1. Inleiding
Veel mensen streven ernaar een woning te kunnen kopen. Voor sommigen zijn de kansen op de woningmarkt echter groter dan voor anderen. Een factor die daarbij een rol kan spelen is de arbeidsmarktpositie. De Nederlandse arbeidsmarkt staat bekend als zeer flexibel. In 2023 was bijna 30 procent van de werkzame beroepsbevolking werknemer met een flexibel contract en 16 procent zelfstandig. Werknemers met vast contract vormden 55 procent van werkzame beroepsbevolking (CBS Dashboard Arbeidsmarkt: Flexwerk, 2023).
Het is aannemelijk dat werknemers met een flexibel contract en zelfstandigen – gegeven het inkomen – minder makkelijk aan een hypotheek kunnen komen dan werknemers met een vast contract. Voor hypotheekverstrekkers is het namelijk minder zeker dat zij in staat zijn om aan de langdurige betalingsverplichtingen te voldoen. Bij een flexibel contract is de kans op periodes van werkloosheid gemiddeld genomen immers groter dan bij een vast dienstverband. Van een zelfstandige kan het inkomen sterk variëren. Als een flexwerker of een zelfstandige toch een hypotheek kan krijgen, zal deze - bij gelijk inkomen en vermogen - waarschijnlijk lager zijn dan bij iemand met een vast contract. Hierdoor kunnen flexwerkers en zelfstandigen uit minder woningen kiezen dan mensen met een vast contract. De verwachting is dan ook dat het eigen woningbezit van deze groep lager ligt.
Naast arbeidspositie wordt vooral de aanwezigheid van een partner verondersteld een belangrijke factor te zijn bij het eigen woningbezit. Mensen die samenwoonrelaties vormen zitten vaker in een levensfase waarin ze toe zijn aan een eigen huis te kopen dan mensen die (nog) alleen wonen. Met een (werkende) partner wordt de bestedingsruimte voor de aankoop van een huis vaak groter, wat de kans op een eigen woning vergroot. Ook kan het hebben van een partner met een vast contract helpen bij het verkrijgen van een hypotheek, zeker als iemand zelf geen vast contract heeft. Vanuit de hypotheekverstrekker vermindert een partner met inkomsten het risico op wanbetaling.
In deze publicatie presenteren we de verschillen in woningbezit naar arbeidsmarktpositie en het al dan niet hebben van een partner. Om groepen te vergelijken die in andere opzichten zo veel mogelijk hetzelfde zijn, is ervoor gekozen mensen te analyseren die zich in dezelfde levensfase bevinden, namelijk in de transitie van school naar werk. We richten ons op één cohort schoolverlaters van het mbo, hbo en wo die hun opleiding afronden of verlaten in schooljaar 2012/’13 en volgen hen door de tijd tot en met 2020.
De keuze voor de groep in de transitie van school naar werk is ingegeven door het feit dat deze levensfase vaak het moment is waarop jongvolwassenen zich voor het eerst op de (koop)woningmarkt gaan begeven. Daarnaast komt flexwerk relatief vaak voor onder jongeren. In een reguliere vergelijking tussen flexwerkers en mensen met een vast dienstverband zouden verschillen in woningbezit dus ook door het gemiddelde leeftijdsverschil tussen beide groepen kunnen komen. De relatieve zeldzaamheid van flexwerk onder ouderen draagt er mogelijk toe bij dat het hebben van een flexibel contract bij ouderen als een negatiever signaal wordt beschouwd door werkgevers en mogelijk ook hypotheekverstrekkers dan wanneer jongeren een flexibel contract hebben. De uitwerking van flexwerk op de kans op woningbezit kan voor ouderen dus ook anders zijn dan voor jongeren (Mattijssen & Smits, 2017).
In tegenstelling tot een flexibele werknemersbaan komt een baan als zelfstandige juist meer voor onder ouderen. Hoe hypotheekverstrekkers aankijken tegen zelfstandigen, hangt waarschijnlijk erg af van hun inkomenssituatie (hoogte en stabiliteit van het inkomen).