4. Windenergie
Windenergie is een zeer zichtbare vorm van hernieuwbare energie. Windmolens staan vooral in de kustprovincies, omdat het daar het meeste waait. Ook op zee staan molens. De bijdrage van windenergie aan het totale eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland was 23 procent in 2020.
Ontwikkelingen
Het opgestelde vermogen voor windenergie is in 2020 sterk toegenomen en stond einde jaar op 6 600 megawatt; eind 2019 was dit nog 4 500 megawatt. De groei is grotendeels te danken aan de realisatie van het windpark bij Borsele, waardoor het vermogen op zee meer dan verdubbelde en eind 2020 goed was voor 2 500 megawatt. Ook op land nam de opgestelde capaciteit met bijna 18 procent toe tot 4 200 megawatt.
De elektriciteitsproductie (genormaliseerd) is in 2020 met 29 procent gestegen naar 14 miljard kWh. Wind op zee was in 2020 goed voor iets meer dan een derde van de totale elektriciteitsproductie uit wind.
Op land (MW) | Op zee (MW) | |
---|---|---|
'00 | 447 | 0 |
'01 | 486 | 0 |
'02 | 672 | 0 |
'03 | 905 | 0 |
'04 | 1075 | 0 |
'05 | 1224 | 0 |
'06 | 1453 | 108 |
'07 | 1641 | 108 |
'08 | 1921 | 228 |
'09 | 1994 | 228 |
'10 | 2009 | 228 |
'11 | 2088 | 228 |
'12 | 2205 | 228 |
'13 | 2485 | 228 |
'14 | 2637 | 228 |
'15 | 3034 | 357 |
'16 | 3300 | 957 |
'17 | 3245 | 957 |
'18 | 3436 | 957 |
'19 | 3527 | 957 |
'20** | 4159 | 2460 |
**Nader voorlopige cijfers |
Financiële ondersteuning van de overheid heeft een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van windenergie. In augustus 2006 sloot de minister van Economische Zaken de destijds belangrijkste subsidieregeling, de Regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP), vanwege de grote populariteit en daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen. De ondersteuning voor toen bestaande en ingediende projecten bleef bestaan en in 2017 hebben de laatste projecten het einde van de looptijd van die ondersteuning bereikt (RVO, 2017b). Als opvolger van de MEP werd in april 2008 een nieuwe subsidieregeling voor nieuwe windmolens gestart: de Regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE, vanaf 2011 SDE+).
Aantal windmolens | Vermogen | Elektriciteitsproductie | Effect | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
bijgeplaatst | uit gebruik genomen | opgesteld1) | bijgeplaatst (MW) | uit gebruik genomen (MW) | opgesteld (MW)1) | niet genormaliseerd (mln kWh) | genormaliseerd (mln kWh)2) | vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ) | vermeden emissie CO2 (kton) | ||
Totaal | 1990 | 70 | 0 | 323 | 15 | 0 | 50 | 56 | 56 | 539 | 39 |
Totaal | 2000 | 47 | 9 | 1 291 | 38 | 2 | 447 | 829 | 744 | 6 745 | 481 |
Totaal | 2005 | 125 | 69 | 1 710 | 166 | 17 | 1 224 | 2 067 | 2 034 | 18 348 | 1 264 |
Totaal | 2010 | 28 | 27 | 1 973 | 30 | 15 | 2 237 | 3 993 | 4 503 | 38 320 | 2 583 |
Totaal | 2015 | 191 | 144 | 2 171 | 583 | 58 | 3 391 | 7 550 | 6 917 | 60 218 | 4 691 |
Totaal | 2018 | 66 | 18 | 2 318 | 207 | 16 | 4 393 | 10 549 | 10 030 | 82 553 | 5 836 |
Totaal | 2019 | 49 | 46 | 2 321 | 159 | 68 | 4 484 | 11 508 | 10 774 | 84 017 | 5 377 |
Totaal | 2020** | 362 | 77 | 2 606 | 2 193 | 59 | 6 619 | 15 339 | 13 945 | 111 328 | 7 125 |
Op land | 2018 | 66 | 18 | 2 029 | 207 | 16 | 3 436 | 6 918 | 6 578 | 54 381 | 3 845 |
Op land | 2019 | 49 | 46 | 2 032 | 159 | 68 | 3 527 | 7 935 | 7 429 | 56 519 | 3 617 |
Op land | 2020** | 189 | 77 | 2 144 | 691 | 59 | 4 159 | 9 856 | 8 960 | 64 613 | 4 135 |
Op zee | 2018 | 0 | 0 | 289 | 0 | 0 | 957 | 3 630 | 3 452 | 28 172 | 1 992 |
Op zee | 2019 | 0 | 0 | 289 | 0 | 0 | 957 | 3 573 | 3 345 | 27 498 | 1 760 |
Op zee | 2020** | 173 | 0 | 462 | 1 503 | 0 | 2 460 | 5 484 | 4 985 | 46 715 | 2 990 |
Bron: CBS. 1) Aan einde verslagjaar. 2) Volgens de methode uit de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie. ** Nader Voorlopige cijfers |
De windmolens op zee produceren meer elektriciteit per eenheid vermogen dan de windmolens op land. Daar staat tegenover dat windmolens op zee duurder zijn. De hogere opbrengst per eenheid vermogen van wind op zee woog lange tijd niet op tegen de hogere kosten per eenheid vermogen en per eenheid geproduceerde elektriciteit was wind op zee dan ook duidelijk duurder dan wind op land (Lensink et al., 2012).
Echter, dit beeld is de laatste paar jaar drastisch veranderd. Medio 2016 werd een bod van 7,27 cent per kilowattuur (Dong Energy; Ørsted) en eind 2016 een nog lager bod van 5,45 cent (het consortium Shell, Van Oord, Eneco en Mitsubishi/DGE) op een tender voor windparken geaccepteerd (Rijksoverheid, 2016). De uit te keren subsidie is genoemd bod minus de jaarlijks achteraf vastgestelde gemiddelde marktprijs voor elektriciteit. Beide worden overtroffen door Nuon/Vattenfall die in maart 2018 een tender won voor de vergunning om zonder subsidie een windpark te bouwen op kavels I en II van de locatie Hollandse Kust (Rijksoverheid, 2018a). Dit is weer door Vattenfall herhaald in juli 2019 dat in het zelfde windenergiegebied de tender wint voor kavels III en IV (Rijksoverheid, 2019a). Eind juli 2020 heeft het consortium Crosswind (Shell en Eneco) eveneens een tender gewonnen voor een subsidieloos windpark in de locatie Hollandse Kust (noord) (Rijksoverheid, 2020b). Dit wordt dus het derde subsidieloze windpark op zee; wel is het zo dat voor de nieuwe windparken op zee de landelijke netbeheerder de kosten draagt voor de aansluiting van de windparken op het landelijk stroomnet.
Elektriciteitsproductie (mln kWh) | Productiefactor (%)1) | Vollasturen (uur)2) | Elektriciteitsproductie per rotoroppervlak (kWh per m2)3) | ||
---|---|---|---|---|---|
Totaal | 2005 | 2 067 | 20 | 1 792 | 765 |
Totaal | 2010 | 3 993 | 21 | 1 797 | 798 |
Totaal | 2015 | 7 550 | 27 | 2 382 | 1 032 |
Totaal | 2018 | 10 549 | 28 | 2 456 | 973 |
Totaal | 2019 | 11 508 | 29 | 2 575 | 1 011 |
Totaal | 2020** | 15 339 | 33 | 2 858 | 1 107 |
Op land | 2005 | 2 067 | 20 | 1 792 | 765 |
Op land | 2010 | 3 315 | 19 | 1 662 | 740 |
Op land | 2015 | 6 420 | 26 | 2 249 | 987 |
Op land | 2018 | 6 918 | 24 | 2 073 | 876 |
Op land | 2019 | 7 935 | 26 | 2 259 | 941 |
Op land | 2020** | 9 856 | 29 | 2 559 | 1 038 |
Op zee | 2005 | ||||
Op zee | 2010 | 679 | 34 | 2 976 | 1 280 |
Op zee | 2015 | 1 130 | 41 | 3 592 | 1 387 |
Op zee | 2018 | 3 630 | 43 | 3 793 | 1 233 |
Op zee | 2019 | 3 573 | 43 | 3 733 | 1 214 |
Op zee | 2020** | 5 484 | 41 | 3 618 | 1 257 |
Bron: CBS. 1) De productiefactor is gedefinieerd als de daadwerkelijke productie gedeeld door de maximale productie berekend op basis van het vermogen aan het einde van elke maand. Deze factor wordt ook wel capaciteitsfactor genoemd. 2) Het aantal vollasturen is het aantal uur dat de windmolens op de maximale capaciteit zouden moeten draaien om de gerealiseerde productie te halen. Het aantal vollasturen is recht evenredig met de productiefactor. 3) Berekend als het gemiddelde van de maandelijkse elektriciteitsproductie per rotoroppervlak aan het einde van de maand. Daarbij is gewogen met het aantal dagen per maand en de rotoroppervlak aan het einde van de maand. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen of dat de waarde nihil is. **Nader voorlopige cijfers |
Windenergie op land naar ashoogte
Op grotere hoogte van het maaiveld staat meer wind dan op het maaiveldniveau. Daardoor produceren hoge molens per eenheid vermogen (in de tabel opgenomen als productiefactor) over het algemeen meer windenergie.
Door de jaren heen worden steeds meer grote en dus hoge molens bijgeplaatst en kleine molens afgebroken. Maar ook in de andere categorieën windmolens met een ashoogte van 31 tot en met 95 meter lijkt bijna geen groei meer plaats te vinden. Sinds 2015 neemt het totale opgestelde vermogen van de grootste molens met een ashoogte groter dan 95 meter wel gestaag toe.
De meeste windmolens staan in de kuststreek. Dat is niet verwonderlijk, gezien het grotere windaanbod. Bij de plaatsing van de windmolens is het windaanbod echter niet de enige factor. Ook de beleving van de inpasbaarheid in het landschap speelt een belangrijke rol. Dat verklaart waarom in Flevoland de meeste windmolens staan, ondanks de minder gunstige windcondities in deze provincie ten opzichte van de kuststreek (SenterNovem, 2005).
Begin 2013 zijn afspraken gemaakt tussen Rijk en IPO/provincies over de bijdragen per provincie aan de totale opgestelde capaciteit van windmolens op land; afgesproken is dat in 2020 in totaal 6000 megawatt staat opgesteld. Dit doel is niet behaald, zoals staat beschreven in de Monitor Wind op land (RVO, 2021c). Wel is de verwachting dat het tekort ruimschoots gerealiseerd zal zijn in 2023. In de monitor worden de provinciale standen en de plannen om de bijdrage te halen verder uitgelicht.
Gerealiseerde windenergie draagt tevens bij aan het in het klimaatakkoord vastgestelde doel om in 2030 tenminste 35 TWh duurzame elektriciteit op land (wind en zon) te realiseren. In de Regionale Energie Strategie (RES) wordt het regionale aandeel voor de landelijke opgave zo concreet mogelijk uitgewerkt. Gemeenten, provincies en waterschappen stellen deze RES-en op en er wordt door het CBS nu ook vanaf RES-niveau gepubliceerd over het vermogen en de productie van wind op land: Hernieuwbare energie; zonnestroom, windenergie, RES-regio.
Methode
Het vermogen is bepaald aan de hand van een CBS-database met alle windmolenprojecten. De basis voor deze database is de windmonitor die de KEMA tot en met 2002 heeft bijgehouden. Elk jaar vernieuwt het CBS deze database op basis van gegevens uit de administraties van CertiQ en van RVO. De vermogens per aansluitpunt zijn gecontroleerd op plausibiliteit door te vergelijken met de elektriciteitsproductiegegevens van CertiQ. Het moment van het in en uit gebruik nemen van een molen is bepaald aan de hand van de elektriciteitsproductiegegevens van CertiQ, in combinatie met openbare gegevens op internet en Windstats.
Tussen de uitkomsten van het CBS over het opgestelde windenergievermogen en die van andere bronnen, zoals de Monitor Wind op land en Windstats.nl, treden soms verschillen op. Doorgaans worden deze veroorzaakt door verschillen in het moment van in of uit gebruik nemen van windmolens of (delen van) windmolenparken.
Sinds 2016 is met name in de provincie Groningen een groot aantal kleine windmolens geplaatst; in de meeste gevallen bij landbouwbedrijven voor stroomproductie voor eigen gebruik. In 2020 betreft het in totaal circa 200 windmolens met per stuk een vermogen van 50 kilowatt of kleiner en met een gezamenlijk vermogen van drie megawatt; deze molens staan geregistreerd bij CertiQ. Gezien de geringe omvang in totaal en om praktische redenen worden deze molens niet in de statistiek meegenomen.
De elektriciteitsproductie is berekend aan de hand van de administratie achter de certificaten voor de Garanties van Oorsprong van CertiQ. Daarnaast is er een bijschatting gemaakt voor windparken waarvan de productie niet bij CertiQ bekend is. Deze schatting is gemaakt op basis van het vermogen en de gemiddelde productiefactor en bedroeg 189 GWh in 2020, ongeveer 1 procent van de totale productie.
Voor de berekening van het aandeel hernieuwbare energie volgens de bruto eindverbruikmethode uit de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie wordt de elektriciteitsproductie uit wind genormaliseerd. De methode is vastgelegd in deze richtlijn en komt er op neer dat de elektriciteitsproductie wordt berekend door het gemiddelde van het vermogen aan het begin en het vermogen aan het einde van het jaar te vermenigvuldigen met de gemiddelde elektriciteitsproductie per eenheid vermogen van de afgelopen vijf jaar.
De onzekerheid in de CBS-cijfers over de elektriciteitsproductie uit windenergie in 2020 wordt geschat op 2 procent.