.3.5). Bij de Nederlandse huishoudens betreft het voor meer dan driekwart (77 procent) personen zonder migratieachtergrond, voor de gedaagden is dit iets meer dan de helft (56 procent). Het aandeel ‘persoon met niet-westerse migratieachtergrond’ is bij de gedaagden (32 procent) groter dan bij de Nederlandse bevolking (12 procent). Er is nauwelijks verschil tussen de personen die verweer voeren en de personen die verstek laten gaan. Bij de verweervoerders is het aandeel ‘persoon met westerse migratieachtergrond’ (11 procent) iets kleiner dan bij de verstekgangers (13 procent), en even groot als bij de Nederlandse bevolking (11 procent).

3.3.5 Eenpersoonshuishoudens naar migratieachtergrond
Grafiek eenpersoons HHPersoon zonder migratieachtergrond (%)Persoon met westerse migratieachtergrond (%)Persoon met niet-westerse migratieachtergrond (%)
Nederlandse huishoudens771112
Totaal zaken met gedaagden561232
Zaken met verweer561133
Zaken met verstek561332

Opleidingsniveau

Figuur 3.3.6 toont voor zowel de Nederlandse bevolking als voor de gedaagden in handelszaken het percentage huishoudens met minimaal één volwassene met een laag, midden en/of hoog opleidingsniveau.25) Het gaat hier om het hoogst behaalde opleidingsniveau met 1 oktober 2018 als peilmoment. Het opleidingsniveau is niet van iedereen bekend – met name van de oudere generaties (45 jaar en ouder) zijn de onderwijsregistraties niet beschikbaar, waardoor het opleidingsniveau van deze mensen ontbreekt.

Onder de Nederlandse huishoudens is het aandeel met minimaal 1 persoon met een midden opleidingsniveau met 35 procent het grootst. Daarna volgen de huishoudens met minimaal 1 persoon met een hoog opleidingsniveau (29 procent) en een laag opleidingsniveau (19 procent). Bij de huishoudens met gedaagden is het aandeel minimaal 1 persoon met een hoog opleidingsniveau (indien bekend) het kleinste (15 procent).  Daarnaast is het aandeel huishoudens met minimaal 1 persoon met een hoog opleidingsniveau bij de gedaagde huishoudens die verweer voeren (22 procent) groter dan bij de gedaagde huishoudens die verstek laten gaan (14 procent). De huishoudens met minimaal 1 persoon met een midden opleidingsniveau hebben een kleiner aandeel in de groep verweervoerders (51 procent) dan in de groep verstekgangers (56 procent). Dit verschil is iets groter bij de huishoudens met minimaal 1 persoon met een laag opleidingsniveau (verweer 40 procent; verstek 48 procent). Let op: ook hier worden huishoudens met leden die een verschillend opleidingsniveau hebben, bij ieder opleidingsniveau meegeteld. Een huishouden kan dus meer dan één keer voorkomen.

3.3.6 Huishoudens naar opleidingsniveau
Grafiek meerpersoonsHuishouden met minimaal 1 persoon met een laag opleidingsniveau (%)Huishouden met minimaal 1 persoon met een midden opleidingsniveau (%)Huishouden met minimaal 1 persoon met een hoog opleidingsniveau (%)Huishouden zonder bekend opleidingsniveau (%)
Nederlandse huishoudens 19 35 29 33
Totaal zaken met gedaagden 47 55 15 11
Zaken met verweer 40 51 22 13
Zaken met verstek 48 56 14 10

De verschillen tussen gedaagden en de Nederlandse bevolking zijn bij de huishoudens met één persoon minder groot dan bij alle huishoudens, maar nog steeds duidelijk aanwezig. Van alle Nederlandse eenpersoonshuishoudens heeft 19 procent een hoog opleidingsniveau, onder de gedaagden is dat 11 procent. 15 procent van de Nederlandse eenpersoonshuishoudens heeft een laag opleidingsniveau, tegenover 31 procent van de gedaagden. Figuur 3.3.7 toont verder dat het opleidingsniveau van personen in een eenpersoonshuishouden die verstek laten gaan vaker uit een midden en laag opleidingsniveau bestaat (73 procent) dan de personen die gedaagd worden en verweer voeren (67 procent).

3.3.7 Eenpersoonshuishoudens naar opleidingsniveau
Grafiek eenpersoonsLaag opleidingsniveau (%)Midden opleidingsniveau (%)Hoog opleidingsniveau (%)Onbekend opleidingsniveau (%)
Nederlandse huishoudens15221944
Totaal zaken met gedaagden31411117
Zaken met verweer29381419
Zaken met verstek32411017

Sociaal-economische status

Figuur 3.3.8 geeft informatie over de voornaamste inkomstenbron van personen binnen huishoudens van gedaagden op de datum waarop zij werden gedaagd.26) Onder de Nederlandse huishoudens hebben de meeste huishoudens minimaal 1 werkend persoon (62 procent), daarnaast zijn het vooral huishoudens met personen met pensioen (31 procent) of een uitkering (16 procent). De huishoudens met gedaagden hebben iets vaker minstens 1 werkend persoon (69 procent), maar vooral veel vaker minstens 1 persoon met een uitkering (34 procent). 
Tussen huishoudens die verstek laten gaan en huishoudens die verweer voeren zijn er geen grote verschillen in het aandeel van verschillende sociaal-economische statussen. Bij de zaken waarin verweer gevoerd wordt betreft het vaker huishoudens met minstens 1 gepensioneerd persoon (12 procent) dan bij zaken waarin verstek wordt gegaan (8 procent).

3.3.8 Huishoudens naar sociaal-economische status
Grafiek meerpersoonsMinimaal 1 persoon in huishouden werkt (%)Minimaal 1 persoon in huishouden heeft uitkering (%)Minimaal 1 persoon in huishouden ontvangt pensioen (%)Minimaal 1 persoon in huishouden is nog niet schoolgaand, scholier of student (%)Minimaal 1 persoon in huishouden valt onder een overige categorie voornaamste inkomstenbron (%)
Nederlandse huishoudens62163189
Totaal zaken met gedaagden693481222
Zaken met verweer6633121220
Zaken met verstek693581222

Net als bij alle huishoudens zijn ook bij de huishoudens waar één persoon woont veel meer gepensioneerden onder de Nederlandse bevolking (42 procent) dan onder de gedaagden (18 procent). Dat komt overeen met de leeftijdsverdeling van Nederlanders die alleen wonen, waar ook veel meer mensen van 65 jaar en ouder voorkomen (zie figuur 3.3.3). Daarnaast is het aandeel personen die alleen wonen met een uitkering bij de Nederlandse bevolking 18 procent, en bij de gedaagden die alleen wonen 34 procent. Figuur 3.3.9 toont dat er kleine verschillen zijn in sociaal-economische status tussen zaken met verweer en zaken met verstek. Onder de verweervoerders die alleen wonen is 48 procent werkzaam en heeft 33 procent een uitkering, onder de verstekgangers die alleen wonen is dat respectievelijk 43 procent en 37 procent. Werk is onder alle gedaagden de belangrijkste inkomstenbron, maar personen die verweer voeren hebben bijna net zo vaak een uitkering als belangrijkste inkomstenbron.

3.3.9 Eenpersoonshuishoudens naar sociaal-economische status
Grafiek eenpersoonsPersoon werkt (%)Persoon heeft een uitkering (%)Persoon ontvangt pensioen (%)Persoon is nog niet schoolgaand, scholier of student (%)Persoon valt onder een overige categorie voornaamste inkomstenbron (%)
Nederlandse huishoudens42183622
Totaal zaken met gedaagden4834649
Zaken met verweer43371037
Zaken met verstek4833549

15) https://ak-advocaten.eu/doorhaling-van-een-gerechtelijke-procedure-eind-goed-al-goed/
16) Het (ongestandaardiseerd) besteedbaar inkomen bestaat uit de som van het bruto-inkomen van ieder lid van het huishouden verminderd met (a) betaalde inkomensoverdrachten zoals alimentatie van de ex-echtgeno(o)t(e), (b) premies inkomensverzekeringen zoals premies betaald voor sociale verzekeringen, volksverzekeringen en particuliere verzekeringen in verband met werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom en nabestaanden, (c) premies ziektekostenverzekeringen, en (d) belastingen op inkomen en vermogen.
Het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Deze correctie vindt plaats met behulp van zogenoemde equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.
17) Inkomensverdeling (gestandaardiseerd inkomen (cbs.nl)
18) De som van financiële bezittingen, onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen.
19) De som van de hypotheekschuld van de eigen woning, studieschulden en overige schulden zoals voor consumptieve doeleinden, de financieringen van aandelen, obligaties of rechten op periodieke uitkeringen, schulden voor de financiering van de tweede woning of ander onroerend goed.
20) De afstand tussen een adres en een rechtbanklocatie wordt voor het jaar 2020 berekend. Daarnaast wordt voor de rechtbank gekozen voor de gemeente waaraan het woonadres is toegewezen. Voor sommige plaatsen geldt dat dat niet de dichtstbijzijnde rechtbank is. 
21) Studerende én werkende jongeren gaan later uit huis (cbs.nl)
22) StatLine - (Gezonde) levensverwachting; leeftijd (cbs.nl)
23) Ter achtergrondinformatie: de termen westers/niet-westers zullen binnen afzienbare tijd niet meer gebruikt worden door het CBS. Een alternatief voor deze indeling was gedurende de looptijd van dit onderzoek nog niet bekend. Zie voor meer informatie.
24) Voor deze aanpak is gekozen omdat het onhaalbaar is om ieder huishoudens tot een aparte categorie toe te bedelen. Bij geslacht was dat nog mogelijk door de huishoudens met zowel minstens een man als een vrouw toe te bedelen aan gemengde huishoudens, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen meer/minder/evenveel mannen als vrouwen in het huishouden. Vanaf het kenmerk migratieachtergrond (en later ook voor opleidingsniveau en sociaal-economische status) zijn er steeds te veel verschillende combinaties van persoonskenmerken mogelijk. 
25) Laag: Dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo of de assistentenopleiding (mbo-1). Midden: Dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo-2), de vakopleiding (mbo-3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo-4). Hoog: Dit omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo.
26) Voor de Nederlandse huishoudens betreft de datum 1 januari 2018. 

4. Conclusies en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Het percentage gedaagden in handelszaken dat verstek laat gaan bij de kantonrechter is hoog. Hoewel er verscheidene aannames en hypothesen in de literatuur bestaan over de sociaal-economische kenmerken van verstekgangers, is er weinig getoetste, empirische kennis voortgekomen uit wetenschappelijk onderzoek. 
Na de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart (HGK) ontstond het vermoeden dat de toegankelijkheid van het recht was gedaald na het sluiten van een aantal kantonlocaties. Gezien het belang van een goede toegankelijkheid van het recht werd nader onderzoek hiernaar toegezegd aan de Eerste Kamer namelijk naar de verschillende kenmerken van de gedaagden die verstek lieten gaan. Eerder onderzoek heeft zich daarom gefocust op de reisafstand tussen de kantonlocaties en het woonadres van de gedaagde. Uit die eerdere onderzoeken kwamen echter geen sluitende bevindingen over een relatie tussen de reisafstand en het meer verstek laten gaan sedert de herziening van de gerechtelijke kaart. Hierom is besloten het aan de Eerste Kamer toegezegde nadere onderzoek in te vullen door de verstekgangers in het algemeen, zonder relatie met de HGK, te onderzoeken.  Het WODC heeft daarom op verzoek van Directie Rechtsbestel van het ministerie van Justitie en Veiligheid in 2020 het CBS gevraagd nader onderzoek uit te voeren naar de demografische en sociaal-economische kenmerken van verstekgangers in het algemeen en deze te vergelijken met die van de verschenen gedaagden (verweervoerders).

Het doel van dit onderzoek is derhalve om, terwijl er in de literatuur al veronderstellingen over zijn, in empirische zin zicht te krijgen op wie nu verstek laten gaan en in hoeverre de samenstelling van deze groep afwijkt van die van verschenen gedaagden. De onderzoeksvraag luidt als volgt: wie zijn de verstekgangers en wat zijn hun sociaal-economische kenmerken in vergelijking met verschenen gedaagden? Gedurende het onderzoek bleek dat een vergelijking met de kenmerken van de Nederlandse bevolking van grote toegevoegde waarde is om de kenmerken van de gedaagden in perspectief te kunnen plaatsen. Een tweede onderzoeksvraag is de vraag in hoeverre gedaagden in dit soort zaken in hun kenmerken afwijken van de Nederlandse bevolking. Voor dit onderzoek heeft het CBS data ontvangen van de Rechtspraak die bestaat uit ruim 300 000 handelszaken die door de kantonrechter zijn behandeld, op het terrein van het handelsrecht en waarbij de gedaagde een natuurlijk persoon is. Dit betreffen voornamelijk zaken waarbij (volgens de eiser) de gedaagde niet heeft voldaan aan een betalingsverplichting. Familiezaken en arbeidszaken zijn uitgesloten. Het gaat alleen om zaken die zijn behandeld in 2018.

Om de kenmerken van de gedaagde in beeld te brengen koppelt het CBS data die zij beschikbaar heeft, onder andere vanuit de BRP, Belastingdienst, UWV en DUO, aan persoonsgegevens van de gedaagde zelf. De beschikbare persoonsinformatie uit het bestand van de Rechtspraak bleek onvoldoende om personen te kunnen identificeren, omdat een BSN of de combinatie van het adres van de gedaagde met diens geboortedatum en geslacht ontbrak. Daarom is voor dit onderzoek noodgedwongen uitgegaan van het in de Basisregistratie Personen (BRP) bekende woonadres op het moment waarop de gedaagde is uitgenodigd voor de zitting. Het heeft als gevolg dat de populatie feitelijk bestaat uit huishoudens waartoe gedaagde personen behoren. Daarnaast zijn niet alle zaken uit het oorspronkelijke bestand van de Rechtspraak meegenomen in het onderzoek, onder andere door onbruikbare adressen (22 procent van het totaal), intrekkingen waarbij de zaak al is ingetrokken vóór de zitting (11 procent) en door meerdere huishoudens op één adres, waardoor onbekend was tot welk huishouden de gedaagde behoorde (10 procent). De onbruikbare adressen zijn een gevolg van het niet consequent registreren van de adressen door de rechtbanken, waardoor sommige kantons nauwelijks gerepresenteerd zijn in de data (zie hoofdstuk 2). De resultaten zijn daarom niet representatief voor heel Nederland. 

In voorgaande hoofdstukken zijn zowel de afbakening van de onderzoekspopulatie (hoofdstuk 2) als de kenmerken beschreven van (huishoudens van) gedaagden van afgeronde handelszaken in 2018 (hoofdstuk 3). Allereerst zijn de zaakkenmerken beschreven, zoals het soort zaak en het aandeel van zaken waarin sprake is van verweer dan wel verstek. Vervolgens zijn huishoudkenmerken en persoonskenmerken van de gedaagden getoond, zoals het inkomen en vermogen, opleidingsniveau, leeftijd en migratieachtergrond van de gedaagden. Om de resultaten beter te kunnen duiden, is tijdens het onderzoek besloten de gegevens van de gedaagden (totaal, verstekgangers en verweervoerders) te plaatsen naast de gegevens van de Nederlandse bevolking in zijn geheel. De belangrijkste bevindingen rondom de kenmerken van verstekgangers en verweervoerders volgen hieronder, gevolgd door een concluderend antwoord op de onderzoeksvraag. Tot slot volgen nog aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

4.1 Overzicht resultaten

  • Type zaak: het meest voorkomende type onder de behandelde zaken betreft bijzondere overeenkomsten, gevolgd door het algemene verbintenissenrecht (contractenrecht en buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht) en het verzekeringsrecht. Bij bijzondere overeenkomsten kan onder meer worden gedacht aan overeenkomsten aangaande huur, (consumenten)koop en ruil, consumentenkrediet, geldlening en opdracht. Overigens is van ruim een derde van de zaken het type onbekend, dit betreft vermoedelijk kleine, door de rechter snel afgehandelde zaken.
  • Type verweer: zoals de aanleiding van dit onderzoek al aangaf, is het aandeel verstek onder de gedaagden hoog. Bij ruim 80 procent van de zaken was sprake van verstek, bij slechts 13 procent werd verweer gevoerd (met name in persoon, soms schriftelijk). Bij de overige zaken was het type verweer onbekend. 
  • Samenstelling huishoudens: de huishoudens van gedaagden bestaan met name uit eenpersoonshuishoudens en paren met of zonder kinderen. Relatief veel gedaagden betreffen ook eenouderhuishoudens: één op de vijf onder gedaagden die verstek hebben laten gaan en 17 procent onder verweervoerders. Ter referentie, onder de Nederlandse huishoudens is 7 procent een eenouderhuishouden.
  • Inkomen en vermogen: gedaagden hebben relatief weinig te besteden. Bijna de helft van de gedaagden heeft een gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van minder dan 20 000 euro per jaar, waarbij er nauwelijks verschillen zijn tussen verstekgangers en verweervoerders. Grotere verschillen zijn gevonden bij het vermogen: meer dan de helft van de gedaagden heeft een negatief vermogen, onder verstekgangers is dat zelfs 66 procent (53 procent onder verweervoerders). Ter referentie: een kwart van de Nederlandse huishoudens heeft een gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van minder dan 20 000 euro per jaar, en slechts 16 procent heeft een negatief vermogen.
  • Reisafstand naar kantonlocatie: net als eerder onderzoek zijn ook in dit onderzoek geen grote verschillen gevonden in de reisafstand tussen verweervoerders en verstekgangers. Onder de verweervoerders woont 25 procent meer dan 16 km van een kantonlocatie, onder verstekgangers is dat 30 procent. Bijna de helft (44 procent) van de verstekgangers woont op minder dan 8 km van een kantonlocatie, onder verweervoerders is dat 47 procent. Overigens wonen gedaagden daarmee dichter bij een kantonlocatie dan de totale Nederlandse bevolking, waarbij 32 procent verder dan 16 km van en 39 procent dichter dan 8 km bij een kantonlocatie vandaan woont.
  • Geslacht: mannen worden vaker gedaagd voor rechtszaken dan vrouwen, maar onder zaken met verstek is het aandeel van vrouwen hoger dan het aandeel mannen. Vrouwen lijken dus iets vaker verstek te laten gaan dan mannen.
  • Leeftijd: gedaagden zijn relatief jong; het merendeel is jonger dan 45 jaar en er worden weinig mensen ouder dan 65 gedaagd. De resultaten van dit onderzoek laten ook zien dat het aandeel van zeer jonge mensen (tot 35 jaar) hoger is onder verstekgangers dan onder verweervoerders. Men lijkt dus eerder verstek te laten gaan als men jonger is.
  • Migratieachtergrond: er zijn relatief veel gedaagden met een migratieachtergrond in vergelijking met de totale Nederlandse bevolking. De niet-westerse migratieachtergrond komt daarbij het vaakst voor. Uit de resultaten komt naar voren dat de migratieachtergrond van verstekgangers niet verschilt van die van verweervoerders.
  • Opleidingsniveau: onder alle gedaagden zijn er relatief weinig gedaagden met een hoog opleidingsniveau, de meeste hebben een midden of laag opleidingsniveau. Onder verweervoerders is het aandeel met een hoog opleidingsniveau wel hoger dan onder verstekgangers. Personen met een hoog opleidingsniveau lijken daarmee vaker verweer te voeren dan zij met een midden of laag opleidingsniveau.
  • Sociaal-economische status: de meeste gedaagden zijn werkzaam en hebben daarmee een baan of een zelfstandige onderneming als belangrijkste inkomstenbron. Onder personen die verweer voeren komt het hebben van een uitkering bijna net zo vaak voor als het hebben van werk. 

4.2 Conclusie

Als antwoord op de vraag ‘wie zijn de verstekgangers en wat zijn hun sociaal-economische kenmerken in vergelijking met verschenen gedaagden?’ kan er geconcludeerd worden dat de (huishoudens van) gedaagden die verstek laten gaan relatief vaak bestaan uit eenouderhuishoudens, een laag inkomen hebben en vaak over een negatief vermogen beschikken. Vrouwen lijken iets vaker verstek te laten gaan dan mannen, hoewel mannen veel vaker gedaagd worden. Verstekgangers zijn vaak jonger dan 35 jaar, onder verweervoerders is de leeftijd iets hoger. In vergelijking met de hele bevolking blijkt dat gedaagden met een migratieachtergrond zijn oververtegenwoordigd, zij vormen de helft van gedaagden. Daarbij zijn geen verschillen tussen verstekgangers en verweervoerders. Gedaagden hebben niet zo vaak een hoog opleidingsniveau. Het opleidingsniveau onder verweervoerders is echter wel hoger dan onder verstekgangers. Tot slot zijn gedaagden voornamelijk werkzaam, hoewel onder verweervoerders ook relatief veel personen met een uitkering voorkomen.   

De resultaten bevestigen ook eerder onderzoek dat de reisafstand tussen het woonadres en de kantonlocatie geen rol speelt. Verstekgangers wonen iets vaker verder bij de kantonlocatie vandaan dan verweervoerders, maar de verschillen zijn klein. Bovendien wonen gedaagden dichter bij een kantonlocatie als er vergeleken wordt met de hele Nederlandse bevolking. 

4.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Dit onderzoek betreft een eerste empirische verkenning naar de persoonskenmerken van gedaagden. Zoals eerder beschreven hebben we hierbij uitdagingen en tekortkomingen geconstateerd die mogelijk aangepakt kunnen worden in vervolgonderzoek, mocht vervolgonderzoek gewenst zijn. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen onderzoek van kwalitatieve aard en van kwantitatieve aard. 

  • Kwalitatief: het huidige onderzoek beschrijft kenmerken van de verstekgangers die inzicht in deze doelgroep kunnen bieden, maar de achterliggende vraag ‘wat zijn de beweegredenen om verstek te laten gaan’ blijft onbeantwoord. Een kwalitatief onderzoek onder de gedaagden zelf zou hierin een uitkomst kunnen bieden, bijvoorbeeld door middel van interviews. Het grote voordeel hiervan is dat ervaringen meegenomen en geanalyseerd kunnen worden in het onderzoek waar het huidige kwantitatieve onderzoek niets over kan zeggen. Willen zij de brieven van de deurwaarder niet openen, begrepen zij de brief misschien niet of was men het eens met de vordering en is men daarom niet naar de zitting gekomen? Een andere vraag die daarbij aansluit, en waar dit onderzoek ook niets over concludeert, is de zelfredzaamheid van de gedaagden. Uit bovenstaande resultaten blijkt dat gedaagden over het algemeen weinig te besteden hebben met bovenal veel schulden, en ook vaker over een lager opleidingsniveau beschikken. In hoeverre kunnen dit oorzaken zijn van verstek laten gaan? Een kwalitatief onderzoek naar het leven en de persoonlijke situatie waarin de gedaagden verkeren, zou daar meer valide uitspraken over kunnen doen. 
  • Kwantitatief: naast kwalitatief onderzoek zouden ook meer verklarende analyses kunnen worden uitgevoerd, zoals een regressieanalyse. Op die manier kan worden onderzocht wat de samenhang is van diverse kenmerken tegelijkertijd met het al dan niet verstek laten gaan, en of een bepaald kenmerk een grotere rol speelt dan een ander kenmerk. Daarnaast zouden ook meer kenmerken van gedaagden onderzocht kunnen worden, zoals bijvoorbeeld het taalniveau waarop migranten in Nederland zijn ingeburgerd of de specifieke schulden waar een gedaagde mee te maken heeft. 

Voor vervolgonderzoek van kwantitatieve aard zou het een verbetering zijn als de Rechtspraak persoonsgegevens (BSN, adres, geboortedatum) kloppend en volledig zou registreren, zodat in de toekomst onderzoek naar de gedaagde zelf uitgevoerd kan worden in plaats van naar het huishouden van de gedaagde. Aangezien dit onderzoek alleen uitspraken heeft gedaan over huishoudens van gedaagden of over gedaagden die alleen wonen, zou dat de zeggingskracht van vervolgonderzoek en de interpretatie van resultaten flink ten goede komen. Naast persoonsgegevens zou ook de registratie van type zaken uitgebreid en/of verbeterd kunnen worden, waarmee in de resultaten nog verder uitgesplitst zou kunnen worden naar gedaagden van specifieke typen zaken, bijvoorbeeld gedaagden in het huurrecht. Voor deze aanbeveling lijkt het nodig te zijn dat er gerechten meer gestandaardiseerde procedures gaan hanteren, waarbij er zoveel mogelijk geautomatiseerd kan worden zodat de administratieve lastendruk voor de rechtbanken niet verhoogd wordt. Hoewel de registratie van rechtbanken in de eerste plaats gericht moet blijven op de uitvoering van de processen in de rechtspraak en niet op mogelijkheden voor onderzoek, is er hopelijk in de komende digitaliseringsprojecten aandacht voor deze wens.

Bijlage 1: Ontbrekende adressen

Er zijn 105 851 adressen uit het originele bestand verwijderd, dit betreft een derde van het totale aangeleverde bestand. Dan gaat het om adressen die onbruikbaar zijn door ontbrekende adresinformatie, om adressen waarop geen personen gevonden zijn zoals bedrijfspanden of postbussen, en tot slot om adressen waarop meerdere huishoudens wonen. Om een beeld te geven van de adressen die niet meegenomen zijn worden hieronder enkele zaakkenmerken beschreven. 

Het percentage verstek onder deze zaken is hoog, het betreft 87 procent. Daarmee is het iets hoger dan bij de geanalyseerde adressen. Bij 4 procent van de zaken werd verweer gevoerd, dat is minder dan bij de geanalyseerde adressen (11 procent). Bij de overige zaken is type verweer onbekend. 

B.1 Typen verweer voor geanalyseerde en onbruikbare adressen (%)
Geanalyseerde adressenOnbruikbare adressen
Verstek8687
Verweer (in persoon)93
Verweer (schriftelijk)21
Onbekend38

Ruim 80 procent van de verwijderde zaken heeft eindvonnis als afdoeningswijze, bij nog eens 15 procent betreft het een intrekking. In ca. 2 procent van de zaken is royement verleend. 
Tot slot, net als bij geanalyseerde adressen, bestaan de meeste zaken uit bijzondere overeenkomsten (35 procent). Bij 20 procent betreft het verzekeringsrecht en bij 11 procent gaat het om verbintenissenrecht. Bij zo’n 30 procent is het type recht onbekend. 

B.2 Typen zaken voor geanalyseerde en onbruikbare adressen (%)
Geanalyseerde adressenOnbruikbare adressen
Bijzondere overeenkomst3035
Verbintenissenrecht1911
Verzekeringsrecht1220
Overig recht33
Onbekend3631

Bijlage 2: Medewerkers

Medewerkers CBS

Evelien Ebenau, Msc
Dr. Heike Goudriaan
Lisanne van Leeuwen, Msc
Loy Meijers, Msc
Michelle van Rosmalen, Msc

Leden begeleidingscommissie

Prof. mr. Elbert de Jong (UU; voorzitter)
Mr. Eliane Eijnwachter (Min J&V, DRB)
Mr. Corine van Ginkel (WODC)
Dr. Frank van Tulder (Rvdr)