1901-Ongevallen- en Gezondheidswet

Verzekeren tegen bedrijfsongevallen

De oudste sociale regelingen en uitkeringen waren gericht op pure armoede: geef de armste mensen wat geld om in hun primaire levensbehoeften te voorzien. Daarnaast begonnen zich begin 20e eeuw uitkeringen te ontwikkelen die meer het karakter hadden van een werknemersverzekering. Zo ontwikkelde zich een verzekering tegen werkloosheid. Vakbonden speelden hierbij een centrale rol.

Gaandeweg ontwikkelden zich tevens wetgeving en steun bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Deze waren aanvankelijk sterk gericht op de situatie dat een arbeider tijdelijk of permanent ongeschikt was geworden om te werken. Ook een hoge leeftijd werd als zodanig gezien.

een ongeval met de stoomtram in Scheveningen
Een ongeval met de stoomtram in Scheveningen.

De eerste sociale verzekeringswet was de Ongevallenwet uit 1901. Deze verzekerde de arbeiders in de gevaarlijkste bedrijven tegen de inkomstenderving na een ernstig bedrijfsongeval. De Ongevallenwet werd ingevoerd door ir. C Lely, die bekend zou worden om de Zuiderzeewerken. Lely was toen minister van minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid; een ministerie van Sociale Zaken bestond nog niet. De uitkering bedroeg 70 procent van het loon, tenzij dit meer was dan een bepaalde plafondwaarde. In 1921 is de wet uitgebreid tot alle bedrijfstakken. Alleen de land- en tuinbouw, zeevaart en zeevisserij kregen eigen ongevallenwetten. De Ongevallenwet fungeerde tot 1967.

Bronnen

Relevante links