1. Inleiding
Dit onderzoek brengt kenmerken van gedaagden bij door de kantonrechter behandelde handelszaken in beeld. Wat zijn de kenmerken van de gedaagden in deze zaken en in hoeverre wijken die af van de kenmerken van de Nederlandse bevolking? En in hoeverre wijken zaken waarin verweer wordt gevoerd hierin af van zaken waarin geen verweer is gevoerd, de zogenaamde verstekzaken?
1.1 Aanleiding
Uit de door het WODC opgestelde startnotitie voor dit onderzoek, ‘Kenmerken van personen die verstek laten gaan in de rechtspraak’: “Jaarlijks laten honderdduizenden Nederlanders tegen wie een civiele rechtszaak is aangespannen, verstek gaan. Bij gebrek aan verweer wint de aanbrenger dan de zaak, en moet de partij die verstek laat gaan niet alleen voldoen aan het geëiste, maar ook de proces- en incassokosten van de wederpartij vergoeden. Het recht van hoor en wederhoor is in de rechtsstaat een groot goed. Waarom zien zoveel mensen er van af van dit recht gebruik te maken? In onderzoeken treft men vele aannames en hypotheses over de beweegredenen van deze personen. Maar de getoetste kennis is gering; personen die niet reageren in het geval van een rechtszaak, verlenen ook nauwelijks medewerking aan onderzoek. Meer kennis over verstekgangers is nodig om ze beter te kunnen bereiken”. 1)
In 2013 trad de Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) in werking, waarin 24 van de toenmalige 56 kantonlocaties werden opgeheven. Bij een evaluatie van de Wet door de Commissie Kummeling ontstonden vermoedens dat gedaagden vaker verstek lieten gaan als gevolg van de sluiting van deze locaties.2) Naar aanleiding van deze vermoedens heeft eerder onderzoek zich met name gefocust op de relatie tussen de reisafstand tussen het thuisadres van de gedaagde en de kantonlocatie. Uit deze onderzoeken van 20173), 20184) en 20195) bleek dat er geen duidelijke relatie aangetoond kon worden tussen veranderingen in de reisafstand naar de zittingslocatie en het aandeel gedaagden dat verstek liet gaan.
Hoewel gedaagden dus niet vaker verstek laten gaan sedert de HGK blijft het aandeel verstekgangers echter hoog. Gezien het belang van een goede toegankelijkheid van het recht is nader onderzoek toegezegd aan de Eerste Kamer.6) Het WODC heeft op verzoek van Directie Rechtsbestel van het ministerie van Justitie en Veiligheid in 2020 het CBS gevraagd nader onderzoek uit te voeren naar deze verstekgangers, waarbij verschillende demografische en sociaal-economische kenmerken van verstekgangers zouden worden vergeleken met verschenen gedaagden (verweervoerders), dat wil zeggen gedaagden die niet verstek hadden laten gaan. De gedachte hierachter is dat er mogelijk persoonlijke eigenschappen of situationele omstandigheden van de gedaagden zijn die invloed uitoefenen op het gedrag (verweer voeren of niet). Het doel is om met dit onderzoek zicht te krijgen op wie nu verstek laten gaan en in hoeverre de samenstelling van deze groep afwijkt van die van verschenen gedaagden. De onderzoeksvraag luidt als volgt: wie zijn de verstekgangers en wat zijn hun demografische en sociaal-economische kenmerken in vergelijking met verschenen gedaagden? Gedurende het onderzoek is vastgesteld dat een vergelijking met de kenmerken van de Nederlandse bevolking van grote toegevoegde waarde is om de kenmerken van de gedaagden in perspectief te kunnen plaatsen. Een tweede onderzoeksvraag luidt daarom: wat zijn de demografische en sociaal-economische kenmerken van gedaagden (zowel zij die verstek laten gaan als verweer voeren) in vergelijking met de kenmerken van de Nederlandse bevolking?
Het WODC heeft het CBS gevraagd dit onderzoek uit te voeren aangezien het CBS integrale data beschikbaar heeft over diverse demografische en sociaal-economische kenmerken van personen in Nederland, en deze informatie kan en mag koppelen aan data over gedaagden die beschikbaar kunnen worden gesteld door de Rechtspraak.
Bij de start van het onderzoek bleken haken en ogen te zitten aan de beschikbare data over gedaagden, waarover meer in hoofdstuk 2. Voor de interpretatie van de resultaten is verder van belang te beseffen dat personen een goede reden kunnen hebben om verstek te laten gaan, bijvoorbeeld wanneer ze denken dat de vordering niet te betwisten is. In de dagvaarding om ter zitting te verschijnen (die niet door de rechtbank, maar door de gerechtsdeurwaarder aan de gedaagde wordt gestuurd) wordt ook toegelicht dat, als men het eens is met de vordering, het niet nodig is om naar de zitting te komen. Men kan dan nog wel altijd schriftelijk een reactie geven. Uit een recent verkennend onderzoek van het lectoraat Schulden en Incasso van Hogeschool Utrecht, Panteia en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden in opdracht van het WODC, blijkt eveneens dat er voor gedaagden niet veel te winnen valt door aanwezig te zijn bij de zitting wanneer men de vordering rechtmatig acht.7) Veel gedaagden die wel naar de zitting komen, zouden dit volgens de onderzoekers doen in de hoop een betalingsregeling te kunnen krijgen, maar de mogelijkheden van de rechter om te bemiddelen bij een betalingsregeling zijn op dat moment heel beperkt. Er moet dan een extra zitting voor worden gepland waarbij ook de schuldeiser aanwezig is (die is normaliter niet aanwezig bij de zitting), hetgeen tot een hogere proceskostenveroordeling kan leiden, terwijl de regeling er alleen kan komen wanneer de schuldeiser hiermee instemt.8)
Het is belangrijk om deze inzichten in het achterhoofd te houden wanneer specifiek de verstekgangers in kaart worden gebracht en eventuele verschillen worden getoond met personen die wel verweer voeren. Want de groep personen die verstek laat gaan zal vermoedelijk voor een deel bestaan uit personen die de vordering rechtmatig achten. Enige informatie over de reden van verstek ontbreekt echter in de beschikbare data en daarmee ook de mogelijkheid deze diverse groep verstekgangers nader uit te splitsen.
1.2 Onderzoeksopzet
De belangrijkste informatie over de opzet van het onderzoek staat in deze paragraaf beschreven. Meer gedetailleerde informatie over de afbakening van de te onderzoeken populatie en de wijze waarop de selectie is gemaakt is te vinden in hoofdstuk 2.
Doelpopulatie
De doelpopulatie bestaat uit dagvaardingszaken die door de kantonrechter zijn behandeld, op het terrein van het handelsrecht met vorderingen tot 25 000 euro en waarbij de gedaagde een natuurlijk persoon is. Dit betreffen voornamelijk zaken waarbij volgens de eiser niet is voldaan aan een betalingsverplichting. Familiezaken en arbeidszaken zijn uitgesloten. Het gaat alleen om zaken die zijn behandeld in 2018.
De bij de Rechtspraak beschikbare persoonsinformatie bleek onvoldoende om personen te kunnen identificeren, omdat een BSN of de combinatie van het adres van de gedaagde met diens geboortedatum en geslacht ontbrak. Daarom is voor dit onderzoek noodgedwongen uitgegaan van het in de Basisregistratie Personen (BRP) bekende woonadres op het moment waarop de gedaagde is gedagvaard voor de zitting. Dit wordt verder toegelicht in hoofdstuk 2. Het heeft als gevolg dat de populatie feitelijk bestaat uit huishoudens waartoe gedaagde personen behoren. Veel resultaten in hoofdstuk 3 gaan daarom over kenmerken van huishoudens. Een deel van de resultaten in hoofdstuk 3 zal specifiek gaan over kenmerken van volwassenen die alleen wonen, en daarmee feitelijk alsnog over individuele personen.
Gebruikte data
Informatie over wie de gedaagden zijn (of eigenlijk: informatie over de adressen van gedaagden – zie hoofdstuk 2) en over kenmerken van de betreffende kantonzaken is afkomstig uit het registratiesysteem van de Rechtspraak. Het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak heeft deze data in december 2020 aan het CBS geleverd. In het voorjaar van 2021 zijn opnieuw data aan het CBS geleverd vanwege ontbrekende zaken in de eerste dataset.
De informatie over gedaagden is verrijkt met diverse bij het CBS beschikbare achtergrondgegevens over huishoudens en personen. Deze achtergrondgegevens zijn onttrokken uit het Stelsel van Sociaal Statistische Bestanden (het SSB)9), dat op zijn beurt is opgebouwd uit diverse bronnen, waaronder de BRP, de Belastingdienst, het UWV, de IND en DUO.
Onderzoeksmethode
Dit onderzoek brengt via een beschrijvende analyse de kenmerken van de (huishoudens van de) gedaagdenpopulatie voor de onderzochte zaken in kaart. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de kenmerken van (huishoudens van) gedaagden die verweer voeren10) en anderzijds de kenmerken van (huishoudens van) gedaagden die verstek laten gaan. Dezelfde kenmerken worden getoond voor de Nederlandse bevolking ter referentie. De resultaten worden weergegeven in figuren met toelichtende teksten. Het onderzoek toont uitsluitend beschrijvende resultaten, zonder verdergaande analyses. Ook gaat dit onderzoek niet in op eventuele verklaringen voor de bevindingen.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de onderzochte populatie en de selectie die is gemaakt om tot deze afbakening van de populatie te komen. Hoofdstuk 3 gaat allereerst in op het type onderzochte zaken en de afdoeningswijzen (3.1). Dan volgt een overzicht van huishoud- en persoonskenmerken van alle onderzochte zaken (3.2 en 3.3). Hierbij komen bovendien separaat de groepen verstekgangers en verweervoerders in beeld. Daarnaast richt paragraaf 3.3 bij de persoonskenmerken de aandacht specifiek op huishoudens die bestaan uit slechts één volwassene – al dan niet met thuiswonende minderjarige kind(eren) –, omdat alleen voor díe personen met een grote mate van zekerheid geldt dat zij ook zelf de gedaagde zijn (zie paragraaf 2.3). Conclusies en aanbevelingen voor vervolgonderzoek staan in hoofdstuk 4.
2) Evaluatie Wet herziening gerechtelijke kaart, 18 december 2017
3) De rechter op afstand: Een verkennend onderzoek naar de relatie tussen reisafstand en het gebruik van rechtspraak. Den Haag: WODC. Memorandum 2017-5
4) R. Eshuis (juni 2018), Reistijd en gebruik van Rechtspraak in Noord-Nederland. Den Haag: WODC, Memorandum 2018-3
5) Sluiting kantonlocaties en de gang naar de rechter, Fr. van Tulder, B. Diephuis, Raad voor de Rechtspraak, oktober 2019
6) Verslag van de plenaire vergadering van 19 februari 2019, Parlementair jaar 2018/2019, 19e vergadering, www.eerstekamer.nl
7) Jungmann, N., Linssen, M., Moerman, A., Muiswinkel, S. van en Oomkens, R. (2020). Betalingsregelingen. Bevorderen van haalbare betalingsregelingen bij private schuldeisers. Utrecht: Hogeschool Utrecht.
8) Momenteel worden er pilots gedaan binnen de rechtbanken van o.a. Rotterdam en Utrecht met bulkzittingen van grote schuldeisers, bijvoorbeeld zorgverzekeraars en woningcorporaties. Er worden speciale zittingen gepland en van te voren worden afspraken gemaakt met deze schuldeisers over de bandbreedte waarbinnen de rechter een betalingsregeling kan afspreken met de gedaagde.
9) Zie voor meer informatie over het SSB.
10) Onder verweerzaken vallen zowel zaken waarin de gedaagde in persoon verweer heeft gevoerd, als zaken waarbij men schriftelijk verweer heeft gevoerd. Daarnaast zijn zaken waarbij royement is verleend ingeteld bij de zaken met verweer. Er heeft in deze gevallen namelijk altijd een rolzitting plaatsgevonden. Zie paragraaf 3.1 voor meer informatie het voorkomen hiervan.