5. Zonne-energie
Zonne-energie valt uiteen in twee groepen:
- de omzetting van zonnestraling in elektriciteit (zonnestroom of fotovoltaïsche zonne-energie),
- de omzetting van zonnestraling in warmte (zonnewarmte of thermische zonne-energie).
De bijdrage van zonne-energie aan het totale eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland groeit en komt in 2020 uit op 14 procent.
Bruto eindverbruik (TJ) | Vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ) | Vermeden emissie CO2 (kton) | |
---|---|---|---|
1990 | 102 | 88 | 5 |
2000 | 482 | 515 | 30 |
2005 | 847 | 1 045 | 63 |
2010 | 1 196 | 1 491 | 90 |
2015 | 5 127 | 10 819 | 818 |
2018 | 14 510 | 30 621 | 2 148 |
2019 | 20 417 | 42 226 | 2 693 |
2020** | 30 495 | 63 781 | 4 073 |
Bron: CBS. **Nader voorlopige cijfers |
5.1 Zonnestroom
Ontwikkelingen
Het opgesteld vermogen voor en de productie van zonnestroom zijn ook in 2020 sterk toegenomen. Eind 2020 bedroeg het totale opgestelde vermogen van zonnestroominstallaties in Nederland 10 717 megawatt (MW), een toename van 3 491 MW opzichte van eind 2019. De opwek van elektriciteit met zonnepanelen bedroeg in 2020 (voorlopige cijfers) 8 144 mln kWh, een toename van 53 procent ten opzichte van 2019 (Tabel 5.1.2). De bijdrage van zonnestroom aan het eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland is ruim 13 procent.
Bijgeplaatst vermogen (MW) | |
---|---|
2010 | 20,682 |
2011 | 58,473 |
2012 | 138,493 |
2013 | 362,549 |
2014 | 357,588 |
2015 | 518,536 |
2016 | 609,146 |
2017 | 775,597 |
2018 | 1698,282 |
2019** | 2616,69 |
2020* | 3491,413 |
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers |
Het vermogen aan zonnestroom blijft van jaar op jaar sterk groeien, zie figuur 5.1.1. Als de projecten waaraan subsidie is toegekend daadwerkelijk gerealiseerd worden, dan geldt dit ook voor het komende jaar. De Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie en klimaattransitie (SDE++) is veruit de grootste bron van subsidie. Medio 2021 is er voor 3 535 MW vermogen aan zon-PV beschikt via de SDE++, waarvan 1 803 MW (3 317 projecten) op dak en 1 732 MW (109 projecten) op veld of water (Rijksoverheid, 2021). Daarnaast zijn er nog andere manieren waarop de realisatie van zonnestroominstallaties wordt gestimuleerd. Voor zakelijk gebruikers zijn er naast de SDE++ nog de Energie-investeringsaftrek (EIA) en de InvesteringsSubsidie Duurzame Energie (ISDE). Voor kleinverbruikers is er de salderingsregeling of als zij zich verenigen in een coöperatie of vereniging van eigenaars (VvE) is er de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE).
Niet alle geplande en voor subsidie beschikte projecten worden uiteindelijk gerealiseerd. RVO (RVO, 2021e) constateert in 2019 en 2020 voor de SDE-projecten een stijging van projecten die volledig werden ingetrokken (volledige vrijval) of waarbij er substantieel minder vermogen werd gerealiseerd dan beschikt (gedeeltelijke vrijval). In 2019 bedroeg de vrijval voor beide typen gezamenlijk ongeveer 1 025 MW, in 2020 was dit 1 662 MW. Ter vergelijking: in 2017 bedroeg de vrijval 100 MW en in 2018 422 MW (RVO, 2021e). De vrijval komt vooral voor bij dakinstallaties en niet of nauwelijks bij veldinstallaties. Als oorzaken voor volledige of gedeeltelijke vrijval noemt RVO aanpassing van de dakconstructie, tegenvallende business cases, netcapaciteit en verzekerbaarheid. De kortere realisatietermijn voor zon op daken projecten in de SDE maakt het voor zon op daken extra moeilijk om binnen de realisatietermijn van de SDE de knelpunten opgelost te krijgen.
Ondanks de toenemende vrijval is de SDE de belangrijkste motor voor de toename van zonnestroom in Nederland. RVO (RVO, 2021e) voorziet voor 2021 een realisatie van 3 900 MW vermogen aan zonnestroominstallaties, waarvan bijna driekwart (72%) via SDE wordt ondersteund.
Tegenover de populariteit van de SDE staat het wegvallen van de aanvragen van subsidie via de Energie-investeringsaftrekregeling (EIA). Het financiële voordeel uit de SDE is groter dan uit de EIA; bedrijven zullen dus eerder voor de SDE+ kiezen. Bovendien is dat combinatie van EIA en SDE+(+) niet meer mogelijk is.
Voor de kleinverbruikers (particulieren en bedrijven met een laag elektriciteitsverbruik) blijft de salderingsregeling in combinatie met de hoge energiebelasting op elektriciteit een belangrijke stimulans om zonnepanelen aan te schaffen. Kleinverbruikers kunnen via de salderingsregeling net zoveel voor hun opgewekte elektriciteit krijgen als zij voor ingekochte elektriciteit betalen. Door deze saldering hoeft geen btw en energiebelasting over de zelf geproduceerde stroom betaald te worden. Daar komt nog bij dat particulieren de btw op aangeschafte panelen terug kunnen vragen. De daadwerkelijk terugverdientijd van zonnepanelen hangt af van meerdere factoren, zoals de beschikbaarheid van een dak in de zon, de prijs van elektriciteit en het functioneren van de panelen op de lange termijn.
Eind 2020 is een wetsvoorstel voor de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling naar de Kamer gestuurd. Het is de bedoeling om tussen 2023 en 2031 het salderen van gebruikte en teruggeleverde elektriciteit in stapjes af te bouwen en te vervangen door een terugleververgoeding. Het verschil is dat bij de salderingsregeling ook alle belastingen kunnen worden gesaldeerd, terwijl bij een terugleververgoeding wel belastingen betaald worden. Door de val van het kabinet Rutte III is dit wetsvoorstel controversieel verklaard. Het is onduidelijk of de afbouw van de salderingsregeling in 2023 vertraging oploopt.
Tot slot is er voor energiecoöperaties (‘Vereniging van eigenaren’) en Verenigingen van Eigenaars (de ‘VvE’) de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE). Dit is de opvolger van de fiscale regeling verlaagd tarief, beter bekend als de postcoderoosregeling omdat de opwek dient plaats te vinden in coöperatief verband en in de eigen leefomgeving
Bijgeplaatst vermogen (MW) | Opgesteld vermogen (MW) | Elektriciteits-productie (mln kWh) | Bruto eindverbruik (TJ) | Vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ) | Vermeden emissie CO2 (kton) | |
---|---|---|---|---|---|---|
1990 | . | 1 | 0 | 2 | 4 | 0 |
2000 | 4 | 13 | 8 | 28 | 70 | 5 |
2005 | 2 | 51 | 35 | 128 | 320 | 22 |
2010 | 21 | 90 | 56 | 201 | 476 | 32 |
2015 | 519 | 1 526 | 1 109 | 3 991 | 9 639 | 751 |
2018 | 1 697 | 4 608 | 3 709 | 13 354 | 29 413 | 2 080 |
2019 | 2 618 | 7 226 | 5 336 | 19 210 | 40 961 | 2 622 |
2020** | 3 491 | 10 717 | 8 144 | 29 318 | 62 513 | 4 001 |
Bron: CBS. Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. **Nader voorlopige cijfers |
Methode
Tot 2018 bepaalde het CBS het opgestelde vermogen voor zonnestroom op basis van een enquête onder leveranciers van (importerende) zonnestroomsystemen. In 2018 is het CBS overgestapt op een nieuwe methode op basis van een combinatie van informatie uit registraties, met name het Productie-installatieregister (PIR) van de netbeheerders, de administratieve data van CertiQ en de teruggave van BTW voor particulieren. In 2020 is het PIR opgevolgd door de Centrale Registratie van Systeemelementen (CERES). De registerinformatie wordt op het niveau van adressen en aansluitingen geïntegreerd met de statistieken welke het CBS al langer maakt op basis van de klantenbestanden van de netbedrijven. Voordeel daarvan is dat plausibiliteitscontroles mogelijk zijn en dat het mogelijk is om op dezelfde wijze als in de andere statistieken uitsplitsingen te maken naar regio en naar sector. De registerinformatie is beschikbaar vanaf verslagjaar 2012. Voor de jaren daarvoor is de zonnestroomstatistiek nog steeds gebaseerd op de informatie uit de enquêtes onder leveranciers.
De nieuwe methode kent onzekerheden, omdat met name voor de kleinverbruikers het register niet compleet is en waarbij onduidelijk is in welke mate het register niet compleet is. Ook komt registerinformatie soms vertraagd beschikbaar. Echter, ook de oude methode kende onzekerheden, omdat het lastiger is om de lijst met importerende leveranciers compleet te houden en om dubbeltellingen te vermijden. Per saldo denkt het CBS dat de nieuwe methode minstens even nauwkeurig als de oude methode (Kremer en Segers, 2018).
Voor zonnepanelen wordt uitgegaan van een levensduur van 25 jaar (Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS 2015). Dit is een erg onzekere schatting, maar omdat verreweg de meeste panelen in recente jaren zijn geplaatst heeft deze onzekerheid op dit moment nauwelijks effect op de onzekerheid in de totale productie van zonnestroom.
De elektriciteitsproductie is berekend met behulp van vaste kengetallen van de jaarlijkse productie per geïnstalleerd vermogen (Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie). Daarbij wordt vanaf verslagjaar 2018 het kental van 875 kWh per kWp vermogen gecorrigeerd voor de daadwerkelijke straling in een maand (KNMI data) en het opgestelde vermogen op maandbasis dat wordt geschat onder andere op basis van de statistische maandrapporten van CertiQ.
Het CBS ontvangt voor de meeste grote systemen informatie over maandelijkse elektriciteitsproductie van CertiQ. Het CBS onderzoekt momenteel methoden om deze te gaan gebruiken voor de berekening van de elektriciteitsproductie van zonnestroom. Daarnaast onderzoekt het CBS op dit moment voor installaties waarvoor geen CertiQ-productiegegevens beschikbaar zijn de mogelijkheden om het kental van 875 kWh per kWp vermogen te vervangen door een meer op waarneming gebaseerde methode.
Zowel in de schatting van de geplaatste panelen als in de productie per geïnstalleerd vermogen zit een onzekerheid. De totale onnauwkeurigheid in de elektriciteitsproductie uit zonnepanelen schat het CBS op 15 tot 20 procent.
5.2 Zonnewarmte
Bij de actieve zonthermische energiesystemen kan een uitsplitsing worden gemaakt naar afgedekte en onafgedekte systemen. Afgedekte systemen zijn gesloten systemen. Hierdoor wordt de temperatuur in de collector hoger en daardoor ook de warmteproductie per vierkante meter. Binnen de afgedekte systemen wordt nog een onderscheid gemaakt in systemen met een collectoroppervlak kleiner dan zes vierkante meter en systemen met een collectoroppervlak groter dan zes vierkante meter. De kleine afgedekte systemen zijn bekend als zonneboilers. Deze worden veel toegepast in de woningbouw. De grotere afgedekte systemen worden vooral in de utiliteitsbouw gebruikt. De onafgedekte systemen worden vooral bij zwembaden toegepast.
Er zijn twee typen afgedekte systemen: vlakkeplaatcollectoren en vacuümbuiscollectoren. Vlakkeplaatcollectoren komen in Nederland het meeste voor en de afdekking bestaat dan uit een glazen plaat. Vacuümbuiscollectoren zijn dubbelwandige buisvormige collectoren met tussen de twee wanden een isolerende vacuüm ruimte. In het binnenste gedeelte wordt de warmte opgevangen door een vloeistof.
Ontwikkelingen
Zonnewarmtesystemen worden al heel lang toegepast in Nederland. Een grote doorbraak is echter tot op heden uitgebleven. Reden daarvoor is dat er in het verleden geen langdurige aantrekkelijke subsidieregeling is geweest, zoals voor hernieuwbare elektriciteit. Ook zijn de prijsdalingen van deze systemen lang niet zo sterk als bij zonnestroom. In 2020 was er zelfs een terugval te zien ten opzichte van eerdere jaren, Er werd 33 duizend vierkante meter aan zonnecollectoren bijgeplaatst. Daartegenover staat dat 36 duizend vierkante meter uit gebruik is genomen (einde geschatte levensduur). Per saldo nam het totale oppervlak van de opgestelde zonnecollectoren daardoor met 3 duizend vierkante meter af tot afgerond 670 duizend vierkante meter.
In 2018 en 2019 zijn een aantal grote systemen met zonnecollectoren geplaatst, wat de belangrijkste oorzaak was voor de groei in die jaren. Het overgrote deel van deze grotere systemen werd met ondersteuning van SDE+ in gebruik genomen en vond zijn weg naar landbouwbedrijven en utiliteitsgebouwen. In 2020 is een afname te zien bij de geplaatste zonnecollectoren bij de landbouw, wat de terugval van dit jaar verklaart. Op woningen is in 2020 ongeveer evenveel geplaatst, met name zonneboilers, als in 2019.
Sinds begin 2016 is er een nieuwe subsidieregeling voor zonnewarmtesystemen: de ISDE (zie ook paragraaf 2.8). In 2018 werd er voor ongeveer 25 duizend vierkante meter ISDE subsidie aangevraagd. In 2019 ging de subsidieaanvraag omhoog naar 33 duizend vierkante meter oppervlakte zonneboiler. In 2020 is dit teruggezakt naar 28 duizend vierkante meter, wat overeenkomt met de daling in de bijgeplaatste projecten. Opgemerkt moet worden dat niet alle aanvragen daadwerkelijk zullen leiden tot een geplaatst systeem. Analyse van de ISDE data laat zien dat er tussen 2017 en 2020 steeds ongeveer ruim 20 duizend vierkante meter aan zonnewarmtesystemen met ISDE is geplaatst.
Collectoroppervlak | Productie1) | Verbruik | Effect | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
bijgeplaatst | uit gebruik genomen | opgesteld | Totale warmteproductie (TJ) | bruto eindverbruik (TJ) | vermeden inzet van fossiele primaire energie (TJ) | vermeden emissie CO2 (kton) | ||
Totaal zonnecollectoren | 1990 | 9 | 1 | 73 | 100 | 100 | 84 | 5 |
Totaal zonnecollectoren | 2000 | 36 | 8 | 276 | 454 | 454 | 445 | 25 |
Totaal zonnecollectoren | 2005 | 26 | 0 | 422 | 719 | 719 | 725 | 41 |
Totaal zonnecollectoren | 2010 | 47 | 9 | 576 | 994 | 994 | 1 016 | 57 |
Totaal zonnecollectoren | 2015 | 24 | 21 | 647 | 1 137 | 1 137 | 1 179 | 67 |
Totaal zonnecollectoren | 2018 | 41 | 34 | 657 | 1 156 | 1 156 | 1 208 | 68 |
Totaal zonnecollectoren | 2019 | 51 | 36 | 672 | 1 180 | 1 180 | 1 265 | 72 |
Totaal zonnecollectoren | 2020** | 33 | 36 | 670 | 1 177 | 1 177 | 1 268 | 72 |
Zonneboilers (afgedekt ≤ 6 m2) | 2018 | 23 | 20 | 438 | 826 | 826 | 890 | 50 |
Zonneboilers (afgedekt ≤ 6 m2) | 2019 | 24 | 26 | 436 | 822 | 822 | 886 | 50 |
Zonneboilers (afgedekt ≤ 6 m2) | 2020** | 23 | 25 | 434 | 820 | 820 | 883 | 50 |
Afgedekt > 6 m2 | 2018 | 15 | 4 | 132 | 220 | 220 | 237 | 13 |
Afgedekt > 6 m2 | 2019 | 25 | 2 | 154 | 254 | 254 | 273 | 15 |
Afgedekt > 6 m2 | 2020** | 7 | 3 | 158 | 260 | 260 | 280 | 16 |
Onafgedekt | 2018 | 3 | 10 | 88 | 110 | 110 | 81 | 5 |
Onafgedekt | 2019 | 3 | 8 | 82 | 104 | 104 | 76 | 4 |
Onafgedekt | 2020** | 3 | 8 | 77 | 97 | 97 | 72 | 4 |
Bron: CBS. 1) Definitie IEA/Eurostat: Beschikbare warmte voor het medium dat zorgt voor warmteoverdracht minus de de optische en collectorverliezen. **Nader voorlopige cijfers |
Sector | 2015 | 2018 | 2019 | 2020** | |
---|---|---|---|---|---|
Woningen | Totaal | 86 | 56 | 49 | 67 |
Woningen | Nieuwbouw | 18 | 3 | 7 | 10 |
Woningen | Bestaande bouw | 36 | 41 | 38 | 53 |
Woningen | Onbekend | 33 | 12 | 4 | 4 |
Utiliteitsgebouwen | 9 | 12 | 12 | 20 | |
Landbouw | 5 | 32 | 39 | 13 | |
Bron: CBS. **Nader voorlopige cijfers |
Type systeem | 2015 | 2018 | 2019 | 2020** | |
---|---|---|---|---|---|
Systemen kleiner dan 6 m2 | Vlakke plaat | 91 | 73 | 76 | 71 |
Systemen kleiner dan 6 m2 | Vacuüm buis | 9 | 27 | 24 | 29 |
Systemen groter dan 6 m2 | Vlakke plaat | 56 | 76 | 57 | 74 |
Systemen groter dan 6 m2 | Vacuüm buis | 44 | 24 | 43 | 26 |
Totaal | Vlakke plaat | 82 | 75 | 64 | 72 |
Totaal | Vacuüm buis | 18 | 25 | 36 | 28 |
Bron: CBS. **Nader voorlopige cijfers |
Methode
De basis voor de statistiek is de database die Ecofys heeft opgesteld voor de jaren tot en met 2002 (Warmerdam, 2003). Het CBS heeft vervolgens de database geactualiseerd. De gegevens voor de bijgeplaatste afgedekte systemen zijn verkregen via een enquête bij de leveranciers van deze systemen. De respons was 92 procent voor verslagjaar 2020. Non-respons is bijgeschat op basis van gegevens van vorig jaar. De lijst van leveranciers is opgesteld met hulp van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, brancheorganisatie Holland Solar en informatie uit de ISDE.
In de enquête tot en met het verslagjaar 2017 is bij de leveranciers ook gevraagd naar de aantallen geplaatste complete zonneboilersystemen (combinatie van collectoren en pomp/opslagvat) en de aantallen los geleverde zonnecollectoren. Bij de losse collectoren moet bedacht worden dat deze in een later stadium met een pomp/opslagvat alsnog als compleet systeem geïnstalleerd kunnen worden, maar ook kunnen worden geplaatst in bestaande systemen als uitbreiding of als vervanging. In de statistiek werden de aantallen opgeteld tot ‘zonneboilers kleiner of gelijk aan 6 vierkante meter’. Het resultaat leidt mogelijk tot een overschatting van het aantal zonneboilers (omdat een zonneboilersysteem meerdere collectoren kan bevatten) en daarom is na overleg met de branchevereniging (Holland Solar) besloten de enquêtevragen over aantallen te schrappen. In deze publicatie is de tabel overeenkomstig aangepast.
Met ingang van het verslagjaar 2018 is in de enquête naast de vraag over het aantal systemen ook het onderscheid naar de grootte van afgedekte zonnewarmtesystemen (kleiner of gelijk aan 6 vierkante meter of groter dan 6 vierkante meter) komen te vervallen. Echter, in de vragenlijst is de vraag naar de bestemming van de systemen onveranderd gebleven. Vanaf 2018 wordt de aanname gevolgd dat het percentage systemen met de bestemming 'woningen' een goede schatting geeft van de systemen kleiner of gelijk aan 6 vierkante meter (zonneboilers).
Onafgedekte systemen leveren een kleine bijdrage en worden vanaf verslagjaar 2012 geschat met een vaste aanname voor nieuw geplaatste systemen per jaar.
Het uit gebruik nemen van systemen is geschat op basis van een gemiddelde levensduur van 20 jaar voor zonneboilers (Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie). Voor de eenvoud wordt deze schatting van de gemiddelde levensduur ook toegepast voor de grotere systemen. Voor oudere systemen was soms al individuele informatie over de levensduur aanwezig in de database. Deze informatie is gehandhaafd.
Vanaf verslagjaar 2020 wordt de afzet van PVT-systemen, een combinatie van een fotovoltaïsche cel en een zonnecollector, gevraagd aan leveranciers. Deze systemen worden vaak in combinatie met een warmtepomp afgesloten en hebben als voordeel dat elektriciteit en warmte tegelijk worden opgewekt, waardoor de energieopbrengst per vierkante meter hoger ligt dan bij losse panelen/collectoren. Voorlopig zijn de investeringskosten voor deze systemen nog vrij hoog en is subsidie alleen voor grotere installaties mogelijk. Begin 2021 is besloten dat er minimaal 600 m2 aan PVT-oppervlak moet liggen in combinatie met een warmtepomp met een vermogen van minimaal 500 kW om in aanmerking te komen voor SDE++ subsidie. Voor kleine systemen is er wel de BTW teruggave net als voor zonnestroom. Vanwege herleidbaarheid tot individuele bedrijven worden in deze publicatie geen verdelingen over PVT afzet in 2020 opgenomen.
De energieproductie uit zonnewarmte is berekend volgens kengetallen voor de energieproductie per vierkante meter collectoroppervlak uit het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO.nl en CBS, 2015). De onzekerheid in de hernieuwbare energie uit zonnewarmte wordt nu bepaald door een combinatie van factoren: de productie per eenheid collectoroppervlak, de levensduur van de collectoren en het bijgeplaatste collectoroppervlak. Het CBS schat de onzekerheid in de productie van zonnewarmte op 25 procent.