Auteur: Maria José Linders, Reinoud Segers, Manon van Middelkoop, Sander Brummelkamp, Krista Keller, Glenn Muller, Sara Houweling
Hernieuwbare Energie in Nederland 2020

3. Waterkracht

Wereldwijd is waterkracht de belangrijkste bron van hernieuwbare elektriciteit. Nederland heeft echter weinig waterkracht vanwege de geringe hoogteverschillen in de lopen van de rivieren. De totale productie wordt gedomineerd door drie centrales in de grote rivieren die goed zijn voor meer dan 90 procent van het vermogen. Sinds 1990 zijn er geen grote waterkrachtcentrales bijgekomen. Van het totale eindverbruik van hernieuwbare energie komt in 2020 0,1 procent voor rekening van waterkracht.

Ontwikkelingen

De elektriciteitsproductie was in 2020 een stuk lager dan in 2019. De jaarlijkse variatie in productie wordt sterk bepaald door de variatie in de watertoevoer in de grote rivieren. Om die variaties niet direct in de ontwikkeling door te laten werken, wordt er in de Europese richtlijn hernieuwbare energie en ook in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie gerekend met genormaliseerde cijfers. De genormaliseerde elektriciteitsproductie uit waterkracht is nagenoeg constant. 

3.0.1 Waterkracht
Aantal systemen ≥0,1 MWVermogenElektriciteitsproductie Bruto eindverbruikEffect
Opgesteld elektrisch vermogen (MW)niet genormaliseerd (mln kWh)genormaliseerd (mln kWh)Totaal (TJ)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
1990 5 37 85 85 306 818 59
2000 6 37 142 100 362 911 65
2005 6 37 88 100 361 904 62
2010 7 37 105 101 364 861 58
2015 7 37 93 99 355 858 67
2018 7 37 72 94 340 748 53
2019 7 37 74 93 335 713 46
2020** 7 37 46 90 324 692 44
Bron: CBS.
** Nader voorlopige cijfers

Methode

Voor de periode 1990–1997 komen de gegevens uit CBS-enquêtes. Voor de periode 1998 tot en met juni 2001 is gebruik gemaakt van gegevens van EnergieNed, en vanaf juli 2001 van gegevens van CertiQ. In 2002 is ter controle gebruik gemaakt van opgaven van de bedrijven in energie-enquêtes van het CBS. Het verschil tussen de jaarlijkse elektriciteitsproductie uit de enquêtes en de elektriciteitsproductie uit de bestanden van CertiQ was in 2002 ongeveer 1 procent. Om onnodige enquêtedruk te vermijden vraagt het CBS sinds 2004 in de enquêtes niet meer naar de elektriciteitsproductie uit waterkracht. Alleen bij niet-plausibele uitkomsten uit de registratie wordt contact opgenomen met de eigenaren van de waterkrachtcentrales. Dit komt echter zelden voor.

De normalisatieprocedure berekent de elektriciteitsproductie uit waterkracht door de capaciteit te vermenigvuldigen met de gemiddelde productie per eenheid capaciteit van de afgelopen vijftien jaar. Voor de jaren vóór 1990 zijn geen gegevens beschikbaar. Daarom is voor de berekening van de genormaliseerde elektriciteitsproductie over de jaren tot 2004 het standaard aantal jaren in de normalisatieprocedure aangepast aan de beschikbaarheid van gegevens. Het bruto eindverbruik is gelijk aan de genormaliseerde elektriciteitsproductie.

Zowel voor het opgesteld vermogen als voor de elektriciteitsproductie is een ondergrens gehanteerd van 0,1 MW geïnstalleerd vermogen per installatie. Beneden deze grens zijn enkele kleinere installaties aanwezig met een totaal geschat vermogen van ongeveer 0,3 MW. Dat is minder dan 1 procent van het totaal. De onnauwkeurigheid in de berekening van de hernieuwbare energie uit waterkracht wordt geschat op ongeveer 2 procent.