Technische toelichting
Voor het onderzoek beschreven in het huidige artikel is gebruikgemaakt van diverse databronnen. Hieronder volgt een beschrijving van deze bronnen.
European Statistics on Accidents at Work (ESAW)
De gestandaardiseerde gegevens over arbeidsongevallen met minimaal vier dagen verzuim en arbeidsongevallen met een dodelijke afloop zijn afkomstig uit de EU-statistiek over arbeidsongevallen, de European Statistics on Accidents at Work (ESAW). Gestandaardiseerd betekent dat rekening is gehouden met verschillen in de economische structuur van landen. Er is een directe standaardisatieberekening toegepast, waarbij gestandaardiseerd is naar de verdeling van bedrijfstakken. Het gemiddelde van 15 EU-landen is hierbij als standaard genomen. In sommige landen zijn relatief meer werknemers werkzaam in sectoren met veel arbeidsongevallen dan in andere landen. Door hiervoor te corrigeren worden de cijfers tussen landen beter vergelijkbaar. Het bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat) verzamelt onder de ESAW-verordening zoveel mogelijk vergelijkbare gegevens over arbeidsongevallen van alle EU-lidstaten. Het CBS levert de gegevens voor Nederlandse werknemers aan op basis van de NEA en de NND. Het meest recente jaar waarvoor vergelijkbare cijfers tussen EU-landen zijn gepubliceerd is 2020. Gegevens over zelfstandigen worden niet door alle landen verzameld.
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)
Voor de werknemersinformatie in de Arbobalans is gebruikgemaakt van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA, CBS/TNO). De NEA is het grootste periodieke onderzoek naar de werksituatie van Nederlandse werknemers. De hoofdthema’s van de NEA zijn arbeidsomstandigheden, arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en gezondheid en duurzame inzetbaarheid. De NEA wordt sinds 2005 jaarlijks uitgevoerd. Doelpopulatie van de NEA zijn werknemers die in Nederland wonen en werken en tussen de 15 en 75 jaar zijn. In 2021 vulden ruim 53.000 werknemers de NEA daadwerkelijk in (Van Dam et al., 2021). De verzamelde gegevens worden door weging representatief gemaakt voor de populatie op de variabelen geslacht, leeftijd, migratieachtergrond, onderwijsniveau, bedrijfstak, stedelijkheid en regio. Daardoor is het mogelijk om op basis van de NEA valide landelijke uitspraken te doen over alle werknemers van Nederland. Naast landelijke cijfers biedt de NEA gegevens voor verschillende regio’s, sectoren, beroepsgroepen en persoons- en werkkenmerken. TNO en CBS voeren de NEA uit in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Informatie over en resultaten van de NEA vindt u hier.
Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA)
De Zelfstandigen Enquête Arbeidsomstandigheden (ZEA, TNO/CBS) focust op de arbeidsomstandigheden en inzetbaarheid van zelfstandig ondernemers. Bij de resultaten kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende typen zelfstandig ondernemers (bijvoorbeeld met en zonder personeel, geslacht, leeftijd en sector). Vanaf 2015 is de ZEA tweejaarlijks uitgevoerd door TNO en CBS. De resultaten zijn door weging representatief gemaakt voor de populatie op de variabelen geslacht, leeftijd, migratieachtergrond, onderwijsniveau, bedrijfstak, stedelijkheid en regio. Omdat de ZEA vragen erg lijken op die van de NEA, is een vergelijkende analyse van zelfstandig ondernemers en werknemers goed mogelijk. In 2021 is de ZEA na een pilot in 2012, voor de vierde keer afgenomen. Ongeveer acht duizend zelfstandig ondernemers hebben de enquête ingevuld (Van der Torre et al., 2021). Informatie over en resultaten van de ZEA is hier te vinden. In het huidige artikel wordt gebruikgemaakt van cijfers over alle ZEA jaren 2015, 2017, 2019 en 2021. Vanwege beperkingen in het aantal waarnemingen worden deze vier jaren samengevoegd. In dat geval wordt in de tekst gesproken over de periode 2015/2021.
Statistiek Niet-Natuurlijke Dood (NND)
De gegevens over arbeidsongevallen met dodelijke afloop zijn afkomstig uit de Statistiek Niet-Natuurlijke Dood (NND) van het CBS. Een dodelijk arbeidsongeval wordt als zodanig geregistreerd als een werknemer binnen 30 dagen overlijdt ten gevolge van een ongeval dat in Nederland plaatsvindt door of tijdens de uitoefening van betaalde arbeid, inclusief verkeersongevallen (echter met uitzondering van een verkeersongeval dat plaatsvindt onderweg van of naar het werk). De overledene moet ingeschreven zijn in de Basisregistratie Personen (BRP), een arbeidsrelatie hebben als werknemer en een leeftijd hebben tussen de 15 en 75 jaar. Vóór 2016 werd de leeftijdsindeling van 15 tot 65 jaar gehanteerd. Wat betreft dodelijke arbeidsongevallen blijven gegevens over zelfstandigen buiten beschouwing.
European Statistics on Accidents at Work (ESAW): standardised incidence rate
Bij het vergelijken van gegevens tussen landen kunnen incidentiecijfers moeilijk te interpreteren zijn, bijvoorbeeld bij het vergelijken van de doeltreffendheid van maatregelen ter voorkoming van arbeidsongevallen. Dat komt doordat de kans op een ongeval onder meer samenhangt met de bedrijfstak waarin iemand werkt, en het relatieve belang (gewicht) van de verschillende bedrijfstakken per land verschilt naar gelang van de structuur van de nationale economie.
Om hiermee rekening te houden worden gestandaardiseerde incidentiecijfers berekend. Bij deze cijfers wordt ervan uitgegaan dat de relatieve omvang van de bedrijfstakken binnen elke nationale economie dezelfde is als binnen de EU als geheel. Als zodanig geven deze gestandaardiseerde incidentiecijfers een neutralere vergelijking van de gezondheids- en veiligheidssituatie in verschillende landen. Deze gestandaardiseerde incidentiecijfers bestrijken niet alle bedrijfstakken. De mijnbouw- en delfstoffensector en sommige dienstenactiviteiten worden buiten beschouwing gelaten. De gestandaardiseerde incidentiecijfers bestrijken alleen de NACE-secties A en C-N, en dus niet de secties B en O-U. Meegenomen zijn dus de volgende bedrijfstakken: Landbouw, bosbouw en visserij, Industrie, Energievoorziening, Waterbedrijven en afvalbeheer, Bouwnijverheid, Handel, Vervoer en opslag, Horeca, Informatie en communicatie, Financiële dienstverlening, Verhuur en handel van onroerend goed, Specialistische zakelijke diensten en Verhuur en overige zakelijke diensten.
Analysemethode logistische regressie
De verbanden tussen beroep, arbeidsongevallen en andere kenmerken zijn geschat met behulp van logistische regressieanalyse. Logistische regressie is geschikt voor analyse als de doelvariabele bestaat uit twee nominale categorieën. Dit criterium is van toepassing op de doelvariabele in voorliggend artikel. Hierbij gaat het immers om een dichotome variabele, die aangeeft of een werknemer wel versus geen slachtoffer is geweest van een arbeidsongeval met verzuim.
Het logische regressiemodel beschrijft de effecten van andere variabelen op de verhouding van de kans om in de eerste categorie te komen (arbeidsongeval) ten opzichte van de kans om in de tweede categorie te komen (geen arbeidsongeval). Deze kansverhouding staat in de Engelstalige literatuur bekend als de “odds”. Als de kans voor alle groepen om op de doelvariabele in de eerste categorie (hier: het krijgen van een arbeidsongeval) te komen klein is, dan kunnen de effecten bij benadering opgevat worden als effecten op de kans zelf in plaats van op kansverhouding. De effecten in een logische regressie worden meestal berekend t.o.v. een referentie categorie. Ook kunnen deze effecten worden berekend ten opzichte van het algemene (gewogen of ongewogen) gemiddelde. In de huidige analyse is bij de variabele beroep hiervoor gekozen. Het effect voor de referentiecategorie (of voor het algemeen gemiddelde) wordt op één gesteld. Het effect voor de overige categorieën is (voor kleine kansen) de factor waarmee de kans (op arbeidsongeval) groter of kleiner wordt voor die categorieën. Deze effecten zijn dan kansverhoudingen: voor iedere categorie is het de kans voor die categorie gedeeld door de kans voor de referentiecategorie. Bijvoorbeeld: het effect van 1,5 voor mensen met een hoge werkdruk betekent dat kans op een arbeidsongeval 1,5 keer zo groot is als bij de mensen met een lage werkdruk (de referentiecategorie voor deze variabele).
De kolom Exp(B) in de modellen geeft het effect, de kansverhouding (odds ratio), weer. Bij een positief effect van de onafhankelijke variabele is de waarde van Exp(B) groter dan 1, bij een negatief effect ligt deze tussen 0 en 1. Zo is in tabel 5.2.1 in model C de kans om wel versus geen slachtoffer van een ongeval met verzuim te zijn 1,348 keer zo groot dan gemiddeld voor werknemers met een technisch beroep. Daarnaast is de kans om wel versus geen slachtoffer van een ongeval met verzuim te zijn 1,549 keer zo groot voor werknemers met weinig sociale steun op het werk dan voor werknemers met veel sociale steun (tabel 5.2.1, model C).
Bij het logistische regressiemodel wordt ook de Nagelkerke R2 getoond. Dit is een maat die aangeeft hoe goed een model is, met een waarde tussen 0 en 1. Als het model perfect past bij de data, dan heeft deze maat de waarde 1. De waarde van deze Nagelkerke R2 is doorgaans klein (bv. Lammers et al., 2007).