Samenvatting
In 2020 is ruim 31 miljard kilowattuur elektriciteit geproduceerd uit windenergie, waterkracht, zonne-energie en biomassa. Dat is 26 procent van het totale elektriciteitsverbruik; in 2019 was dit aandeel 18 procent. De productie van windmolens (gecorrigeerd voor de hoeveelheid wind) nam in 2020 met 29 procent toe; de groei van de capaciteit van het windmolenpark in Nederland was 48 procent. De productie van elektriciteit uit biomassa nam met 51 procent toe. De grootste relatieve productiestijgingen werden behaald bij de elektriciteitscentrales uit de meestook van biomassa en met zonnepanelen. De grootste absolute stijging in elektriciteitsproductie werd met windenergie gerealiseerd, ruim 3 000 mln kWh.
Het verbruik van hernieuwbare energie voor warmte steeg in 2020 met 7 procent ten opzichte van 2019. Het aandeel hernieuwbare energie in de warmtevoorziening groeide naar 7,9 procent. De stijging in het verbruik van hernieuwbare warmte kwam vooral door een toename van de productie van warmte bij het meestoken van biomassa in kolencentrales en door het gebruik van warmtepompen met benutting van buitenluchtwarmte.
Hernieuwbare energie was in het vervoer goed voor bijna 14 procent van het totale energieverbruik voor vervoer. Hiermee is voldaan aan de Europese afspraak dat het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer in 2020 minimaal 10 procent moest zijn. Ten opzichte van 2019 is het verbruik van de biotransportbrandstoffen met 13 procent gedaald. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat de leveranciers in 2020 veel biotransportbrandstoffen hebben geleverd aan de zeevaart. Leveringen aan de zeevaart telden in 2020 wel mee voor de leveranciers om te voldoen om hun verplichting, maar niet voor het aandeel hernieuwbare energie totaal en voor vervoer in de EU-Richtlijn. Ongeveer 70 procent van de gebruikte biobrandstoffen waren milieutechnisch goede biobrandstoffen die, volgens Europese afspraken, dubbel tellen bij de berekening van het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer.