5. Conclusie
De afgelopen decennia groeide de productie van de Nederlandse landbouw. Het productievolume was in 2021 een vijfde hoger dan in 1995. Van de plantaardige productie steeg vooral de productie van groenten en aardappelen. Ondertussen daalde de omvang van het areaal dat werd gebruikt voor de plantaardige productie. Ook de veestapel kromp. De dierlijke productie steeg wel, zij het minder snel dan de plantaardige productie.
Het verbruik van niet-hernieuwbare energie bleef tussen 1995 en 2021 schommelen rond hetzelfde niveau. Het grootste deel van dit energieverbruik betreft aardgasgebruik door de glastuinbouw. Aangezien de productie tussen 1995 en 2021 met 20 procent steeg, is het verbruik van niet-hernieuwbare energie dus sterk gedaald in verhouding tot het productievolume.
Mede door EU-gebruiksnormen voor dierlijke mest, stikstof (totaal) en fosfaat, gericht op het afstemmen van de hoeveelheid meststoffen op de behoefte van het gewas, is de totale aanvoer van stikstof en fosfaat in mest naar landbouwgrond gedaald. Het grootste deel van deze daling vond plaats tussen 1995 en 2000. De aanvoer van stikstof en fosfor in dierlijke mest daalde respectievelijk met 35 en 45 procent tussen 1995 en 2020. De aanvoer van stikstof en fosfor in kunstmest daalde nog meer, er werd 43 procent minder stikstof in kunstmest aangevoerd en 85 procent minder fosfor. Relatief aan de plantaardige productie daalde de hoeveelheid aangevoerde stikstof en fosfor in zowel dierlijke mest als kunstmest sterk.
Terwijl de plantaardige productie steeg, bleef het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gemeten in kg werkzame stof (alle meer dan 200 stoffen samengenomen) over de gehele periode 1995 tot 2020 min of meer gelijk. Het gebruik lag in 2020 14 procent lager dan in 1995, maar in 2012 lag het nog ongeveer even hoog als in 1995. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen daalde tussen 2016 en 2020 met 11 procent.
Het waterverbruik (opgepompt en leidingwater) door de landbouw is grillig en wordt beïnvloed door de hoeveelheid en verspreiding van neerslag in het groeiseizoen. Droogte leidde in 2018, 2019 en 2020 tot een verhoogd watergebruik. Het meeste water wordt gebruikt in de veehouderij. Er is geen duidelijk verband tussen watergebruik en de productie.
Het cultuurgrondareaal gebruikt voor ruwvoer nam tussen 1995 en 2021 af, samen met het aantal runderen, geiten, schapen en pony’s, die vooral ruwvoer eten. Er was dus minder ruwvoerareaal nodig en de veestapel werd kleiner. Ondanks dit steeg de productie, vooral dankzij een stijging van de melkproductie per koe. Naast ruwvoer eten Nederlandse dieren vooral tarwe, maïs en soja als krachtvoer. Het grootste deel van deze gewassen wordt geïmporteerd. Het opgesomde verbruik van de belangrijkste krachtvoergewassen in kg steeg de afgelopen jaren sneller dan de productie van de veeteelt. De aanvoer van stikstof en fosfor in krachtvoer per rund nam sterk toe vanaf 2012. Dit bevorderde de melkproductie.
Terwijl de productie van de landbouw stijgt, daalt dus het gebruik van mest, blijft het verbruik van energie en gewasbeschermingsmiddelen min of meer gelijk, neemt de hoeveelheid ruwvoerareaal af samen met de veestapel en stijgt het gebruik van krachtvoer voor runderen. Een trend in het waterverbruik kan niet worden bepaald, omdat dit vooral bepaald wordt door de hoeveelheid neerslag. De inzet van de meeste middelen stijgt dus niet mee met de toenemende productie en derhalve is er sprake van ontkoppeling. Absoluut gezien blijft echter het verbruik van niet-hernieuwbare energie en gewasbeschermingsmiddelen onveranderd, en de daling van aanvoer van stikstof en fosfaat in mest stokte na het jaar nul. Daardoor blijft de druk die de landbouw op het milieu uitoefent dankzij productie en verbruik gelijk. Een volgend artikel zal ingaan op de uitstoot en milieueffecten van de landbouw: hoeveel broeikasgassen en fijnstof stoot de landbouw uit, hoeveel stikstof en fosfaat blijft achter in bodem en water en wat is het effect hiervan op de omgeving?