Auteur: Jennifer Claij-Swart, Lucille Mattijssen, Ruben van Gaalen
Woningbezit en arbeidsmarktpositie

3. Resultaten

3.1 Woningbezit door de tijd

Figuur 3.1.1 toont de woonsituatie van de schoolverlaters door de tijd. In 2013, als de meeste schoolverlaters nog onderwijs volgen, wonen de meesten nog thuis (53,2 procent). Een groep van 33 procent woont in een huurhuis, hetzij van een woningcorporatie of een andersoortige verhuurder. Van de schoolverlaters bezit 6,9 procent dan al zelf of samen met een partner een koopwoning. Een jaar later, op het moment van schoolverlaten, is dit 9,1 procent. Na verloop van tijd neemt het aandeel thuiswonenden flink af en het aandeel woningbezitters gestaag toe. In 2020, zeven jaar na schoolverlaten, bezit 49,1 procent van de schoolverlaters (of hun partner) een koopwoning. Het aandeel schoolverlaters in een huurwoning neemt de eerste jaren na schoolverlaten licht toe, om zes jaar na schoolverlaten weer licht af te nemen. Na zeven jaar ligt het op 33 procent. Ter vergelijking: gemiddeld heeft 57 procent van alle particuliere huishoudens een koopwoning en 43 procent een huurwoning.

3.1.1 Woonsituatie van schoolverlaters, cohort 2012/'13
JaarBezit eigen huisPartner bezit eigen huisKoophuis van iemand anders (geen partner)OnbekendThuiswonend kindHuurhuis woningcorporatieHuurhuis niet-woningcorporatie
03,33,64,82,253,215,817,2
14,34,85,11,749,616,917,5
26,875,81,641,218,818,9
310,710,16,11,532,819,419,4
415,313,65,81,525,819,318,7
518,916,46,11,420,119,118,1
623,320,54,81,215,818,715,8
726,222,94,21,112,818,314,6

3.1.2 Woonsituatie van schoolverlaters naar jaar na schoolverlaten en arbeidspositie, cohort 2012/’13
jaararbposBezit eigen huis (%)Partner bezit eigen huis (%)Koophuis van iemand anders (geen partner) (%)Onbekend (%)Thuiswonend kind (%)Huurhuis woningcorporatie (%)Huurhuis niet-woningcorporatie (%)
1Vast contract10,78,24,71,54416,114,7
1Flexibel contract2,645,21,851,315,719,4
1Zelfstandige3,34,65,62,445,416,222,4
1Geen werk met uitkering2,33,14,72,240,734,212,8
1Geen werk zonder uitkering0,93,451,560,214,514,5
1
2Vast contract13,810,15,71,435,316,517,1
2Flexibel contract4,75,961,643,117,721
2Zelfstandige56,75,82,441,516,422,3
2Geen werk met uitkering2,24,551,834,738,613,2
2Geen werk zonder uitkering1,45,85,21,357,116,312,8
2
3Vast contract17,713,25,91,427,715,818,2
3Flexibel contract88,86,51,534,918,921,5
3Zelfstandige7,58,65,92,135,81723,1
3Geen werk met uitkering2,25,451,829,243,213,1
3Geen werk zonder uitkering2,69,65,81,548,61912,8
3
4Vast contract22,316,85,71,421,21517,7
4Flexibel contract11,811,86,21,428,719,620,5
4Zelfstandige11,411,45,92,329,516,822,7
4Geen werk met uitkering2,87,341,724,147,113
4Geen werk zonder uitkering3,512,65,61,342,120,914
4
5Vast contract25,419,66,11,315,914,517,1
5Flexibel contract15,414,26,11,32320,219,7
5Zelfstandige1513,66,62,42416,621,8
5Geen werk met uitkering3,4841,6204914,1
5Geen werk zonder uitkering4,715,36,21,535,822,214,4
5
6Vast contract29,823,74,6112,41414,4
6Flexibel contract18,918,55,11,218,420,217,7
6Zelfstandige20,617,15,41,819,315,720
6Geen werk met uitkering4,7103,11,516,750,713,2
6Geen werk zonder uitkering6,617,661,331,323,513,7
6
7Vast contract32,625,63,9110,313,713
7Flexibel contract18,821,84,61,114,521,717,5
7Zelfstandige24,319,151,716,215,218,5
7Geen werk met uitkering6,210,63,51,214,950,413,1
7Geen werk zonder uitkering7,518,76,11,228,624,413,5

Figuur 3.1.2 toont de woonsituatie van het schoolverlaterscohort door de tijd, naar hun arbeidsmarktpositie in dat betreffende jaar. Hierbij is nog niet gecorrigeerd voor relevante achtergrondkenmerken. Figuur 3.1.2 laat zien dat schoolverlaters met een vast contract vaker zelf of met een partner een woning bezitten dan mensen met een andere arbeidsmarktpositie. Van de schoolverlaters die direct na schoolverlaten een vast contract hebben, bezit 18,9 procent zelf of via de partner al een koopwoning. Van degenen die dan een flexibel contract hebben, heeft slechts 6,6 procent dan een koopwoning, van de zelfstandigen 7,9 procent. Van de recente schoolverlaters met een vast contract is 30,8 procent huurder. Dit ligt op 36,1 procent bij mensen met een flexibel contract en 38,6 procent bij zelfstandigen.

Zeven jaar na schoolverlaten wonen alle drie de groepen vaker in een koopwoning. Het verschil tussen werknemers met een vast contract en de andere twee is dan nog groter. Van de werknemers met een vast contract woont dan 58,2 procent in een koopwoning van henzelf of van de partner. Onder werknemers met een flexibel contract is dit 40,6 procent en onder zelfstandigen 43,4 procent. Het percentage huurders loopt onder werknemers met een vast contract én onder zelfstandigen wat terug. Bij de eerste groep komt het na zeven jaar uit op 26,7 procent en bij de tweede op 33,7 procent. Bij zowel werknemers met een vast contract als zelfstandigen ligt het ruim onder het percentage huiseigenaren. Onder werknemers met een flexibel contract is zeven jaar na schoolverlaten het aandeel huurders nog licht gestegen, tot 39,2 procent. Dit ligt vlak onder het percentage huiseigenaren.

Binnen alle categorieën woont de grootste groep mensen direct na schoolverlaten nog thuis. Het kleinst is het aandeel van deze groep onder werknemers met een vast contract (44 procent) en onder mensen zonder werk met uitkering (41 procent). Het grootste is het aandeel van deze groep onder mensen zonder werk zonder uitkering (60 procent). Na zeven jaar is het aandeel thuiswonenden bij alle categorieën flink gedaald. Het laagst is het dan onder mensen met een vast contract (10 procent), het hoogst bij mensen zonder werk zonder uitkering (29 procent).

Het aandeel mensen dat een in een koophuis van iemand anders woont, ligt direct na schoolverlaten bij alle groepen rond de 5 procent. Zeven jaar na schoolverlaten is dit bij alle groepen licht gezakt, behalve bij de groep zonder werk zonder uitkering. Hier neemt het toe tot 6 procent. Het aandeel huurders bij corporaties is voor vrijwel alle categorieën vergelijkbaar aan dat bij particuliere verhuurders. Een sterke oververtegenwoordiging van mensen die huren bij woningcorporaties is te vinden onder mensen zonder werk met een uitkering.

3.1.3 Kans op woningbezit van schoolverlaters naar arbeidspositie, gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken, cohort 2012/’13
JaarVast contract (%)Flexibel contract (%)Zelfstandige (%)Geen werk met uitkering (%)Geen werk zonder uitkering (%)
117,611,512,88,310,7
224,616,617,611,715,6
331,723,422,415,223
438,43029,719,928,6
541,334,933,822,932,5
648,842,243,630,738,8
752,242,647,332,140
In dit model is gecorrigeerd voor opleidingsniveau, geslacht, leeftijd bij schoolverlaten, gestandaardiseerd huishoudinkomen, landsdeel, gemiddelde woningprijs van het COROP-gebied, of iemand in het verleden een vast contract heeft gehad en arbeidsmarktpositie van de partner.

De verschillen naar huidige arbeidsmarktpositie zijn dus behoorlijk groot, maar er zijn diverse achterliggende factoren die zowel van invloed kunnen zijn op woningbezit als op de arbeidsmarktpositie (zie paragraaf 2.5). Zodra we voor die kenmerken  corrigeren, komt de groep met een vast contract dichter bij de andere groepen te liggen (figuur 3.1.3). Dit betekent dat het hebben van een vast contract samengaat met een hoop andere factoren die gunstig zijn voor het verkrijgen van een koopwoning. Gecorrigeerd voor al die factoren hebben mensen met een vast contract één jaar na schoolverlaten 17,6 procent kans om een koopwoning te bezitten. Voor schoolverlaters met een flexibel contract ligt dit op 11,5 procent. Zeven jaar na schoolverlaten zijn deze kansen respectievelijk 52,2 en 42,6 procent. Zelfstandigen hebben in de meeste jaren een vergelijkbare kans op woningbezit als werknemers met een flexibel contract. Na zeven jaar zijn ze met 47,3 procent echter boven de flexibele werknemers uit gestegen. Wellicht is deze periode voor veel zelfstandigen voldoende om hypotheekverstrekkers te kunnen overtuigen over voldoende en een stabiele inkomen te beschikken. Al met al hebben werknemers met een vast contract zeven jaar na schoolverlaten bijna 25 procent meer kans op een eigen woning dan werknemers met een flexibel contract en 10 procent meer kans dan zelfstandigen.

3.2 Woningbezit naar partnerstatus

Een andere factor voor het verkrijgen van een koopwoning is het al dan niet hebben van een samenwoonpartner: Het relateert aan de levensfase waarin iemand zich bevindt (met samenwoonpartner heeft men gemiddeld meer behoefte aan een ruimere woning) en ook aan de financiële armslag die daarbij hoort. Hoe belangrijk dit is, wordt duidelijk zichtbaar in figuur 3.2.1, die het woningbezit van de schoolverlaters met en zonder partner door de tijd toont. Al vanaf het begin is het verschil zeer groot. Eén jaar na schoolverlaten heeft 37,5 procent van de mensen met een partner een koopwoning. Van de mensen zonder partner heeft slechts 2,2 procent na één jaar een koopwoning. Onder mensen zonder partner loopt het aandeel met een koopwoning op tot 20,8 procent zeven jaar na schoolverlaten, onder mensen met een partner tot 70,7 procent. Hier moet wel bij gezegd worden dat één jaar na schoolverlaten pas 19,6 procent van de schoolverlaters een partner heeft, en in 2020 al 56,7 procent: in de jaren na het schoolverlaten neemt de kans op een partner dus ook sterk toe. Als er wordt gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken  – omdat mensen met en zonder partner ook nog op andere aspecten kunnen verschillen – dan is te zien dat de verschillen tussen mensen met en zonder partner kleiner worden. Toch blijven deze zeer groot, van zo’n 19 procentpunt verschil één jaar na schoolverlaten tot meer dan 40 procentpunt verschil zeven jaar na schoolverlaten. De kans op een koopwoning is mét partner drie maal zo hoog als zonder.

3.2.1 Woningbezit van schoolverlaters naar partnerstatus, cohort 2012/'13
JaarGeobserveerd-Geen partner (%)Geobserveerd-Partner (%)Gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken-Geen partner (%)Gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken-Partner (%)
12,237,51,420
24,341,2326,9
37,447,45,333,7
411,454,9841
514,359,19,944,6
618,3671353,8
720,870,714,657,5
In dit model is gecorrigeerd voor opleidingsniveau, geslacht, leeftijd bij schoolverlaten, gestandaardiseerd huishoudinkomen, landsdeel, gemiddelde woningprijs van het COROP-gebied, of iemand in het verleden een vast contract heeft gehad en de aanwezigheid van een partner.

Wat betreft de kans op woningbezit lijkt het hebben van een partner ook belangrijker te zijn dan de eigen arbeidsmarktpositie. Figuur 3.2.2 toont het woningbezit vijf jaar na schoolverlaten, naar partnerstatus en huidige arbeidsmarktpositie. Voor alle arbeidsmarktposities is duidelijk te zien dat het hebben van een partner de kans op een koopwoning flink vergroot. Zelfs als je zelf een vast contract hebt, is het hebben van een partner erg belangrijk: van degenen zonder partner heeft 21,4 procent een koopwoning na vijf jaar, bij degenen met partner is dat 66,2 procent. Ruwweg is dit drie maal zoveel. Ter vergelijking, de kans op een huis is voor iemand met een vast contract vijf jaar na schoolverlaten minder dan 20 procent hoger dan voor iemand met flexibel contract (gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken).

Bij de andere groepen arbeidsmarktposities is het effect van het hebben van een partner nog groter. Bij flexwerkers en zelfstandigen bezitten mensen met een partner ongeveer vijf keer vaker een koopwoning dan mensen zonder partner. Nog groter zijn de verschillen bij mensen zonder werk. Van de mensen zonder werk met uitkering zonder partner heeft slechts 1,9 procent een koopwoning. Van de mensen binnen die groep met partner heeft 33,9 procent een koopwoning. Bij mensen zonder werk en zonder uitkering zijn deze percentages respectievelijk 3,1 procent en 43,8 procent. Als er wordt gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken , dan worden bij mensen met werk de verschillen tussen mensen met en zonder partner iets kleiner, maar bij mensen zonder werk juist groter. Ongeacht de eigen arbeidsmarktpositie is het hebben van een partner dus cruciaal om een koopwoning te bezitten.

3.2.2 Woningbezit van schoolverlaters naar arbeidspositie en partnerstatus, gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken, cohort 2012/’13
ArbeidsmarktpositieGeobserveerd-Geen partner (%)Geobserveerd-Partner (%)Gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken-Geen partner (%)Gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken-Partner (%)
Vast contract21,466,214,852
Flexibel contract11,35410,347,7
Zelfstandige10,850,99,846,2
Geen werk met uitkering1,933,93,138,4
Geen werk zonder uitkering3,143,83,555,3
In dit model is gecorrigeerd voor opleidingsniveau, geslacht, leeftijd bij schoolverlaten, gestandaardiseerd huishoudinkomen, landsdeel, gemiddelde woningprijs van het COROP-gebied en of iemand in het verleden een vast contract heeft gehad.

3.3 Woningbezit naar arbeidsmarktsituatie koppels

Als de aanwezigheid van een partner van groot belang is voor het kunnen verkrijgen van een koopwoning, omdat dit de kans vergroot een stap te willen maken in de wooncarrière (bijvoorbeeld in het kader van gezinsvorming), speelt de arbeidsmarktpositie van die partner waarschijnlijk ook een rol om dit te verwezenlijken. Figuur 3.3.2 toont het woningbezit door de persoon zelf of door diens partner vijf jaar na schoolverlaten, naar de eigen arbeidsmarktpositie en die van de partner. Koppels waarvan beide partners een vast contract hebben bezitten het vaakst een koopwoning. Daarna volgen koppels waarvan één van beide partners een vast contract heeft en de ander zelfstandige is, en koppels waarbij één een vast contract heeft en de ander een flexibel contract. Zelfs koppels waarbij één een vast contract heeft en de ander niet werkt hebben nog relatief vaak een koopwoning, vaker dan koppels waarin beide partners wel werken, maar zonder vast contract.

Zelfstandigen hebben in koppelverband een betere uitgangspositie dan mensen met een flexibel contract. De combinatie vast contract en zelfstandige heeft vaker een koopwoning dan de combinatie vast contract en flexibel contract, en ook koppels van zelfstandigen hebben vaker een koopwoning dan koppels waarvan beide partners een flexibel contract hebben. Ook koppels met één zelfstandige en één niet werkende partner hebben vaker een koopwoning dan koppels waarin één partner niet werkt en de andere een flexibel contract heeft. Koppels waarin beide partners niet werken, hebben het minst vaak een koopwoning.

3.3.1 Woningbezit van schoolverlaters met partner naar arbeidsmarktsituatie koppel, cohort 2012 / 2013 vijf jaar na schoolverlaten
ArbeidsmarktpositieGeobserveerd (%)Gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken (%)
Beiden vast contract72,258,5
Eén vast, één flex6251,3
Beiden flexcontract45,840,4
Eén vast, één zelfstandige6353,7
Eén flex, één zelfstandige46,942,7
Beiden zelfstandige48,443,9
Eén vast, één niet werkzaam52,151
Eén flex, één niet werkzaam29,634,8
Eén zelfstandige, één niet werkzaam35,138,9
Beiden niet werkzaam13,722,9
In dit model is gecorrigeerd voor opleidingsniveau, geslacht, leeftijd bij schoolverlaten, gestandaardiseerd huishoudinkomen, landsdeel, gemiddelde woningprijs van het COROP-gebied, of iemand in het verleden een vast contract heeft gehad en de aanwezigheid van een partner.

Als er wordt gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken, dan worden de verschillen tussen de koppels kleiner. De kans op woningbezit van de meeste koppels wordt iets lager, behalve voor koppels zonder vast contract waarvan ten minste één persoon niet werkzaam is. Hierdoor wordt ook het voordeel van koppels met ten minste één vast contract kleiner.

3.3.2 Woningbezit van schoolverlaters met partner naar arbeidsmarktsituatie koppel, gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken, cohort 2012/’13
JaarBeiden vast contract (%)Eén vast, één flex (%)Beiden flexcontract (%)Eén vast, één zelfstandige (%)Eén flex, één zelfstandige (%)Beiden zelfstandige (%)Eén vast, één niet werkzaam (%)Eén flex, één niet werkzaam (%)Eén zelfstandige, één niet werkzaam (%)Beiden niet werkzaam (%)
133,32714,729,818,42122,413,220,17,8
244,5342038,324,625,931,418,223,510
350,441,627,343,530,131,340,625,930,613,7
457,348,535,549,237,839,147,632,733,716,5
558,551,340,453,742,743,95134,838,922,9
666,959,349,461,452,453,258,742,649,528,2
771,261,748,466,356,258,458,640,252,330
In dit model is gecorrigeerd voor opleidingsniveau, geslacht, leeftijd bij schoolverlaten, gestandaardiseerd huishoudinkomen, landsdeel, gemiddelde woningprijs van het COROP-gebied en of iemand in het verleden een vast contract heeft gehad.

Figuur 3.3.2 toont dat deze rangorde grotendeels gelijk blijft gedurende de tijd. Koppels waarbij beide partners een vast contract hebben, bezitten het vaakst een koophuis, koppels waarin beide partners niet werken hebben het minst vaak een koopwoning. De groei in het woningbezit is het kleinst voor koppels waarin beide partners niet werken, maar hierbij moet benadrukt worden dat de koppels die beiden geen werk hadden in jaar één na schoolverlaten niet per se dezelfde koppels zonder werk in jaar zeven zijn. Het is goed mogelijk dat de koppels die in jaar zeven geen werk hadden in het verleden een (vast) contract hebben gehad.