1874-Kinderwet

De sociale kwestie en de statistiek

Vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw beheerste het debat over de ‘sociale quaestie’ de publieke agenda. Dit betrof de sociale problemen die het gevolg waren van bevolkingsgroei en industrialisatie. Het ging onder meer over kinderarbeid, lage lonen, lange werkdagen, slechte woon- en werkomstandigheden en werkloosheid.

kinderarbeid begin 20ste eeuw , kinderen maken bezems
Kinderarbeid begin 20ste eeuw , kinderen maken bezems.

In 1870 werd het debat definitief opengebroken in het Comité ter bespreking van de sociale kwestie. Het Comité bestaat uit een club jonge economen, fabrikanten, leraren, artsen, advocaten en vakbondsmannen. Zij waren de woordvoerders van een nieuwe lichting staathuishoudkundigen die oog hadden voor de sociale gevolgen van de vrijemarktwerking. Zij waren van mening dat de overheid bij de oplossing van het sociale vraagstuk een belangrijke taak had.

Parlementaire enquête

De regulering van kinderarbeid was de eerste grote kwestie die de aandacht van deze jonge notabelen opeiste. Met een landelijke bijeenkomst in Den Haag steunde het comité in 1874 het initiatiefvoorstel voor een wettelijk verbod op fabrieksarbeid door kinderen tot 12 jaar. Het voorstel was afkomstig van Tweede Kamerlid Samuel van Houten. Het Kinderwetje van Van Houten werd inderdaad aangenomen. Enkele jaren later werd een parlementaire enquête naar de toestand in fabrieken en werkplaatsen gehouden. Deze moest allereerst nagaan of de Kinderwet wel aan de verwachtingen voldeed, want in toezicht op de werking van de wet was niet voorzien. Tegelijkertijd moest de enquête antwoord geven op de vraag of er wellicht een taak was voor de overheid om de arbeider met wettelijke maatregelen te beschermen. Het liberale Tweede Kamerlid Hendrik Goeman Borgesius (1847–1917) had het initiatief genomen voor de enquête en was vicevoorzitter van de enquêtecommissie. Het omvangrijke veldwerk dat de enquêtecommissie ondernam, toonde onverbiddelijk aan dat er veel mis was op de werkvloer.

Arbeidswet en arbeidsinspectie

De enquêtecommissie bespeelde de publieke opinie al tijdens de onderzoekingen. Zo publiceerde de commissie de processen-verbaal direct na afloop van de verhoren en wachtte daarmee niet tot het evaluatierapport. Wat er gezegd was, stond bij wijze van spreken de volgende dag in de krant en vormde de openbare mening. Doel was dat het pleidooi om beschermende arbeidswetgeving op deze manier breed zou worden gedragen.

De rapportages van de commissie waren succesvol en leidden tot wetgeving. De Arbeidswet (1889) beperkte de arbeidsduur voor vrouwen en kinderen. Vrouwen en kinderen van 13 tot 16 jaar (voorheen was dat 12 tot 15 jaar) mochten niet langer dan 10 uur per dag werken (eerder was dat 11 uur) en niet meer dan 58 uur per week. Een nieuwe Arbeidsinspectie (1890) moest toezien op naleving van de wet. Aanvullend volgde in 1895 de Veiligheidswet, die bepalingen bevatte voor de veiligheid in bedrijven. Het wachten was op een nieuw kabinet dat met een reeks aan sociale wetten de basis zou leggen voor een stelsel van sociale zekerheid.

Publieke discussie op basis van data

De parlementaire enquête van 1886/1887 toonde voorts de cruciale rol van de statistiek. Cijfers leverden munitie voor de discussies en zorgden voor een solide basis voor beleid en de evaluatie daarvan. Vele heren die in het debat over de sociale kwestie het woord hebben gevoerd, zien we dan ook in 1892 terug in de Centrale Commissie voor de Statistiek (CCS). Voorbeelden zijn Hendrik Goeman Borgesius en Arnold Kerdijk, die hun strijd een vervolg gaven in de Kamer. Zij accepteerden staatsinterventie in de strijd tegen maatschappelijk onrecht en ongelijkheid in kansen. Wetgeving moest de uitwassen van een onbelemmerde, vrije concurrentie verzachten. Officiële statistieken moesten het overheidsbeleid schragen. In 1899 riep de CCS hiertoe het CBS in het leven.

Voorkomen van revolutie

De roep om sociale wetgeving kan niet los gezien worden van de andere kwesties die de politiek in het laatste kwart van de negentiende eeuw in de greep hielden, zoals de leerplicht en de kiesrechtuitbreiding. Leerplicht hield de kinderen in elk geval tot hun twaalfde jaar op school. De kiesrechtuitbreiding was vooral een wenkend perspectief en gaf beleidsmakers het vooruitzicht dat het niet lang meer zou duren tot de arbeider invloed zou krijgen op de formulering van beleid. Een wettelijke regeling voor sociale kwesties die opgelost moesten worden was een middel om een revolutie te voorkomen. Voorbeelden hiervan waren de leerplicht, een kortere werkdag en een verzekering tegen bedrijfsongevallen. Dat een en ander er moest komen was eigenlijk onbetwist.

Borgesius, de fikser

De sociale kwesties die Borgesius, mede, vanaf de jaren zeventig van de 19e eeuw aan de orde heeft gesteld, heeft hij later als minister wettelijk kunnen regelen. Vlak na de oprichting van het CBS, 125 jaar geleden, werd met de Leerplichtwet (1900), de Gezondheidswet (1901) en de Woningwet (1901) de basis gelegd voor het sociale zekerheidsstelsel in ons land. In al deze wetten heeft Borgesius de hand gehad. Hij had grote invloed op het regeerprogramma van het kabinet dat voor dit pakket sociale wetgeving verantwoordelijk was. De brief die Borgesius als beoogd minister van Binnenlandse Zaken aan formateur Nicolaas Pierson had geschreven en waarin hij een conceptprogramma had geformuleerd, werd de regeringsgrondslag van het Kabinet Pierson-Goeman Borgesius (1897–1901). Dit werd ook wel het ‘kabinet van de sociale rechtvaardigheid’ genoemd. Met de serie wetten die het kabinet tot stand heeft gebracht werd het stelsel van sociale zekerheid geïntroduceerd. Behalve de Leerplichtwet, de Woningwet en de Gezondheidswet waren dat ook de Ongevallenwet (1901) en de Kinderwetten (1901).

Een nieuw ontwerp voor de Armenwet heeft Borgesius als minister niet kunnen verzilveren. Het zou de kroon op zijn werk zijn geweest. Hij was voorzitter geweest van een Nutscommissie die in 1895 een vernietigend rapport had opgesteld over de toestand van de armenzorg in ons land. De bestaande Armenwet van 1854 noemde de commissie ‘een van de slechtste ter wereld’. Borgesius kreeg als minister de opdracht een nieuw wetsontwerp voor te bereiden. In het ontwerp kreeg het Rijk een grotere invloed door de aanstelling van inspecteurs en de subsidiëring van de gemeentelijke armenzorg. Door verzet van kerkelijke zijde haalde het de eindstreep echter niet.

Oprichting CBS

Het Centraal Bureau voor de Statistiek werd op 9 januari 1899 opgericht. Het oorspronkelijke doel was weliswaar het zelfstandig samenstellen van statistieken voor de overheid, maar in de loop der tijd is dit uitgebreid tot het op een onafhankelijke manier zo breed mogelijk ontsluiten en publiekelijk toegankelijk maken van statistische informatie. Nog altijd brengt het CBS statistieken uit die betrekking hebben op sociale zekerheid, maar deze zijn nu onderdeel van een veel breder pakket.

Tijdreeksen sociale zekerheid
 AOW (x 1 000)Arbeidsongeschiktheid (x 1 000)WW + WWV (x 1 000)Bijstand (x 1 000)Bevolking in de leeftijd 20-65 jaar (x 1 000)
19002534
19012568
19022603
19032643
19042679
190512717
19062756
19072797
19082836
19092878
191062921
19112972
19123030
19133088
19143151
1915103209
19163266
19173327
19183386
19193428
1920133488
19213548
19223616
19233686
19243758
1925263831
19263906
19273977
19284051
19294123
1930274195
19314268
19324362
19334457
19344545
1935484626
1936504682
1937524740
1938554795
1939644841
1940774905
1941844982
1942885053
1943925102
1944965135
1945965177
1946885236
1947250955317
1948297935374
1949300945451
1950309985513
19513181015600
1952332104445656
1953343105415698
1954360108375739
1955369111325790
1956369113275846
1957739115215896
1958765120515947
1959788125356017
1960814133226067
1961830139166121
1962850145196180
1963873153286250
1964901170186325
196592619426876418
1966952224351006502
1967979236681156657
19681006252711426768
19691035278541646880
19701061295451706989
19711088312521787101
19721116332891897207
19731141353871937301
197411713741022147394
197511974061432567493
197612215271462297619
197712525801382217721
197812806251301987820
197913096601282027926
198013336611562308044
198113566892632658170
198213767113643408287
198313937303914728398
198414107513385508519
198518627672825838639
198618987832425758742
198719347932325688843
198819768142255788952
198920118452115629054
199020408792055229165
199120699042075019291
199220979132494929407
199321279213324979507
199421528944105059582
199521868603955029631
199622168553764959661
199722488653354519695
199822769072874129736
199923059262233819789
200023349571893549839
200123669811663429904
200224029932043419966
2003244698228735910003
2004249996132336310019
2005255489930535510029
2006260586324932910029
2007266484719230510033
2008273583817129210050
2009281383427031710080
2010288183226434510109
2011301782527035910148
2012313681734037010119
2013322381843839910085
2014330482044141810064
2015337180744642810065
2016339880741244210076
2017342280733043410105
2018344581226341410131
2019345281822340110176
2020351581628641510239
2021357881819239910274
2022358882814938810328
2023359884116139210460
De tijdreeksen sociale zekerheid wijken af van de actuele reeksen. De eerste betreffen eindejaarscijfers, de tweede jaargemiddelden.

Uitkeringen in het kader van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen waren de eerste die binnen het thema sociale zekerheid werden gepubliceerd. Vanaf 1903 werd het CBS verantwoordelijk voor de armenzorgstatistiek: dat ging niet zozeer om aantallen uitkeringen, maar om de uitgaven. Uitkeringsaantallen heeft het CBS vanaf 1901 met de invoering van de Ongevallenwet. Voor de periode 1905-1935 heeft het CBS over aantallen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen alleen cijfers om de vijf jaar beschikbaar; daarna voor elk jaar. In de figuur is de ontwikkeling van het aantal verstrekte uitkeringen in verband met arbeidsongeschiktheid, werkloosheid (WW + WWV), armoede (bijstand) en ouderdom (AOW) gegeven. Vergelijking met het aantal inwoners van 20 tot 65 jaar illustreert dat de ontwikkeling van het aantal uitkeringen niet louter bepaald wordt door demografische ontwikkelingen. Naast verruimingen van de sociale zekerheid zijn er ook versoberingen geweest. Zo vond er in 1987 een grote stelselherziening plaats, gericht op het beteugelen van de kosten.

Bronnen