Arbeidsongevallen en beroep
Over deze publicatie
Dit artikel onderzoekt de samenhang tussen het beroep dat iemand uitoefent en de kans op een arbeidsongeval tijdens het werk. Aan de hand van multivariate analyse wordt voor de periode 2014 tot en met 2021 vastgesteld hoe het percentage werknemers met een arbeidsongeval met verzuim verschilt tussen beroepen. Hierbij is ook gecorrigeerd voor kenmerken van het bedrijf of werk en achtergrondkenmerken van de werknemer. Daarnaast biedt dit artikel een overzicht van de meest actuele uitkomsten die het CBS heeft over arbeidsongevallen. Het artikel gaat in op het percentage werknemers en zelfstandig ondernemers met een arbeidsongeval, de ontwikkeling hiervan, dodelijke arbeidsongevallen en de positie van Nederland in EU-perspectief als het gaat om ernstige ongevallen tijdens het werk. Ook komen zelfgerapporteerde oorzaken, letsels en medische behandeling van arbeidsongevallen aan bod voor zowel werknemers als zelfstandig ondernemers.
1. Inleiding
Werknemers en zelfstandigen worden tijdens het uitvoeren van hun werk blootgesteld aan verschillende soorten arbeidsrisico’s. Hier zijn arbeidsongevallen er een van, naast bijvoorbeeld ziekteverzuim en beroepsziekten. De incidentie van arbeidsongevallen is in Nederland over de jaren heen vrij stabiel (Arbobalans 2020). Wel hebben diverse groepen een verhoogde kans op een arbeidsongeval, zoals mannen, jonge medewerkers tot 25 jaar, 45-plussers en uitzendkrachten (Nederlandse Arbeidsinspectie, 2022).
Arbeidsongevallen kunnen leiden tot allerlei vervelende gevolgen voor de persoon die het overkomt, de directe omgeving en ook voor de werkgever. De overheid, brancheorganisaties, werkgevers, is er beleidsmatig veel aan gelegen om het aantal arbeidsongevallen zo veel mogelijk terug te dringen (zie bijvoorbeeld Nederlandse Arbeidsinspectie; Arboportaal). Dit kan onder meer gerealiseerd worden door het creëren van een veilige werkomgeving, het vergroten van het bewustzijn rondom veiligheid en gezond werken en het aanbieden van cursussen gericht op veilig werken. Een voorbeeld van een initiatief uit het werkveld om het aantal ongevallen terug te dringen was ‘zero accidents in 2020’ waarbij werd samengewerkt door diverse partijen, waaronder CNV, FNV en brancheverenigingen, met ondersteuning van het RIVM en de Nederlandse Arbeidsinspectie (voorheen Inspectie SZW).
Arbeidsongevallen hangen voor een belangrijk deel samen met de werkzaamheden of het beroep dat werkenden uitvoeren. De Nederlandse Arbeidsinspectie verzamelt gegevens over ernstige arbeidsongevallen. Het betreft ongevallen met ziekenhuisopname, blijvend letsel of de dood tot gevolg. Werkgevers zijn volgens de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om dergelijke ongevallen te melden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie. In 2021 werden 3 482 arbeidsongevallen gemeld bij de Arbeidsinspectie (Nederlandse Arbeidsinspectie, 2022). Niet alle arbeidsongevallen worden gemeld: uit een rapport van de Nederlandse Arbeidsinspectie (2021) blijkt dat iets meer dan de helft van de meldingswaardige arbeidsongevallen niet gerapporteerd worden.
Arbeidsongevallen kunnen optreden door diverse oorzaken, zoals vallen, aanrijdingen, een gevaarlijke atmosfeer, machines en handgereedschap, andere vormen van contact met voorwerpen, gevaarlijke stoffen, brand en explosie, agressie en extreme krachtsinspanning (Arboportaal). Hiervan kwam vallen het meest voor (Nederlandse Arbeidsinspectie, 2021). De Arbobalans 2020 voegt daar psychische overbelasting als veelvoorkomende oorzaak aan toe. Uit die laatste bron blijkt eveneens dat de gevolgen van het ongeval met verzuim voor zowel werknemers als zzp’ers bij het leeuwendeel lichamelijk van aard zijn. Van de werknemers met een ongeval met verzuim kampt ook een substantieel deel met geestelijk letsel.
Het CBS heeft cijfers over dodelijke en niet-dodelijke arbeidsongevallen. De cijfers over dodelijke arbeidsongevallen zijn afgeleid uit de doodsoorzakenstatistiek. Gegevens over niet-dodelijke arbeidsongevallen (met en zonder verzuim) onder werknemers worden verzameld in de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van CBS en TNO. Gegevens over arbeidsongevallen onder zelfstandig ondernemers worden sinds 2015 om de twee jaar verzameld in de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) van TNO en CBS. Ernstige arbeidsongevallen (met minimaal vier dagen verzuim of met een dodelijke afloop) worden gemeten in het kader van de Europese ESAW-verordening (European Statistics on Accidents at Work). Het CBS publiceert over ongevallen onder meer op StatLine, in nieuwsberichten en in artikelen op de website (zie bijvoorbeeld CBS, 2022; CBS StatLine, 2022).
Het doel van dit artikel is tweeledig. Allereerst biedt het een overzicht van de meest actuele uitkomsten die CBS heeft over arbeidsongevallen. Dit artikel gaat achtereenvolgens in op de omvang, ontwikkeling, oorzaken, letsel en medische behandeling van arbeidsongevallen voor werknemers en zelfstandig ondernemers. De gegevens betreffen daarmee niet de gehele groep zelfstandigen (zie ook databronnen in Technische Toelichting). Daarnaast analyseert dit artikel de samenhang tussen het beroep dat iemand uitoefent en de kans dat deze persoon slachtoffer wordt van een arbeidsongeval met verzuim. Aan de hand van verdiepende analyses zal onderzocht worden welke factoren hierbij een rol spelen.
Dit artikel beantwoordt de volgende onderzoeksvragen:
- Welk deel van de werkenden wordt slachtoffer van een arbeidsongeval en welke trends zijn hierin zichtbaar? Hoe verhouden de aantallen arbeidsongevallen in Nederland zich tot die in de EU? (paragraaf 2)
- Wat was volgens slachtoffers de belangrijkste oorzaak van hun arbeidsongeval? Wat waren de meestvoorkomende letsels en in hoeverre werd hiervoor medische behandeling gezocht? (paragraaf 3)
- Hoe verschilt het percentage slachtoffers van een arbeidsongeval tussen beroepen? (paragraaf 4)
- In hoeverre hangen de verschillen tussen beroepen samen met kenmerken van het bedrijf of werk en met achtergrondkenmerken van de werknemer? (paragraaf 5)
2. Arbeidsongevallen in Nederland
2.1 Werknemers en zelfstandigen met arbeidsongeval
Bijna 200 duizend werknemers met arbeidsongeval
In 2021 rapporteerden 196 duizend werknemers van 15 tot 75 jaar in Nederland in de voorgaande twaalf maanden slachtoffer te zijn geweest van een of meerdere ongevallen tijdens het werk. Bij bijna de helft, 96 duizend personen, leidde het ongeval niet tot arbeidsverzuim. Bij de overige 100 duizend personen leidde het ongeval tot ten minste één dag verzuim. Het merendeel van hen - 74 duizend - gaf aan dat ze vier dagen of meer verzuimden.
Minder arbeidsongevallen tijdens coronajaren
In 2021 vormden de 196 duizend werknemers met een arbeidsongeval 2,6 procent van het totaal aantal werknemers van 15 tot 75 jaar. Dit aandeel is vergelijkbaar met dat in het eerste coronajaar 2020 (2,5 procent). In de jaren voor corona, van 2014 tot en met 2019, schommelde dit percentage steeds tussen de 3,0 en de 3,4 procent.
Van de werknemers die slachtoffer waren van een arbeidsongeval in 2021 gaf 1,3 procent aan dat het ongeval leidde tot een verzuim van minstens één dag; bij 1,0 procent was het verzuim vier dagen of meer.
Totaal werknemers met een ongeval (%) | Ongeval 1 dag of meer verzuim (%) | Ongeval 4 dagen of meer verzuim (%) | |
---|---|---|---|
2014 | 3,4 | 1,7 | 1,1 |
2015 | 3 | 1,4 | 0,9 |
2016 | 3 | 1,4 | 1 |
2017 | 3,4 | 1,6 | 1,2 |
2018 | 3,1 | 1,5 | 1,1 |
2019 | 3,3 | 1,5 | 1,1 |
2020 | 2,5 | 1,2 | 0,9 |
2021 | 2,6 | 1,3 | 1 |
Bron: CBS, TNO | |||
1) In de NEA wordt sinds 2015 een extra controle uitgevoerd of een gerapporteerd arbeidsongeval in de afgelopen twaalf maanden heeft plaatsgevonden. Hierdoor is het cijfer voor 2014 minder goed vergelijkbaar met recentere jaren. |
Zelfstandig ondernemers iets minder vaak slachtoffer
Voor zelfstandig ondernemers zijn cijfers beschikbaar voor 2015, 2017, 2019 en 2021. Van de zelfstandig ondernemers had 1,8 procent in 2021 een arbeidsongeval tijdens het werk. Daarmee was dit percentage iets lager dan in 2019 (2,1 procent). Ook het percentage dat een of meer dagen verzuimde als gevolg van een arbeidsongeval (1,1 procent) lag onder dat van twee jaar eerder (1,3 procent). In diezelfde periode nam bovendien het percentage dat vier dagen of meer verzuimde als gevolg van een arbeidsongeval enigszins af.
Onder werknemers was het percentage met een arbeidsongeval hoger (2,6 procent) dan onder zelfstandigen (1,8 procent). Dit geldt zowel voor ongevallen met minimaal één dag verzuim als voor ongevallen met ten minste vier dagen verzuim. Als alleen wordt gekeken naar de ongevallen met verzuim dan zijn de verschillen tussen werknemers en zelfstandig ondernemers kleiner.
Werknemers (x 1 000) | Zelfstandig ondernemers (x 1 000) | Werknemers (%) | Zelfstandig ondernemers (%) | |
---|---|---|---|---|
Totaal werkenden met een ongeval | 196 | 22 | 2,6 | 1,8 |
Ongeval 1 dag of meer verzuim | 100 | 13 | 1,3 | 1,1 |
Ongeval 4 dagen of meer verzuim | 74 | 9 | 1,0 | 0,7 |
Bron: CBS,TNO |
Laagopgeleide werknemer heeft het vaakst arbeidsongeval met verzuim
Onder werknemers waren mannen vaker slachtoffer van een arbeidsongeval met verzuim dan vrouwen: 1,6 tegenover 1,1 procent. Hetzelfde gold met respectievelijk 1,2 en 0,8 procent voor zelfstandig ondernemers. Laagopgeleide werknemers hebben naar verhouding het vaakst een arbeidsongeval op het werk waarbij moet worden verzuimd. Met 2,1 procent was dit aandeel bijna dubbel zo groot als onder laagopgeleide zelfstandig ondernemers (1,1 procent). Bij zelfstandigen kwam onder de middelbaar opgeleiden een arbeidsongeval met verzuim het meest voor (1,5 procent).
Werknemers (%) | Zelfstandig ondernemers (%) | |
---|---|---|
Totaal | 1,3 | 1,1 |
Geslacht | ||
Man | 1,6 | 1,2 |
Vrouw | 1,1 | 0,8 |
Leeftijd | ||
15 tot 25 jaar | 1,4 | |
25 tot 55 jaar | 1,3 | 1,1 |
55 tot 75 jaar | 1,3 | 1,0 |
Onderwijsniveau | ||
Laag | 2,1 | 1,1 |
Middelbaar | 1,6 | 1,5 |
Hoog | 0,6 | 0,7 |
Bron: CBS, TNO |
2.2 Dodelijke arbeidsongevallen
Afname dodelijke arbeidsongevallen tijdens coronapandemie
Arbeidsongevallen hebben in sommige gevallen helaas een dodelijke afloop. De meest recente cijfers over dodelijke arbeidsongevallen van werknemers hebben betrekking op 2020, het eerste coronajaar. Toen vonden er 23 dodelijke arbeidsongevallen plaats onder werknemers van 15 tot 75 jaar (CBS Doodsoorzakenstatistiek, 2020). Dit zijn er aanzienlijk minder dan in de pre-coronajaren. Tussen 2005 en 2019 schommelde het jaarlijkse aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een arbeidsongeval tussen de 35 en 55. De Nederlandse Arbeidsinspectie rapporteerde een hoger aantal dodelijke arbeidsongevallen (54 in 2020) (zie kader Dodelijk arbeidsongeval). Op basis van het meest recente cijfer van de Nederlandse Arbeidsinspectie heeft er in 2021 een lichte stijging plaatsgevonden (62 dodelijke arbeidsongevallen).
Afgezet tegen het aantal werknemers waren er volgens de CBS-definitie in 2020 per 100 duizend werknemers 0,3 arbeidsongevallen met dodelijke afloop te betreuren. Tussen 2012 en 2019 was deze indicator vrijwel constant, variërend tussen 0,5 en 0,6. In de jaren daarvoor (2005-2011) waren er naar verhouding nog iets meer dodelijke ongevallen tijdens het werk en kwam deze indicator doorgaans uit op 0,7 of 0,8.
Aantal | Per 100 000 werknemers | |
---|---|---|
2005 | 48 | 0,7 |
2006 | 53 | 0,8 |
2007 | 50 | 0,7 |
2008 | 55 | 0,8 |
2009 | 47 | 0,7 |
2010 | 42 | 0,6 |
2011 | 48 | 0,7 |
2012 | 35 | 0,5 |
2013 | 42 | 0,6 |
2014 | 45 | 0,6 |
2015 | 35 | 0,5 |
2016 | 36 | 0,5 |
2017 | 43 | 0,6 |
2018 | 45 | 0,5 |
2019 | 37 | 0,5 |
2020 | 23 | 0,3 |
Bron: CBS |
2.3 Ernstige arbeidsongevallen in de EU
Nederland qua ernstige arbeidsongevallen onder EU-gemiddelde
In deze paragraaf worden de Nederlandse cijfers over ernstige arbeidsongevallen van werknemers van 15 tot 75 jaar vergeleken met die in andere EU-landen.
Per 100 duizend werknemers deden zich in 2020 in de lidstaten van de EU gemiddeld 1 470 ernstige arbeidsongevallen voor met vier of meer dagen verzuim. Nederland zit met 1 140 arbeidsongevallen onder het gemiddelde van de EU. De positie van Nederland ten opzichte van het EU-gemiddelde is ten opzichte van 2014 iets verbeterd. Het EU-gemiddelde was 1 660 per 100 duizend werknemers in 2014 en liep terug naar 1 470 arbeidsongevallen in 2020. In Nederland daalde dit aantal van 1 390 in 2014 naar 1 300 in 2016, en 1 140 in 2020.
2020 (per 100 000 werknemers) | |
---|---|
Portugal | 2814 |
Frankijk | 2598 |
Spanje | 2384 |
Denemarken | 1902 |
Duitsland | 1782 |
Luxemburg | 1748 |
Oostenrijk | 1532 |
België | 1503 |
EU-27 | 1466 |
Finland | 1393 |
Slovenië | 1294 |
Nederland | 1140 |
Italië | 1037 |
Estland | 1032 |
Zweden | 842 |
Malta | 829 |
Tsjechië | 720 |
Hongarije | 639 |
Cyprus | 585 |
Kroatië | 564 |
Ierland | 534 |
Slowakije | 433 |
Polen | 424 |
Litouwen | 369 |
Letland | 285 |
Griekenland | 157 |
Roemenië | 81 |
Bulgarije | 77 |
Bron: ESAW 2020 N.B. In verband met de internationale vergelijkbaarheid worden hier alleen arbeidsongevallen meegenomen in de bedrijfstakken Landbouw, bosbouw en visserij, Industrie, Energievoorziening, Waterbedrijven en afvalbeheer, Bouwnijverheid, Handel, Vervoer en opslag, Horeca, Informatie en communicatie, Financiële dienstverlening, Verhuur en handel van onroerend goed, Specialistische zakelijke diensten en Verhuur en overige zakelijke diensten. |
Aantal dodelijke arbeidsongevallen in Nederland het laagst
Het gestandaardiseerd aantal dodelijke arbeidsongevallen per 100 duizend werknemers is in Nederland in 2020 het laagste van Europa. In de EU waren er gemiddeld 2,11 dodelijke ongevallen per 100 duizend werknemers, terwijl dit aantal in Nederland uitkwam op 0,42. Zowel het Nederlandse als het EU-aantal zijn lager geworden. In 2014 ging het nog om respectievelijk 2,33 en 1,01 per 100 werknemers. Het is onduidelijk of deze dalingen in 2020 een gevolg zijn van de coronapandemie.
2020 (per 100 000 werknemers) | |
---|---|
Cyprus | 5,12 |
Bulgarije | 4,52 |
Malta | 3,99 |
Roemenië | 3,96 |
Litouwen | 3,84 |
Portugal | 3,62 |
Letland | 3,21 |
Frankrijk | 3,16 |
Kroatië | 3,13 |
Italië | 3,03 |
Oostenrijk | 2,89 |
Spanje | 2,76 |
Tsjechië | 2,52 |
Ierland | 2,38 |
Slovenië | 2,32 |
Luxemburg | 2,31 |
Slowakijke | 2,21 |
Hongarije | 2,16 |
Europese Unie (EU-27) | 2,11 |
Estland | 2,09 |
België | 2,07 |
Denemarken | 2,01 |
Polen | 1,48 |
Griekenland | 1,36 |
Finland | 1,26 |
Duitsland | 0,96 |
Zweden | 0,77 |
Nederland | 0,42 |
Bron: ESAW 2020 N.B. In verband met de internationale vergelijkbaarheid worden hier alleen arbeidsongevallen meegenomen in de bedrijfstakken Landbouw, bosbouw en visserij, Industrie, Energievoorziening, Waterbedrijven en afvalbeheer, Bouwnijverheid, Handel, Vervoer en opslag, Horeca, Informatie en communicatie, Financiële dienstverlening, Verhuur en handel van onroerend goed, Specialistische zakelijke diensten en Verhuur en overige zakelijke diensten. |
3. Oorzaken, letsels en behandelingen arbeidsongevallen
Psychische overbelasting meestvoorkomende oorzaak ongeval bij werknemers
Bij bijna 1 op de 5 werknemers die in 2021 op zijn minst een dag hebben verzuimd als gevolg van een ongeval tijdens het werk, was psychische overbelasting naar eigen zeggen de belangrijkste oorzaak van het meest recente ongeval. Van alle werknemers met psychische overbelasting werkte de grootste groep in een zorg en welzijnsberoep. Op de tweede plaats van de meestgenoemde oorzaken van een arbeidsongeval bij werknemers staat uitglijden, struikelen of anderszins vallen, gevolgd door fysieke overbelasting.
Bij zelfstandig ondernemers is uitglijden, struikelen of anderszins vallen in de periode 2015-20211) de belangrijkste oorzaak van het ongeval: in bijna een kwart van de gevallen. Zelfstandig ondernemers hebben daarnaast naar verhouding vaak te maken met een val van bijvoorbeeld een trap, ladder of steiger. Ook hebben zij vaak een letsel dat op andere dan genoemde wijzen is ontstaan (26 procent). Anders dan bij werknemers vallen in die restcategorie bij zelfstandig ondernemers ook ongevallen waarbij sprake is van psychische overbelasting. Voor zelfstandig ondernemers wordt er namelijk geen onderscheid gemaakt tussen fysieke en psychische overbelasting.
Werknemers1) | Zelfstandig ondernemers | |
---|---|---|
2021 | 2015/2021 | |
Ergens aan gesneden, gestoten | 10 | 11 |
Door een voorwerp geraakt | 8 | 8 |
Een beknelling | 6 | 6 |
Val van hoogte (trap, ladder, steiger, e.d.) | 6 | 14 |
Uitglijden, struikelen of andere val | 15 | 24 |
Door iemand bedreigd, gebeten, geschopt | 5 | 4 |
Contact met stroom, hitte, kou, gevaarlijke stoffen, lawaai | 2 | 4 |
Fysieke overbelasting (bijv. zwaar tillen, verkeerde beweging) | 14 | . |
Psychische overbelasting (bijv. door intimidatie of stress) | 19 | . |
Verkeersongeval op de openbare weg [nieuwe categorie, toegevoegd in 2017] | 4 | 4 |
Letsel is op andere wijze ontstaan | 12 | 26 |
Bron: CBS, TNO 1) De NEA-vraagstelling naar de oorzaak van een arbeidsongeval is in 2017 gewijzigd doordat er twee antwoordcategorieën zijn toegevoegd, namelijk fysieke en psychische overbelasting. In de ZEA veranderde de vraagstelling niet. |
Meestvoorkomend letsel is ontwrichting, verstuiking of verrekking
In de meeste gevallen is het letsel dat gepaard gaat met het meest recente verzuimongeval uitsluitend lichamelijk van aard. Bij 65 procent van de werknemers in 2021 is het ernstigste letsel (bij het meest recente ongeval) een lichamelijk letsel. Voor zelfstandig ondernemers zijn gegevens over het soort letsel beperkt beschikbaar, enkel over de jaren 2015 en 2017. Van de zelfstandig ondernemers met een verzuimongeval had 86 procent lichamelijk letsel. Worden ook ongevallen meegerekend waarbij het onderscheid tussen lichamelijk en geestelijk letsel niet te maken is, dan is dit percentage ongevallen voor werknemers 79 procent en voor zelfstandig ondernemers 94 procent. Het belangrijkste letsel bestaat bij zowel werknemers als zelfstandig ondernemers het vaakst uit een ontwrichting, verstuiking of verrekking (respectievelijk 31 en 37 procent). Ook een open wond of oppervlakkige verwonding komt relatief vaak voor: bij 16 procent van de getroffen werknemers en 28 procent van de getroffen zelfstandig ondernemers.
Er is een significant verschil in de aard van het letsel tussen werknemers en zelfstandig ondernemers. Werknemers geven naar verhouding vaker aan dat er sprake is van alleen geestelijk letsel, bijvoorbeeld door een traumatische ervaring. Dit is in 2021 het geval bij 21 procent van hen, tegenover 7 procent van de zelfstandig ondernemers gemiddeld over 2015 en 2017. Bij de overige arbeidsongevallen is er geen duidelijk onderscheid te maken tussen lichamelijk en geestelijk letsel.
Meest ernstige letsel | Aandeel (%) |
---|---|
Lichamelijk letsel | 65 |
open wond/oppervlakkige verwonding | 16 |
brandwonden | 3 |
botbreuken | 9 |
ontwrichtingen, verstuikingen e.d. | 31 |
inwendige verwonding/ hersenschudding | 4 |
ander lichamelijk letsel | 3 |
Geestelijk letsel | 21 |
Onderscheid lichamelijk/geestelijk letsel niet te maken | 14 |
Bron: CBS, TNO |
Na arbeidsongeval vaak medische hulp nodig
Van de slachtoffers van een ongeval tijdens het werk ontving 79 procent van de werknemers (in 2021) en 75 procent van de zelfstandig ondernemers (in 2015-2021) medische zorg. Zowel bij werknemers als bij zelfstandig ondernemers werd de medische hulp het vaakst verleend op de (spoedeisende) eerste hulp van het ziekenhuis of in een ziekenhuis of kliniek zonder dat men er hoefde te overnachten.
Dit laatste aandeel is onder werknemers in 2014-2021 toegenomen van 15 naar 18 procent. Een relatief klein deel van de werknemers en zelfstandig ondernemers met een arbeidsongeval met verzuim moest minstens één nacht doorbrengen in een ziekenhuis of kliniek. Onder werknemers is dit percentage afgenomen van 6 procent in 2014 tot 4 procent in 2021.2) Een relatief groot deel van de bedrijfsongevalslachtoffers geeft tot slot aan ‘elders’ medische hulp te hebben gekregen.
Medische behandeling | Werknemers 2021 (%) | Zelfstandig ondernemers 2015/2021 (%) |
---|---|---|
Op het werk | 18 | 5 |
1e hulp ziekenhuis | 22 | 25 |
Ziekenhuis/kliniek, geen nacht blijven | 18 | 19 |
Ziekenhuis/kliniek, minstens 1 nacht blijven | 4 | 5 |
Elders | 31 | 28 |
Geen | 21 | 25 |
Bron: CBS, TNO | ||
N.B. Er waren meerdere antwoorden mogelijk waardoor de som van de categorieën groter is dan 100%. |
2) Daarmee wijkt deze ontwikkeling af van die op basis van cijfers van de Nederlandse Arbeidsinspectie (Nederlandse Arbeidsinspectie, 2020). Uit deze cijfers blijkt dat het aantal aan de Arbeidsinspectie gemelde arbeidsongevallen, waaronder de ongevallen die leiden tot ziekenhuisopname, de afgelopen jaren juist is toegenomen.
4. Hoe verschillen arbeidsongevallen met verzuim tussen beroepen?
In deze paragraaf staat de vraag centraal hoe de kans op een arbeidsongeval met verzuim samenhangt met het beroep dat werknemers uitoefenen. Voor deze beschrijvende analyse worden de meest recent beschikbare jaarcijfers (2021) uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden gebruikt.
4.1 Beroepen van slachtoffers van arbeidsongevallen
Ruim kwart slachtoffers heeft technisch beroep
Het percentage werknemers met een arbeidsongeval hangt in de eerste plaats samen met het beroep dat zij uitoefenen. Arbeidsongevallen die resulteren in verzuim komen het meest voor bij werknemers met een technisch beroep: 26,3 procent van alle werknemers die in 2021 getroffen werden door een bedrijfsongeval met verzuim was werkzaam in deze beroepsklasse. Ook zijn slachtoffers van een ongeval met verzuim vaak terug te vinden in zorg en welzijn (16,1 procent) en transport en logistiek (14,9 procent).
Beroepsklasse | Aandeel (%) |
---|---|
Technische beroepen | 26,3 |
Zorg en welzijn beroepen | 16,1 |
Transport en logistiek beroepen | 14,9 |
Dienstverlenende beroepen | 9,4 |
Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 8,6 |
Commerciële beroepen | 7,7 |
Pedagogische beroepen | 4,8 |
Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 3,7 |
Managers | 2,7 |
Agrarische beroepen | 2,1 |
ICT beroepen | 1,9 |
Overige beroepen | 1,3 |
Creatieve en taalkundige beroepen | 0,5 |
Ruim 6 procent slachtoffers in verzorgend beroep
Binnen de hierboven beschreven beroepsklassen worden 114 afzonderlijke beroepsgroepen onderscheiden. Van alle werknemers met een ongeval met verzuim in 2021 had 6,1 procent een verzorgend beroep. Op de tweede plaats staan laders, lossers en vakkenvullers (5,5 procent), gevolgd door productiemachinebedieners en vrachtwagenchauffeurs met beide 3,8 procent. Ook verkoopmedewerkers in de detailhandel, sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders, schoonmakers, timmerlieden, automonteurs en chauffeurs van auto’s, taxi’s of bestelwagens hebben relatief vaak te maken met een arbeidsongeval met verzuim.
4.2 Percentage met een arbeidsongeval binnen beroepen
Bijna 3 procent werknemers in transport en logistiek had arbeidsongeval met verzuim
Een andere indicator voor de mate waarin werknemers getroffen worden door een arbeidsongeval, is het percentage slachtoffers onder het aantal werknemers binnen een beroepsklasse. Gemeten binnen beroepsklassen zijn er drie waarin het percentage arbeidsongevallen in 2021 duidelijk hoger was dan het gemiddelde van 1,3 procent (tabel 4.2.1). Met 2,8 procent van de werknemers kende de transport en logistiek het hoogste percentage slachtoffers van een ongeval met verzuim. Ook onder technici (2,5 procent) en werknemers met een agrarisch beroep (2,2 procent) was dat relatief hoog. Personen met een beroep in de ICT verzuimen van alle beroepsklassen het minst als gevolg van een arbeidsongeval (0,4 procent).
Beroepsklasse | Aandeel |
---|---|
Transport en logistiek beroepen | 2,8 |
Technische beroepen | 2,5 |
Agrarische beroepen | 2,2 |
Dienstverlenende beroepen | 1,8 |
Zorg en welzijn beroepen | 1,4 |
Overig | 1,4 |
Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 1,3 |
Commerciële beroepen | 0,9 |
Pedagogische beroepen | 0,9 |
Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 0,6 |
Managers | 0,6 |
Creatieve en taalkundige beroepen | 0,6 |
ICT beroepen | 0,4 |
Totaal | 1,3 |
Bijna 6 procent van de automonteurs had arbeidsongeval met verzuim
Op een meer gedetailleerd niveau van beroepsgroepen kwam een ongeval met verzuim in 2021 onder automonteurs naar verhouding het meest voor. Dit overkwam 5,6 procent van alle werknemers die werkzaam zijn als automonteur. Ook bij politie en brandweerlieden, timmerlieden en productiemachinebedieners kwam dit vaak voor. Veel van de tien beroepsgroepen met de meeste ongevallen behoren tot de beroepsklasse transport en logistiek of de technische beroepen.
Beroepsgroep | Aandeel (%) |
---|---|
Automonteurs | 5,6 |
Politie en brandweer | 5,5 |
Timmerlieden | 5,5 |
Productiemachinebedieners | 5,4 |
Vrachtwagenchauffeurs | 4 |
Bedieners mobiele machines | 4 |
Chauffeurs auto's, taxi's en bestelwagens | 3,8 |
Keukenhulpen | 3,6 |
Elektriciens/elektronicamonteurs | 3 |
Conciërges en teamleiders schoonmaak | 2,8 |
Totaal | 1,3 |
Bron: CBS, TNO | |
1) Om betrouwbare uitspraken te kunnen doen op het detailniveau van beroepsgroepen is deze top-10 gebaseerd op beroepsgroepen met ongewogen minimaal 200 waarnemingen. |
5. Multivariate analyse verschillen per beroep naar kenmerken werk en werknemer
Deze paragraaf beschrijft de uitkomsten van multivariate analyses, waarbij is nagegaan in hoeverre kenmerken van het werk en van de werknemers een rol spelen bij de gevonden verschillen tussen beroepen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat werknemers in een specifiek beroep bovengemiddeld vaak een arbeidsongeval hebben, doordat in het betreffende beroep verhoudingsgewijs veel werknemers werken die in de regel vaker een arbeidsongeval hebben (uitzendkrachten, mannen, etc.). Ook kunnen verschillen tussen beroepen te maken hebben met fysieke en mentale aspecten van het werk. Door deze aspecten in een multivariate analyse te betrekken kan duidelijker worden in welke mate de verschillen in het risico op arbeidsongevallen tussen beroepen aan deze kenmerken zijn toe te schrijven.
De analyses zijn uitgevoerd voor de hele periode waarover data beschikbaar zijn (2014-2021), met logistische regressie (zie de technische toelichting). De analyses zijn zowel op het niveau van beroepsklasse als van beroepsgroep uitgevoerd. De tabel met de resultaten naar beroepsgroep staat in de bijlage (tabel B.1). De analyse is uitgevoerd in drie stappen: in basismodel A is uitsluitend de samenhang tussen het beroep dat een werknemer uitoefent en de kans dat hij of zij slachtoffer is geweest van een arbeidsongeval met verzuim geanalyseerd (paragraaf 5.1). In model B is het basismodel uitgebreid met kenmerken van het bedrijf en het werk (paragraaf 5.2). Het meest uitgebreide model C corrigeert ook voor achtergrondkenmerken van de werknemer die samenhang kunnen vertonen met een arbeidsongeval met verzuim (paragraaf 5.3).
5.1 Model A: basismodel voor samenhang beroep en het al of niet krijgen van een arbeidsongeval met verzuim
Net als in paragraaf 4 is gepresenteerd voor 2021, laten de resultaten van model A voor 2014-2021 zien dat er een samenhang bestaat tussen de beroepsklasse waarin een werknemer werkt en de kans dat deze persoon slachtoffer wordt van een arbeidsongeval met verzuim.
Met agrarisch beroep grootste kans op arbeidsongeval
Uit het model blijkt dat de kans op een arbeidsongeval met verzuim voor alle afzonderlijke beroepsklassen significant afwijkt van het gemiddelde over alle beroepen (tabel 5.2.1). Bij een waarde groter dan 1 heeft de betreffende beroepsklasse een grotere kans op een ongeval dan gemiddeld over alle beroepen. Bij een waarde tussen 0 en 1 is deze kans kleiner dan gemiddeld. Van alle beroepsklassen waren werknemers met een agrarisch beroep tussen 2014 en 2021 het meest slachtoffer van een arbeidsongeval, gevolgd door degenen met een beroep in transport en logistiek of met een technisch beroep. Dit in tegenstelling tot de bevinding in paragraaf 4 waar bleek dat in 2021 werknemers in beroepen in transport en logistiek de grootste kans op een arbeidsongeval met verzuim hadden. Voor personen met een bedrijfseconomisch en administratief beroep, managers en werknemers in de ICT is de kans op een ongeval tijdens het werk in de periode 2014-2021 het kleinst.
Bij de analyse op het niveau van beroepsgroepen blijkt dat bijvoorbeeld politie en brandweerlieden, veetelers en metaalbewerkers een veel grotere kans hebben dan gemiddeld op een arbeidsongeval (zie tabel B.1). Daarentegen hebben bijvoorbeeld journalisten, managers ICT, juristen en software- ontwikkelaars een veel kleinere kans dan gemiddeld.
5.2 Model B: uitgebreider model met kenmerken van het werk
De verschillen tussen beroepen in de kans dat werknemers een arbeidsongeval krijgen kunnen te maken hebben met kenmerken van de organisatie waar zij werken en het type werk dat zij uitvoeren. In model B is daarom nagegaan in hoeverre de gevonden samenhang met beroep overeind blijft na toevoeging in het model van diverse aspecten die te maken hebben met het werk. Doel is antwoord te geven op de vraag in welke mate de verschillen tussen beroepen samenhangen met kenmerken van het werk en welke van die kenmerken dan vooral een rol spelen. In model B worden de volgende onafhankelijke variabelen toegevoegd aan basismodel A: bedrijfsgrootte, arbeidsduur, overuren, het werken in avond-, nacht- en ploegendienst, zaterdag- en zondagwerk, het ervaren van een gebrek aan autonomie en sociale steun, werkdruk, intern en extern ongewenst gedrag, het werken met gevaarlijke stoffen, het doen van fysiek of emotioneel zwaar werk, en het werken in een lawaaierige omgeving. In model B wordt nog geen rekening gehouden met achtergrondkenmerken van werknemers.
Univariate odds | Univariate odds | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Odds ratio | sign. | Odds ratio | sign. | Odds ratio | sign. | Odds ratio | sign. | |
Pedagogische beroepen | 0,762 | *** | 0,762 | *** | 0,954 | |||
Creatieve en taalkundige beroepen | 0,701 | ** | 0,937 | 1,049 | ||||
Commerciële beroepen | 0,786 | *** | 0,875 | ** | 0,880 | ** | ||
Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 0,504 | *** | 0,701 | *** | 0,705 | *** | ||
Managers | 0,414 | *** | 0,552 | *** | 0,574 | *** | ||
Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 1,329 | *** | 1,246 | *** | 1,211 | *** | ||
Technische beroepen | 1,983 | *** | 1,483 | *** | 1,348 | *** | ||
ICT beroepen | 0,297 | *** | 0,511 | *** | 0,517 | *** | ||
Agrarische beroepen | 2,433 | *** | 1,909 | *** | 1,742 | *** | ||
Zorg en welzijn beroepen | 1,110 | ** | 0,875 | *** | 0,966 | |||
Dienstverlenende beroepen | 1,604 | *** | 1,340 | *** | 1,310 | *** | ||
Transport en logistiek beroepen | 2,139 | *** | 1,486 | *** | 1,304 | *** | ||
Overige beroepen | 1,573 | *** | 1,318 | ** | 1,157 | |||
Bedrijfsgrootte micro (1 t/m 9) vs groot (250+) | 1,170 | *** | 1,270 | *** | 1,205 | *** | ||
Bedrijfsgrootte klein (10 t/m 49) vs groot (250+) | 1,392 | *** | 1,305 | *** | 1,256 | *** | ||
Bedrijfsgrootte middelgroot (50 t/m 249) vs groot (250+) | 1,292 | *** | 1,162 | *** | 1,116 | *** | ||
Werktijd (t/m 19 uur uur vs 35 uur en meer) | 0,716 | *** | 0,709 | *** | 0,739 | *** | ||
Werktijd (20 t/m 34 uur vs 35 uur en meer) | 0,795 | *** | 0,876 | *** | 0,924 | |||
Overuren (2 t/m 4 uur vs <=1 uur) | 1,214 | *** | 1,157 | *** | 1,194 | *** | ||
Overuren (5 t/m 9 uur vs <=1 uur) | 1,394 | *** | 1,162 | *** | 1,191 | *** | ||
Overuren (10+ uur vs <=1 uur) | 1,677 | *** | 1,299 | *** | 1,329 | *** | ||
Avonddienst (ja vs nee) | 1,333 | *** | 0,884 | *** | 0,902 | *** | ||
Nachtdienst (ja vs nee) | 2,323 | *** | 1,170 | *** | 1,151 | *** | ||
Zaterdagwerk (ja vs nee) | 1,870 | *** | 1,291 | *** | 1,257 | *** | ||
Zondagwerk (ja vs nee) | 1,427 | *** | 0,910 | ** | 0,927 | |||
Ploegendienst (ja vs nee) | 2,315 | *** | 1,226 | *** | 1,174 | *** | ||
Gebrek aan autonomie (weinig vs veel autonomie) | 2,154 | *** | 1,284 | *** | 1,277 | *** | ||
Gebrek aan sociale steun van collega's en leidinggevenden | 3,325 | *** | 1,576 | *** | 1,549 | *** | ||
Kwantitatieve taakeisen ('werkdruk') [>=2.5 op schaal 1=nooit - 4=altijd, 3 items] | 1,757 | *** | 1,092 | *** | 1,123 | *** | ||
Intern ongewenst gedrag (incl. pesten) | 3,406 | *** | 1,921 | *** | 1,920 | *** | ||
Extern ongewenst gedrag (incl. pesten) | 2,163 | *** | 1,572 | *** | 1,596 | *** | ||
Stoffen ['stoffen op huid'/ 'ademt stoffen in' en/of 'contact met besmettelijke stoffen] | 3,027 | *** | 1,310 | *** | 1,289 | *** | ||
Fysiek belastend/zwaar werk ['kracht', 'trilling', 'houding' en/of 'herhaling'] | 3,557 | *** | 1,865 | *** | 1,745 | *** | ||
Emotioneel zwaar werk [>=2.5 op schaal 1=nooit - 4=altijd, 3 items] | 2,641 | *** | 1,736 | *** | 1,781 | *** | ||
Werken in lawaai (ja vs nee) | 3,507 | *** | 1,623 | *** | 1,560 | *** | ||
Vrouw (vs man) | 0,644 | *** | 0,805 | *** | ||||
15 tot 25 jaar (vs 25 tot 55 jaar) | 1,144 | *** | 1,005 | |||||
55 tot 75 jaar (vs 25 tot 55 jaar) | 1,101 | *** | 1,087 | ** | ||||
Laag opgeleid (vs middelbaar opgeleid) | 1,167 | *** | 1,052 | |||||
Hoog opgeleid (vs middelbaar opgeleid) | 0,424 | *** | 0,669 | *** | ||||
Uitzicht op vast dienstverband, vaste uren (vs vast) | 0,953 | 1,120 | ||||||
Tijdelijk dienstverband, vaste uren (>= 1 jaar) (vs vast) | 0,918 | 1,049 | ||||||
Overig tijdelijk dienstverband, vaste uren (vs vast) | 0,966 | 0,930 | ||||||
Uitzendkracht (vs vast) | 1,713 | *** | 1,223 | *** | ||||
Oproepkracht of invalkracht (vs vast) | 1,122 | 1,062 | ||||||
Vast dienstverband zonder vaste uren (vs vast) | 1,083 | 0,963 | ||||||
Tijdelijk dienstverband zonder vaste uren (vs vast) | 0,908 | 0,950 | ||||||
Verslagjaar 2015 (vs 2014) | 0,846 | *** | 0,824 | *** | ||||
Verslagjaar 2016 (vs 2014) | 0,841 | *** | 0,818 | *** | ||||
Verslagjaar 2017 (vs 2014) | 0,958 | 0,906 | ||||||
Verslagjaar 2018 (vs 2014) | 0,876 | ** | 0,851 | *** | ||||
Verslagjaar 2019 (vs 2014) | 0,915 | 0,869 | ** | |||||
Verslagjaar 2020 (vs 2014) | 0,692 | *** | 0,781 | *** | ||||
Verslagjaar 2021 (vs 2014) | 0,726 | *** | 0,783 | *** | ||||
Intercept | 0,013 | *** | 0,003 | *** | 0,005 | *** | ||
Nagelkerke R Square | 0,031 | 0,113 | 0,118 | |||||
* p<0,1 Bron: CBS, TNO |
Kenmerken werk verklaren deel van verschillen tussen beroepen
De kans om slachtoffer te zijn van een arbeidsongeval is ook in model B het grootst voor werknemers in agrarische beroepen, gevolgd door die in transport en logistiek en in technische beroepen. Wel verschillen deze werknemers minder sterk van het gemiddelde dan in model A. Dat betekent dat deze beroepsklassen werkgerelateerde kenmerken hebben die gepaard gaan met een relatief hoog percentage arbeidsongevallen. Nadere analyse wijst uit dat het bij werknemers in agrarische beroepen vooral gaat om de kenmerken lawaai en fysiek belastend werk. In de transportberoepen gaat het om fysiek zwaar werk, een geringere autonomie en het werken in ploegendiensten. Bij de technische beroepen zijn dat een lawaaierige werkomgeving, fysiek belastend werk en het werken met gevaarlijke stoffen.
Na het toevoegen van kenmerken van bedrijf en werk blijken werknemers met een creatief of taalkundig beroep niet langer significant lager dan gemiddeld te scoren. Na correctie voor deze additionele onafhankelijke variabelen hebben werknemers in deze beroepsklasse dus vrijwel dezelfde kans op een arbeidsongeval met verzuim als werknemers gemiddeld over alle beroepen. Nadere analyse wijst uit dat dit het meest komt door toevoeging van de variabele die weergeeft of er sprake is van een lawaaierige omgeving.
Verschillen per beroepsgroep veranderd in model B
Op het niveau van beroepsgroepen (model B van tabel B.1) blijkt dat managers horeca, procesoperators, bakkers, mbo-verpleegkundigen, verzorgenden, en dekofficieren en piloten geen significant grotere kans op een arbeidsongeval meer hebben (ten opzichte van model A) na correctie voor de werkkenmerken. Voor vertegenwoordigers en inkopers, beleidsadviseurs en specialisten personeels- en loopbaanontwikkeling, zakelijke dienstverleners, managers van zorginstellingen, overheidsbestuurders en overheidsambtenaren geldt dat ze geen significant kleinere kans meer hebben op een arbeidsongeval dan gemiddeld, terwijl dit in model A wel het geval was. Gespecialiseerd verpleegkundigen, medisch praktijkassistenten en buschauffeurs hebben na correctie voor de werkgerelateerde kenmerken juist een significant kleinere kans op een arbeidsongeval, terwijl dat in model A niet zo was.
Vooral intern ongewenst gedrag vergroot kans op ongeval
Van de toegevoegde werkgerelateerde kenmerken is het verband met arbeidsongevallen het grootst met intern ongewenst gedrag, zoals pesten of intimidatie. Dit komt verhoudingsgewijs veel voor bij personen die na het arbeidsongeval kampen met geestelijk letsel. De kans dat werknemers die met intern ongewenst gedrag te maken hebben slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval met verzuim, is bijna twee keer zo groot als bij werknemers die geen ongewenst gedrag hebben ervaren. Ook het doen van fysiek belastend werk, emotioneel belastend werk, het werken in een lawaaierige omgeving, het ervaren van een gebrek aan sociale steun van collega’s en leidinggevenden, en het ervaren van extern ongewenst gedrag, gaan gepaard met meer ongevallen met verzuim dan bij werknemers waarop dit niet van toepassing is.
Kenmerken zoals de grootte van de organisatie waar men werkt, het aantal uren en overuren dat gewerkt wordt, en of er in het weekend of met diensten gewerkt wordt, hebben eveneens een significante samenhang met het krijgen van een arbeidsongeval met verzuim. Deze samenhangen zijn echter minder sterk dan bij de eerder beschreven werkgerelateerde kenmerken.
5.3 Model C: meest uitgebreide model met kenmerken van werknemers
Model C is het meest uitgebreide model, waarin ook achtergrondkenmerken van de werknemers zijn toegevoegd: geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en het type dienstverband. Ook zijn in dit model jaardummy’s toegevoegd als onafhankelijke variabelen om te corrigeren voor verschillen tussen jaren. Doel is om inzichtelijk te maken in welke mate de eerder gerapporteerde samenhang tussen beroep en arbeidsongevallen verband houdt met kenmerken van het werk en kenmerken van de werknemer.
Met agrarisch beroep 1,7 keer grotere kans op ongeval
Na correctie voor geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en type dienstverband en na toevoeging van jaardummy’s, neemt de samenhang tussen de beroepsklasse van een werknemer en de kans op een arbeidsongeval verder af maar blijven er nog steeds verschillen bestaan. Van alle beroepsklassen zijn het nog steeds werknemers met een agrarisch beroep die de grootste kans hebben slachtoffer te worden. Zij hebben een 1,7 keer grotere kans dan gemiddeld op het krijgen van een ongeval tijdens het werk. Daarnaast zijn er diverse beroepsklassen met een 1,2 tot 1,3 keer grotere kans op een ongeval met verzuim dan werknemers gemiddeld over alle beroepen. Hierbij gaat het om werknemers met een technisch beroep, een dienstverlenend beroep, een beroep in transport en logistiek, en degenen met een beroep binnen openbaar bestuur, veiligheid en juridisch. Personen met een bedrijfseconomisch en administratief beroep, managers, een commercieel beroep of een ICT-beroep hebben, ook na correctie voor andere onafhankelijke variabelen, juist een significant kleinere kans op een arbeidsongeval. Na toevoeging van de persoonskenmerken aan het model wijkt de kans op een arbeidsongeval voor drie beroepsklassen niet meer significant af van het gemiddelde. Dit is het geval voor de pedagogische beroepen, zorg en welzijn beroepen en de overige beroepen.
Kans bij enkele beroepsgroepen niet meer kleiner
Op een meer gedetailleerd niveau (beroepsgroepen) hebben leerkrachten basisonderwijs, docenten algemene vakken in het voortgezet onderwijs, docenten hoger onderwijs, gespecialiseerd verpleegkundigen, en psychologen en sociologen na correctie voor de bovengenoemde achtergrondkenmerken geen significant kleinere kans meer op een arbeidsongeval met verzuim, terwijl dat in model B nog wel het geval was.
Mannen, 55-plussers, niet-hoogopgeleiden en uitzendkrachten hogere kans
Mannen hebben op basis van dit meest uitgebreide model een significant grotere kans dan vrouwen op een arbeidsongeval met verzuim. De samenhang met leeftijd in dit uitgebreide model laat zien dat een deel van de verschillen in arbeidsongevallen tussen leeftijdsgroepen te maken heeft met andere onafhankelijke variabelen. Uit de univariate analyse (zie tabel 5.2.1) bleek dat zowel jongere werknemers tot 25 jaar als 55-plussers significant vaker slachtoffer zijn van een arbeidsongeval dan de middengroep, wanneer er geen rekening wordt gehouden met andere kenmerken. Op basis van de multivariate analyse blijkt echter dat na correctie enkel nog de 55-plussers significant vaker slachtoffer zijn dan werknemers jonger dan 55 jaar. Iets vergelijkbaars speelt bij de samenhang met het onderwijsniveau. Na correctie voor andere kenmerken hebben hoogopgeleiden een significant lagere kans op een arbeidsongeval dan werknemers met een laag of middelbaar onderwijsniveau. Van de verschillende onderscheiden typen dienstverbanden hebben werknemers met een uitzendcontract, ook na toevoeging van andere relevante kenmerken, het vaakst een arbeidsongeval. Zij hebben significant vaker een ongeval tijdens het werk dan personen met alle andere typen dienstverbanden. Van alle jaren in de onderzoeksperiode was de kans op een arbeidsongeval het grootst in referentiejaar 2014 en in 2017. In coronajaren 2020 en 2021 was de kans op een arbeidsongeval iets kleiner dan in eerdere jaren.
Na uitbreiding van het model blijven de odds ratio’s voor de verschillende kenmerken van het werk in de meeste gevallen ongeveer gelijk. Ook op basis van model C bestaat de sterkste samenhang tussen het slachtoffer zijn van intern ongewenst gedrag en de kans dat iemand slachtoffer wordt van een arbeidsongeval met verzuim. Hun kans op een arbeidsongeval met verzuim is 1,9 keer zo groot als bij werknemers waarbij geen sprake is van deze vorm van ongewenst gedrag. Werknemers met een deeltijdbaan van minder dan 20 uur per week hebben significant minder vaak een arbeidsongeval dan personen die voltijd werken of een grote deeltijdbaan hebben. Na toevoeging van de persoonskenmerken wijkt de groep met een grote deeltijdbaan niet langer significant af van voltijd werkenden. Ook de kans op een arbeidsongeval met verzuim voor personen die op zondag werken wijkt niet langer significant af na toevoeging van de achtergrondkenmerken van werknemers.
6. Samenvatting en conclusie
Het doel van dit artikel is tweeledig. Allereerst brengt dit artikel in kaart welk deel van de werkenden in Nederland slachtoffer wordt van een arbeidsongeval, hoe dit percentage zich ontwikkelt over de tijd en hoe de situatie in Nederland zich verhoudt tot andere landen in de EU (paragraaf 2). Ook de oorzaken van arbeidsongevallen en de meest voorkomende letsels en medische behandelingen komen aan de orde. Het percentage werknemers dat naar eigen zeggen slachtoffer was van een arbeidsongeval met ten minste één dag verzuim was in 2021 met 1,3 procent een fractie hoger dan in 2020, maar nog altijd lager dan in de pre-corona jaren. Ernstige arbeidsongevallen met vier of meer dagen verzuim komen in Nederland minder voor dan gemiddeld in EU-lidstaten. De meest ernstige vorm, dodelijke arbeidsongevallen, komt in Nederland zelfs het minst voor van alle landen binnen de EU. De meestvoorkomende oorzaak van arbeidsongevallen is volgens werknemers psychische overbelasting. Het meestvoorkomende letsel is ontwrichting, verstuiking of verrekking.
Het tweede doel van dit artikel is antwoord geven op de vraag in hoeverre het percentage arbeidsongevallen met verzuim samenhangt met het beroep dat werknemers uitoefenen en welke andere kenmerken van het bedrijf, het werk en de werknemer daarbij een rol spelen. In paragraaf 4 is besproken hoe arbeidsongevallen verschilden tussen beroepen in 2021. Van alle werknemers die in 2021 slachtoffer waren van een bedrijfsongeval met verzuim had ruim een kwart een technisch beroep. Ook zijn slachtoffers van een ongeval met verzuim vaak terug te vinden in zorg en welzijn beroepen of binnen transport en logistiek. Op een meer gedetailleerd niveau zijn het de verzorgenden die het vaakst slachtoffer raakten van een arbeidsongeval dat verzuim tot gevolg had.
Wanneer hierbij rekening gehouden wordt met het aantal werknemers per beroepsklasse, zijn er drie beroepsklassen waarin het percentage arbeidsongevallen in 2021 flink hoger dan gemiddeld lag, het hoogst in de transport- en logistiekberoepen. Van alle werknemers in die beroepsklasse had in 2021 2,8 procent een ongeval met verzuim. Ook onder technici en werknemers met een agrarisch beroep kwam dit verhoudingsgewijs vaak voor. Meer specifiek komt dit binnen beroepsgroepen met 5,6 procent het meest voor bij automonteurs.
Paragraaf 5 laat zien dat de verschillen tussen beroepen op het gebied van arbeidsongevallen met verzuim samenhangen met kenmerken van het bedrijf of werk en met kenmerken van de werknemer. Voor deze verdiepende multivariate analyses is gebruikgemaakt van logistische regressiemodellen en de analyses zijn gebaseerd op de gehele periode 2014-2021. Er bestaat een samenhang tussen de beroepsklasse van werknemers en het percentage personen dat slachtoffer is van een arbeidsongeval met verzuim. Na toevoeging van zowel kenmerken van bedrijf of werk als kenmerken van de werknemer, zijn de verschillen tussen beroepsklassen kleiner. Dat betekent dat deze beroepsklassen andere kenmerken hebben die gepaard gaan met een relatief hoog percentage arbeidsongevallen. Zo blijkt dat dit bij werknemers in agrarische beroepen met name geldt voor lawaai en fysiek belastend werk. Bij de technische beroepen betreft het vooral een lawaaierige werkomgeving, fysiek belastend werk en het werken met gevaarlijke stoffen. En bij werknemers in de transportberoepen heeft het behalve met fysiek zwaar werk ook te maken met een geringere autonomie en het werken in ploegendiensten.
Na toevoeging van werkgerelateerde kenmerken en kenmerken van de werknemer zijn het de werknemers met een agrarisch beroep die van alle beroepsklassen de grootste kans lopen slachtoffer te worden van een bedrijfsongeval dat resulteert in verzuim. In dit meest uitgebreide model wijkt het percentage arbeidsongevallen voor vier beroepsklassen niet langer significant af van het gemiddelde, waar dit in het model met alleen beroepsklasse als verklarende variabele wel nog het geval was. Dit is het geval voor de pedagogische beroepen, zorg en welzijn beroepen, creatieve en taalkundige en de overige beroepen.
Opgemerkt dient te worden dat dit onderzoek ook enige beperkingen kent. Zo zijn bij de multivariate analyse geen zelfstandigen meegenomen. De analyse is enkel uitgevoerd voor de groep werknemers. De uitkomsten kunnen hierdoor niet gegeneraliseerd worden naar de hele werkende populatie. Zelfstandig ondernemers hebben een iets kleinere kans op een arbeidsongeval (paragraaf 2.1). Het zou interessant zijn om in de toekomst met aanvullende data na te gaan of de resultaten anders zijn als de gehele groep werkenden onderwerp van studie wordt.
Technische toelichting
Voor het onderzoek beschreven in het huidige artikel is gebruikgemaakt van diverse databronnen. Hieronder volgt een beschrijving van deze bronnen.
European Statistics on Accidents at Work (ESAW)
De gestandaardiseerde gegevens over arbeidsongevallen met minimaal vier dagen verzuim en arbeidsongevallen met een dodelijke afloop zijn afkomstig uit de EU-statistiek over arbeidsongevallen, de European Statistics on Accidents at Work (ESAW). Gestandaardiseerd betekent dat rekening is gehouden met verschillen in de economische structuur van landen. Er is een directe standaardisatieberekening toegepast, waarbij gestandaardiseerd is naar de verdeling van bedrijfstakken. Het gemiddelde van 15 EU-landen is hierbij als standaard genomen. In sommige landen zijn relatief meer werknemers werkzaam in sectoren met veel arbeidsongevallen dan in andere landen. Door hiervoor te corrigeren worden de cijfers tussen landen beter vergelijkbaar. Het bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat) verzamelt onder de ESAW-verordening zoveel mogelijk vergelijkbare gegevens over arbeidsongevallen van alle EU-lidstaten. Het CBS levert de gegevens voor Nederlandse werknemers aan op basis van de NEA en de NND. Het meest recente jaar waarvoor vergelijkbare cijfers tussen EU-landen zijn gepubliceerd is 2020. Gegevens over zelfstandigen worden niet door alle landen verzameld.
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)
Voor de werknemersinformatie in de Arbobalans is gebruikgemaakt van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA, CBS/TNO). De NEA is het grootste periodieke onderzoek naar de werksituatie van Nederlandse werknemers. De hoofdthema’s van de NEA zijn arbeidsomstandigheden, arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en gezondheid en duurzame inzetbaarheid. De NEA wordt sinds 2005 jaarlijks uitgevoerd. Doelpopulatie van de NEA zijn werknemers die in Nederland wonen en werken en tussen de 15 en 75 jaar zijn. In 2021 vulden ruim 53.000 werknemers de NEA daadwerkelijk in (Van Dam et al., 2021). De verzamelde gegevens worden door weging representatief gemaakt voor de populatie op de variabelen geslacht, leeftijd, migratieachtergrond, onderwijsniveau, bedrijfstak, stedelijkheid en regio. Daardoor is het mogelijk om op basis van de NEA valide landelijke uitspraken te doen over alle werknemers van Nederland. Naast landelijke cijfers biedt de NEA gegevens voor verschillende regio’s, sectoren, beroepsgroepen en persoons- en werkkenmerken. TNO en CBS voeren de NEA uit in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Informatie over en resultaten van de NEA vindt u hier.
Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA)
De Zelfstandigen Enquête Arbeidsomstandigheden (ZEA, TNO/CBS) focust op de arbeidsomstandigheden en inzetbaarheid van zelfstandig ondernemers. Bij de resultaten kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende typen zelfstandig ondernemers (bijvoorbeeld met en zonder personeel, geslacht, leeftijd en sector). Vanaf 2015 is de ZEA tweejaarlijks uitgevoerd door TNO en CBS. De resultaten zijn door weging representatief gemaakt voor de populatie op de variabelen geslacht, leeftijd, migratieachtergrond, onderwijsniveau, bedrijfstak, stedelijkheid en regio. Omdat de ZEA vragen erg lijken op die van de NEA, is een vergelijkende analyse van zelfstandig ondernemers en werknemers goed mogelijk. In 2021 is de ZEA na een pilot in 2012, voor de vierde keer afgenomen. Ongeveer acht duizend zelfstandig ondernemers hebben de enquête ingevuld (Van der Torre et al., 2021). Informatie over en resultaten van de ZEA is hier te vinden. In het huidige artikel wordt gebruikgemaakt van cijfers over alle ZEA jaren 2015, 2017, 2019 en 2021. Vanwege beperkingen in het aantal waarnemingen worden deze vier jaren samengevoegd. In dat geval wordt in de tekst gesproken over de periode 2015/2021.
Statistiek Niet-Natuurlijke Dood (NND)
De gegevens over arbeidsongevallen met dodelijke afloop zijn afkomstig uit de Statistiek Niet-Natuurlijke Dood (NND) van het CBS. Een dodelijk arbeidsongeval wordt als zodanig geregistreerd als een werknemer binnen 30 dagen overlijdt ten gevolge van een ongeval dat in Nederland plaatsvindt door of tijdens de uitoefening van betaalde arbeid, inclusief verkeersongevallen (echter met uitzondering van een verkeersongeval dat plaatsvindt onderweg van of naar het werk). De overledene moet ingeschreven zijn in de Basisregistratie Personen (BRP), een arbeidsrelatie hebben als werknemer en een leeftijd hebben tussen de 15 en 75 jaar. Vóór 2016 werd de leeftijdsindeling van 15 tot 65 jaar gehanteerd. Wat betreft dodelijke arbeidsongevallen blijven gegevens over zelfstandigen buiten beschouwing.
European Statistics on Accidents at Work (ESAW): standardised incidence rate
Bij het vergelijken van gegevens tussen landen kunnen incidentiecijfers moeilijk te interpreteren zijn, bijvoorbeeld bij het vergelijken van de doeltreffendheid van maatregelen ter voorkoming van arbeidsongevallen. Dat komt doordat de kans op een ongeval onder meer samenhangt met de bedrijfstak waarin iemand werkt, en het relatieve belang (gewicht) van de verschillende bedrijfstakken per land verschilt naar gelang van de structuur van de nationale economie.
Om hiermee rekening te houden worden gestandaardiseerde incidentiecijfers berekend. Bij deze cijfers wordt ervan uitgegaan dat de relatieve omvang van de bedrijfstakken binnen elke nationale economie dezelfde is als binnen de EU als geheel. Als zodanig geven deze gestandaardiseerde incidentiecijfers een neutralere vergelijking van de gezondheids- en veiligheidssituatie in verschillende landen. Deze gestandaardiseerde incidentiecijfers bestrijken niet alle bedrijfstakken. De mijnbouw- en delfstoffensector en sommige dienstenactiviteiten worden buiten beschouwing gelaten. De gestandaardiseerde incidentiecijfers bestrijken alleen de NACE-secties A en C-N, en dus niet de secties B en O-U. Meegenomen zijn dus de volgende bedrijfstakken: Landbouw, bosbouw en visserij, Industrie, Energievoorziening, Waterbedrijven en afvalbeheer, Bouwnijverheid, Handel, Vervoer en opslag, Horeca, Informatie en communicatie, Financiële dienstverlening, Verhuur en handel van onroerend goed, Specialistische zakelijke diensten en Verhuur en overige zakelijke diensten.
Analysemethode logistische regressie
De verbanden tussen beroep, arbeidsongevallen en andere kenmerken zijn geschat met behulp van logistische regressieanalyse. Logistische regressie is geschikt voor analyse als de doelvariabele bestaat uit twee nominale categorieën. Dit criterium is van toepassing op de doelvariabele in voorliggend artikel. Hierbij gaat het immers om een dichotome variabele, die aangeeft of een werknemer wel versus geen slachtoffer is geweest van een arbeidsongeval met verzuim.
Het logische regressiemodel beschrijft de effecten van andere variabelen op de verhouding van de kans om in de eerste categorie te komen (arbeidsongeval) ten opzichte van de kans om in de tweede categorie te komen (geen arbeidsongeval). Deze kansverhouding staat in de Engelstalige literatuur bekend als de “odds”. Als de kans voor alle groepen om op de doelvariabele in de eerste categorie (hier: het krijgen van een arbeidsongeval) te komen klein is, dan kunnen de effecten bij benadering opgevat worden als effecten op de kans zelf in plaats van op kansverhouding. De effecten in een logische regressie worden meestal berekend t.o.v. een referentie categorie. Ook kunnen deze effecten worden berekend ten opzichte van het algemene (gewogen of ongewogen) gemiddelde. In de huidige analyse is bij de variabele beroep hiervoor gekozen. Het effect voor de referentiecategorie (of voor het algemeen gemiddelde) wordt op één gesteld. Het effect voor de overige categorieën is (voor kleine kansen) de factor waarmee de kans (op arbeidsongeval) groter of kleiner wordt voor die categorieën. Deze effecten zijn dan kansverhoudingen: voor iedere categorie is het de kans voor die categorie gedeeld door de kans voor de referentiecategorie. Bijvoorbeeld: het effect van 1,5 voor mensen met een hoge werkdruk betekent dat kans op een arbeidsongeval 1,5 keer zo groot is als bij de mensen met een lage werkdruk (de referentiecategorie voor deze variabele).
De kolom Exp(B) in de modellen geeft het effect, de kansverhouding (odds ratio), weer. Bij een positief effect van de onafhankelijke variabele is de waarde van Exp(B) groter dan 1, bij een negatief effect ligt deze tussen 0 en 1. Zo is in tabel 5.2.1 in model C de kans om wel versus geen slachtoffer van een ongeval met verzuim te zijn 1,348 keer zo groot dan gemiddeld voor werknemers met een technisch beroep. Daarnaast is de kans om wel versus geen slachtoffer van een ongeval met verzuim te zijn 1,549 keer zo groot voor werknemers met weinig sociale steun op het werk dan voor werknemers met veel sociale steun (tabel 5.2.1, model C).
Bij het logistische regressiemodel wordt ook de Nagelkerke R2 getoond. Dit is een maat die aangeeft hoe goed een model is, met een waarde tussen 0 en 1. Als het model perfect past bij de data, dan heeft deze maat de waarde 1. De waarde van deze Nagelkerke R2 is doorgaans klein (bv. Lammers et al., 2007).
Referenties
Arboportaal, Oorzaken ongevallen | Arboportaal. Geraadpleegd op 5 oktober 2022.
CBS StatLine (2022). Arbeidsongevallen, werknemers; beroep. Geraadpleegd op 15 december 2022.
CBS (2022). Minder arbeidsongevallen met vier of meer dagen verzuim. CBS nieuwsbericht, 28 januari 2022.
Eurostat (2013). European Statistics on Accidents at Work (ESAW): Summary methodology, 2013 edition. Geraadpleegd op 30 december 2022.
Dam, L.M.C. van, Mars, G.M.J., Knops, J.C.M., Heuvel, S.G. van den, Vroome, E.M.M. de, Pleijers, A.J.S.F., Ramaekers, M.M.M.J. & Janssen, B.J.M. (2021). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2021 Methodologie. TNO | CBS: Leiden | Heerlen.
Eurostat. Accidents at work statistics. Statistics explained. Geraadpleegd op 26 oktober 2022.
Lammers, J., Pelzer, B., Hendrickx, J., & Eisinga, R. (2007). Categorische Data Analyse met SPSS, Inleiding in loglineaire analysetechnieken. Assen, Van Gorcum.
Pleijers, A, Van Thor, J van, De Vroome, E. Arbeidsongevallen. In Venema A, Hooftman W, Fijan D, Swart C & E. Jansse (eds), Arbobalans 2020. Leiden: TNO; 2020. p. 145-183. Geraadpleegd op 15 november 2021.
Nederlandse Arbeidsinspectie (2022). Monitor Arbeidsongevallen 2021.
Nederlandse Arbeidsinspectie (2021). Rapport Onderzoek naar omvang en motieven van ondermelding bij meldingsplichtige arbeidsongevallen.
Torre, W. van der, Lautenbach, H., Ven, H.A. van de, Janssen, B.J.M., Vroome, E.M.M. de, Janssen, B., Ramaekers, M.M.M.J. & Hooftman, W.E. (2021). Zelfstandigen Enquête Arbeid 2021 Methodologie en globale resultaten. TNO | CBS: Leiden, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Zero accidents. De weg naar zero accidents. Geraadpleegd op 26 oktober 2022.
Bijlage
Univariate odds | Univariate odds | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Odds ratio | sign. | Odds ratio | sign. | Odds ratio | sign. | Odds ratio | sign. | |
Docenten hoger onderwijs en hoogleraren | 0,369 | *** | 0,369 | *** | 0,554 | ** | 0,623 | |
Docenten beroepsgerichte vakken secundair onderwijs | 0,997 | 0,997 | 0,933 | 1,011 | ||||
Docenten algemene vakken secundair onderwijs | 0,879 | 0,879 | 0,763 | ** | 0,874 | |||
Leerkrachten basisonderwijs | 0,716 | *** | 0,716 | *** | 0,758 | *** | 0,909 | |
Onderwijskundigen en overige docenten | 0,431 | *** | 0,431 | *** | 0,531 | ** | 0,607 | ** |
Sportinstructeurs | 1,802 | *** | 1,802 | *** | 1,506 | * | 1,489 | |
Leidsters kinderopvang en onderwijsassistenten | 1,281 | ** | 1,281 | ** | 1,451 | *** | 1,53 | *** |
Bibliothecarissen en conservatoren | 0,888 | 0,888 | 1,475 | 1,582 | ||||
Auteurs en taalkundigen | 0,654 | 0,654 | 0,867 | 0,981 | ||||
Journalisten | 0,188 | ** | 0,188 | ** | 0,263 | * | 0,286 | * |
Beeldend kunstenaars | 2,067 | 2,067 | 3,163 | 3,566 | ||||
Uitvoerend kunstenaars | 0,954 | 0,954 | 1,186 | 1,262 | ||||
Grafisch vormgevers en productontwerpers | 0,909 | 0,909 | 1,314 | 1,406 | ||||
Fotografen en interieurontwerpers | 0,918 | 0,918 | 0,929 | 0,951 | ||||
Adviseurs marketing, public relations en sales | 0,37 | *** | 0,37 | *** | 0,555 | *** | 0,599 | *** |
Vertegenwoordigers en inkopers | 0,598 | *** | 0,598 | *** | 0,88 | 0,886 | ||
Winkeliers en teamleiders detailhandel | 1,267 | * | 1,267 | * | 1,177 | 1,179 | ||
Verkoopmedewerkers detailhandel | 1,198 | ** | 1,198 | ** | 1,227 | ** | 1,218 | ** |
Kassamedewerkers | 0,584 | *** | 0,584 | *** | 0,568 | *** | 0,58 | ** |
Callcentermedewerkers outbound en overige verkopers | 0,902 | 0,902 | 1,083 | 1,085 | ||||
Accountants | 0,222 | *** | 0,222 | *** | 0,342 | *** | 0,368 | *** |
Financieel specialisten en economen | 0,409 | *** | 0,409 | *** | 0,616 | * | 0,665 | |
Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs | 0,26 | *** | 0,26 | *** | 0,412 | *** | 0,445 | *** |
Beleidsadviseurs | 0,333 | *** | 0,333 | *** | 0,657 | 0,733 | ||
Specialisten personeels- en loopbaanontwikkeling | 0,47 | *** | 0,47 | *** | 0,721 | 0,799 | ||
Boekhouders | 0,321 | *** | 0,321 | *** | 0,55 | *** | 0,538 | *** |
Zakelijke dienstverleners | 0,603 | *** | 0,603 | *** | 0,83 | 0,869 | ||
Directiesecretaresses | 0,405 | *** | 0,405 | *** | 0,596 | *** | 0,63 | ** |
Administratief medewerkers | 0,864 | 0,864 | 1,169 | 1,16 | ||||
Secretaresses | 0,293 | *** | 0,293 | *** | 0,461 | ** | 0,475 | ** |
Receptionisten en telefonisten | 0,661 | *** | 0,661 | *** | 0,711 | ** | 0,702 | *** |
Boekhoudkundig medewerkers | 0,263 | *** | 0,263 | *** | 0,451 | *** | 0,458 | *** |
Transportplanners en logistiek medewerkers | 1,039 | 1,039 | 1,06 | 0,978 | ||||
Algemeen directeuren | 0,263 | *** | 0,263 | *** | 0,305 | *** | 0,315 | ** |
Managers zakelijke en administratieve dienstverlening | 0,347 | *** | 0,347 | *** | 0,543 | ** | 0,574 | ** |
Managers verkoop en marketing | 0,266 | *** | 0,266 | *** | 0,396 | *** | 0,417 | *** |
Managers productie | 0,374 | *** | 0,374 | *** | 0,511 | * | 0,45 | ** |
Managers logistiek | 0,844 | 0,844 | 0,89 | 0,868 | ||||
Managers ICT | 0,255 | *** | 0,255 | *** | 0,408 | * | 0,418 | * |
Managers zorginstellingen | 0,358 | ** | 0,358 | ** | 0,483 | 0,54 | ||
Managers onderwijs | 0,259 | *** | 0,259 | *** | 0,325 | ** | 0,367 | ** |
Managers gespecialiseerde dienstverlening | 0,629 | 0,629 | 0,782 | 0,779 | ||||
Managers horeca | 1,84 | ** | 1,84 | ** | 1,47 | 1,524 | ||
Managers detail- en groothandel | 1,104 | 1,104 | 1,079 | 1,094 | ||||
Managers commerciële en persoonlijke dienstverlening | 0,448 | 0,448 | 0,474 | 0,469 | ||||
Managers z.n.d. | 0,183 | ** | 0,183 | ** | 0,142 | ** | 0,14 | * |
Overheidsbestuurders | 0,413 | ** | 0,413 | ** | 0,608 | 0,533 | ||
Overheidsambtenaren | 0,508 | *** | 0,508 | *** | 0,719 | 0,739 | ||
Juristen | 0,179 | *** | 0,179 | *** | 0,282 | *** | 0,324 | ** |
Politie-inspecteurs | 1,274 | 1,274 | 1,245 | 1,22 | ||||
Politie en brandweer | 4,15 | *** | 4,15 | *** | 2,338 | *** | 2,244 | *** |
Beveiligingspersoneel | 1,993 | *** | 1,993 | *** | 1,407 | ** | 1,285 | * |
Militaire beroepen | 2,153 | *** | 2,153 | *** | 1,852 | *** | 1,8 | *** |
Biologen en natuurwetenschappers | 0,609 | * | 0,609 | * | 0,969 | 1,059 | ||
Ingenieurs (geen elektrotechniek) | 0,484 | *** | 0,484 | *** | 0,735 | * | 0,743 | * |
Elektrotechnisch ingenieurs | 0,527 | 0,527 | 0,667 | 0,663 | ||||
Architecten | 0,751 | 0,751 | 1,235 | 1,234 | ||||
Technici bouwkunde en natuur | 1,132 | 1,132 | 1,228 | 1,192 | ||||
Productieleiders industrie en bouw | 1,978 | *** | 1,978 | *** | 1,653 | *** | 1,537 | *** |
Procesoperators | 1,521 | ** | 1,521 | ** | 0,889 | 0,82 | ||
Bouwarbeiders ruwbouw | 3,896 | *** | 3,896 | *** | 3,025 | *** | 2,757 | *** |
Timmerlieden | 4,008 | *** | 4,008 | *** | 3,158 | *** | 2,85 | *** |
Bouwarbeiders afbouw | 4,121 | *** | 4,121 | *** | 2,758 | *** | 2,533 | *** |
Loodgieters en pijpfitters | 3,742 | *** | 3,742 | *** | 2,519 | *** | 2,211 | *** |
Schilders en metaalspuiters | 2,939 | *** | 2,939 | *** | 1,925 | *** | 1,734 | *** |
Metaalbewerkers en constructiewerkers | 4,148 | *** | 4,148 | *** | 2,603 | *** | 2,34 | *** |
Lassers en plaatwerkers | 3,363 | *** | 3,363 | *** | 2,061 | *** | 1,876 | *** |
Automonteurs | 3,629 | *** | 3,629 | *** | 2,14 | *** | 1,943 | *** |
Machinemonteurs | 2,7 | *** | 2,7 | *** | 1,818 | *** | 1,654 | *** |
Slagers | 2,915 | *** | 2,915 | *** | 2,023 | ** | 1,869 | ** |
Bakkers | 1,813 | ** | 1,813 | ** | 1,142 | 1,094 | ||
Productcontroleurs | 1,356 | 1,356 | 1,213 | 1,143 | ||||
Meubelmakers, kleermakers en stoffeerders | 2,532 | *** | 2,532 | *** | 1,942 | *** | 1,834 | *** |
Medewerkers drukkerij en kunstnijverheid | 1,911 | *** | 1,911 | *** | 1,447 | * | 1,351 | |
Elektriciens en elektronicamonteurs | 2,502 | *** | 2,502 | *** | 1,864 | *** | 1,66 | *** |
Productiemachinebedieners | 2,83 | *** | 2,83 | *** | 1,579 | *** | 1,45 | *** |
Assemblagemedewerkers | 3,252 | *** | 3,252 | *** | 2,574 | *** | 2,263 | *** |
Hulpkrachten bouw en industrie | 2,265 | *** | 2,265 | *** | 1,755 | *** | 1,652 | *** |
Software- en applicatieontwikkelaars | 0,276 | *** | 0,276 | *** | 0,501 | *** | 0,529 | *** |
Databank- en netwerkspecialisten | 0,374 | *** | 0,374 | *** | 0,595 | ** | 0,59 | ** |
Gebruikersondersteuning ICT | 0,312 | *** | 0,312 | *** | 0,418 | ** | 0,397 | ** |
Radio- en televisietechnici | 1,003 | 1,003 | 1,004 | 0,81 | ||||
Land- en bosbouwers | 2,916 | *** | 2,916 | *** | 2,825 | *** | 2,525 | *** |
Hoveniers, tuinders en kwekers | 2,487 | *** | 2,487 | *** | 2,135 | *** | 1,979 | *** |
Veetelers | 4,961 | *** | 4,961 | *** | 4,343 | *** | 4,213 | *** |
Hulpkrachten landbouw | 1,836 | *** | 1,836 | *** | 1,809 | ** | 1,738 | ** |
Artsen | 0,586 | *** | 0,586 | *** | 0,411 | *** | 0,478 | *** |
Gespecialiseerd verpleegkundigen | 1,194 | 1,194 | 0,748 | ** | 0,844 | |||
Fysiotherapeuten | 0,303 | *** | 0,303 | *** | 0,382 | *** | 0,45 | ** |
Maatschappelijk werkers | 0,761 | 0,761 | 0,923 | 1,049 | ||||
Psychologen en sociologen | 0,446 | *** | 0,446 | *** | 0,553 | ** | 0,655 | |
Laboranten | 0,433 | ** | 0,433 | ** | 0,266 | *** | 0,307 | *** |
Apothekersassistenten | 0,581 | * | 0,581 | * | 0,45 | ** | 0,464 | ** |
Verpleegkundigen (mbo) | 1,495 | *** | 1,495 | *** | 0,903 | 0,924 | ||
Medisch praktijkassistenten | 0,798 | 0,798 | 0,649 | ** | 0,709 | * | ||
Medisch vakspecialisten | 0,902 | 0,902 | 0,849 | 0,846 | ||||
Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 1,897 | *** | 1,897 | *** | 1,728 | *** | 1,825 | *** |
Verzorgenden | 1,563 | *** | 1,563 | *** | 1,123 | 1,119 | ||
Reisbegeleiders | 3,549 | *** | 3,549 | *** | 1,798 | *** | 1,831 | *** |
Koks | 3,466 | *** | 3,466 | *** | 2,496 | *** | 2,374 | *** |
Kelners en barpersoneel | 1,482 | *** | 1,482 | *** | 1,22 | ** | 1,227 | ** |
Kappers en schoonheidsspecialisten | 0,728 | 0,728 | 0,645 | 0,689 | ||||
Conciërges en teamleiders schoonmaak | 1,804 | *** | 1,804 | *** | 1,734 | *** | 1,633 | *** |
Verleners van overige persoonlijke diensten | 2,357 | *** | 2,357 | *** | 1,605 | ** | 1,629 | ** |
Schoonmakers | 1,362 | *** | 1,362 | *** | 1,5 | *** | 1,494 | *** |
Keukenhulpen | 1,862 | *** | 1,862 | *** | 2,054 | *** | 1,896 | *** |
Dekofficieren en piloten | 2,067 | *** | 2,067 | *** | 1,267 | 1,261 | ||
Chauffeurs auto's, taxi's en bestelwagens | 1,997 | *** | 1,997 | *** | 1,781 | *** | 1,613 | *** |
Buschauffeurs en trambestuurders | 1,326 | 1,326 | 0,641 | * | 0,564 | ** | ||
Vrachtwagenchauffeurs | 3,748 | *** | 3,748 | *** | 2,254 | *** | 2,005 | *** |
Bedieners mobiele machines | 2,93 | *** | 2,93 | *** | 1,674 | *** | 1,529 | *** |
Laders, lossers en vakkenvullers | 1,585 | *** | 1,585 | *** | 1,497 | *** | 1,364 | *** |
Vuilnisophalers en dagbladenbezorgers | 3,19 | *** | 3,19 | *** | 3,108 | *** | 2,809 | *** |
Overige beroepsgroepen | 1,702 | *** | 1,702 | *** | 1,532 | *** | 1,381 | ** |
Bedrijfsgrootte micro (1 t/m 9) vs groot (250+) | 1,17 | *** | 1,106 | * | 1,091 | |||
Bedrijfsgrootte klein (10 t/m 49) vs groot (250+) | 1,392 | *** | 1,154 | *** | 1,149 | *** | ||
Bedrijfsgrootte middelgroot (50 t/m 249) vs groot (250+) | 1,292 | *** | 1,077 | * | 1,067 | |||
Werktijd (t/m 19 uur uur vs 35 uur en meer) | 0,716 | *** | 0,715 | *** | 0,744 | *** | ||
Werktijd (20 t/m 34 uur vs 35 uur en meer) | 0,795 | *** | 0,889 | *** | 0,925 | * | ||
Overuren (2 t/m 4 uur vs <=1 uur) | 1,214 | *** | 1,16 | *** | 1,18 | *** | ||
Overuren (5 t/m 9 uur vs <=1 uur) | 1,394 | *** | 1,167 | *** | 1,18 | *** | ||
Overuren (10+ uur vs <=1 uur) | 1,677 | *** | 1,271 | *** | 1,289 | *** | ||
Avonddienst (ja vs nee) | 1,333 | *** | 0,93 | * | 0,931 | * | ||
Nachtdienst (ja vs nee) | 2,323 | *** | 1,182 | *** | 1,17 | *** | ||
Zaterdagwerk (ja vs nee) | 1,87 | *** | 1,236 | *** | 1,233 | *** | ||
Zondagwerk (ja vs nee) | 1,427 | *** | 0,926 | * | 0,934 | |||
Ploegendienst (ja vs nee) | 2,315 | *** | 1,179 | *** | 1,169 | *** | ||
Gebrek aan autonomie (weinig vs veel autonomie) | 2,154 | *** | 1,266 | *** | 1,273 | *** | ||
Gebrek aan sociale steun van collega's en leidinggevenden | 3,325 | *** | 1,551 | *** | 1,547 | *** | ||
Kwantitatieve taakeisen ('werkdruk') [>=2.5 op schaal 1=nooit - 4=altijd, 3 items] | 1,757 | *** | 1,139 | *** | 1,151 | *** | ||
Intern ongewenst gedrag (incl. pesten) | 3,406 | *** | 1,951 | *** | 1,947 | *** | ||
Extern ongewenst gedrag (incl. pesten) | 2,163 | *** | 1,556 | *** | 1,576 | *** | ||
Stoffen ['stoffen op huid'/ 'ademt stoffen in' en/of 'contact met besmettelijke stoffen] | 3,027 | *** | 1,291 | *** | 1,283 | *** | ||
Fysiek belastend/zwaar werk ['kracht', 'trilling', 'houding' en/of 'herhaling'] | 3,557 | *** | 1,729 | *** | 1,689 | *** | ||
Emotioneel zwaar werk [>=2.5 op schaal 1=nooit -4=altijd, 3 items] | 2,641 | *** | 1,729 | *** | 1,743 | *** | ||
Werken in lawaai (ja vs nee) | 3,507 | *** | 1,498 | *** | 1,476 | *** | ||
Vrouw (vs man) | 0,644 | *** | 0,845 | *** | ||||
15 tot 25 jaar (vs 25 tot 55 jaar) | 1,144 | *** | 1,008 | |||||
55 tot 75 jaar (vs 25 tot 55 jaar) | 1,101 | *** | 1,102 | *** | ||||
Laag opgeleid (vs middelbaar opgeleid) | 1,167 | *** | 1,02 | |||||
Hoog opgeleid (vs middelbaar opgeleid) | 0,424 | *** | 0,816 | *** | ||||
Uitzicht op vast dienstverband, vaste uren (vs vast) | 0,953 | 1,127 | ||||||
Tijdelijk dienstverband, vaste uren (>= 1 jaar) (vs vast) | 0,918 | 1,097 | ||||||
Overig tijdelijk dienstverband, vaste uren (vs vast) | 0,966 | 0,934 | ||||||
uitzendkracht (vs vast) | 1,713 | *** | 1,181 | ** | ||||
oproepkracht of invalkracht (vs vast) | 1,122 | 1,053 | ||||||
vast dienstverband zonder vaste uren (vs vast) | 1,083 | 0,974 | ||||||
tijdelijk dienstverband zonder vaste uren (vs vast) | 0,908 | 0,974 | ||||||
Verslagjaar 2015 (vs 2014) | 0,846 | *** | 0,814 | *** | ||||
Verslagjaar 2016 (vs 2014) | 0,841 | *** | 0,812 | *** | ||||
Verslagjaar 2017 (vs 2014) | 0,958 | 0,895 | * | |||||
Verslagjaar 2018 (vs 2014) | 0,876 | ** | 0,839 | *** | ||||
Verslagjaar 2019 (vs 2014) | 0,915 | 0,856 | *** | |||||
Verslagjaar 2020 (vs 2014) | 0,692 | *** | 0,773 | *** | ||||
Verslagjaar 2021 (vs 2014) | 0,726 | *** | 0,774 | *** | ||||
Intercept | 0,012 | *** | 0,003 | *** | 0,004 | *** | ||
Nagelkerke R Square | 0,055 | 0,125 | 0,128 | |||||
* p<0,1 **p<0,05 ***p<0,01 1) In deze tabel worden drie groepen variabelen onderscheiden: 1. Beroepsgroep 2. Overige kenmerken van het werk (bedrijfsgrootte, arbeidsduur, overuren, het werken in avond-, nacht- en ploegendienst, zaterdag- en zondagwerk, het ervaren van een gebrek aan autonomie en sociale steun, werkdruk, intern en extern ongewenst gedrag, het werken met gevaarlijke stoffen, het doen van fysiek of emotioneel zwaar werk, en het werken in een lawaaierige omgeving) en 3. Persoonskemerken (geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, type arbeidsrelatie en het verslagjaar van het onderzoek). Bron: CBS, TNO |