1. Inleiding
1.1 Achtergrond
Vanaf studiejaar 2015/’16 is in het hoger onderwijs (hbo en wo) het sociaal leenstelsel ingevoerd, een sterk hervormd stelsel van studiefinanciering. Het sociaal leenstelsel betekende de afschaffing van de basisbeurs die alle studenten ontvingen gedurende de nominale duur van hun studie en een uitbreiding van de regelingen omtrent lenen als student. De aanvullende beurs voor studenten uit lage inkomensgroepen bleef wel behouden. De hervormingen aan het studiefinancieringsstelsel werden gedaan vanuit het oogpunt dat studeren de kansen op de arbeidsmarkt dermate verhoogt dat de regering een grotere investering van studenten (en hun families) tijdens de studie gerechtvaardigd vond. Het doel is om het vrijgekomen budget te investeren in de kwaliteit van het onderwijs (Regeerakkoord 2012).
In het publieke debat staan sinds de invoering van het leenstelsel vragen centraal omtrent de toegankelijkheid van studeren in het leenstelsel en de effecten van het leenstelsel op stress en studievoortgang. Eerder onderzoek van het CBS heeft aangetoond dat havo- en vwo-gediplomeerden niet minder vaak zijn gaan studeren na de invoering van het sociaal leenstelsel (Van den Berg & Van Gaalen, 2018). Uit ander onderzoek blijkt dat uitval in het eerste jaar niet hoger ligt na de invoering van het leenstelsel dan voor het leenstelsel (Bolhaar, Kuijpers & Zumbuehl, 2020). Er is echter nog niet bekend hoe het studenten vergaat in het leenstelsel na het eerste jaar van de studie. Zo is het de vraag of studenten die in het leenstelsel studeren net zo vaak hun diploma binnen de nominale duur van hun studie behalen als studenten die in het oude studiefinancieringsstelsel studeerden. Daarnaast is het de vraag of studenten na het behalen van het bachelordiploma nog even vaak doorstromen naar een masteropleiding.
Mogelijk zorgt het nieuwe leenstelsel voor gedragsveranderingen onder studenten. In het nieuwe systeem is het aandeel studenten dat leent verdrievoudigd en is de financiële ouderbijdrage toegenomen (Bolhaar, Kuijpers, & Zumbuehl, 2020). Studenten die studeren na de invoering van het leenstelsel zouden zich eventueel meer kunnen laten leiden door het niet willen opbouwen van een te hoge studieschuld en dus sneller willen afstuderen.
In deze bijdrage wordt onderzocht of een verschil te zien is tussen studenten die startten vóór de invoering van het sociaal leenstelsel en studenten die daarna startten in 1. de kans om te wisselen van studie, 2. de kans om een bachelordiploma te behalen binnen de nominale duur van de studie, 3. de kans om een masteropleiding te starten na het behalen van het bachelordiploma en deze binnen de nominale duur af te ronden.
Eerder kon worden vastgesteld dat verschillen in de toegankelijkheid van het hoger onderwijs naar de sociaaleconomische positie van ouders niet veranderde door de invoering van het leenstelsel (Van den Berg & Van Gaalen, 2018). In deze bijdrage zal de vraag worden beantwoord of de doorstroom binnen het hoger onderwijs verschilt tussen sociaaleconomische groepen en of deze verschillen veranderden na invoering van het leenstelsel.
Tabel 1. Bedragen in euro per woonvoorziening in het oude studiefinancieringsstelsel (2014) en in het sociaal leenstelsel (2015)
Voormalig studiefinancieringsstelsel (2014) Voormalig studiefinancieringsstelsel (2014) Sociaal leenstelsel (2015) Thuiswonend Uitwonend Thuis- en uitwonend
Basisbeurs 100 279 0
Aanvullende beurs 237 258 378
Totaal (bij max. aanvullende beurs) 337 537 378
Voormalig studiefinancieringsstelsel (2014) | Voormalig studiefinancieringsstelsel (2014) | Sociaal leenstelsel (2015) | |
---|---|---|---|
Thuiswonend | Uitwonend | Thuis- en uitwonend | |
Basisbeurs | 100 | 279 | 0 |
Aanvullende beurs | 237 | 258 | 378 |
Totaal (bij max. aanvullende beurs) | 337 | 537 | 378 |
1.2 Sneller of juist minder snel?
Onderzoek naar het effect van de kosten van studeren (collegegeld en studiefinanciering) heeft zich met name gericht op de kans om te gaan studeren. In Europese landen zijn die effecten er vrijwel niet (Havranek et al., 2018). Onderzoek in Nederland bevestigt dit beeld en toont aan dat de doorstroom van havo en vwo naar het hoger onderwijs nauwelijks is veranderd sinds de invoering van het leenstelsel (Van den Berg & Van Gaalen, 2018). Studeren is een vrij inelastisch goed (CPB, 2013). Dit betekent dat studeren zo belangrijk wordt geacht dat de kosten voor studeren weinig invloed hebben op de keuze om te studeren.
Alhoewel er dus weinig effect van het leenstelsel op het starten met studeren is, zouden studenten wel hun gedrag kunnen aanpassen als reactie op de hogere kosten van een studie. Ten eerste zouden studenten kunnen pogen de kosten voor studeren zo laag mogelijk te houden door hun studieduur te verkorten. Langer studeren betekent immers hogere studiekosten. Uit onderzoek in Duitsland blijkt dat studenten daar gemiddeld 3 uur per week langer aan hun studie besteden per 1 000 euro meer collegegeld (Bietenbeck et al., 2020). Een andere manier om snel af te studeren is het afzien van het wisselen van studie. Wisselen van opleiding betekent doorgaans dat studenten vaak weer beginnen met een nieuwe studie vanaf jaar 1. Onderzoek in Nederland naar de invloed van de verkorting van studiefinanciering met één jaar in 1996 toonde aan dat studenten als gevolg van deze maatregel minder vaak wisselden van opleiding (Belot et al., 2007).
Ten tweede zouden studenten meer stress of (financiële) druk kunnen voelen en meer werken naast hun studie. Aangezien studenten die meer uren betaald werk verrichten minder tijd hebben om aan hun studie te besteden, doen ze langer over hun studie en hebben ze minder kans hun studie af te ronden (Avdic & Gartell, 2015; Behr & Theune, 2016; Gunnes et al., 2013). Uit onderzoek naar het leenstelsel blijkt dat studenten weliswaar aangaven in de hogere studiekosten door de invoering van het sociaal leenstelsel te voorzien door meer betaald werk te verrichten , maar dat er weinig verandering is in het aandeel studenten dat werkt en het aantal uren dat zij werken (Bolhaar, Kuijpers, & Zumbuehl, 2020; Van den Broek et al., 2020).
Er is geen groot vergelijkend onderzoek naar het psychisch welzijn van studenten voor vergeleken na de invoering van het leenstelsel. Wel zijn er verschillende onderzoeken die aantonen dat een aanzienlijk deel van de studenten in het leenstelsel stress ervaren. Zo maakt meer dan de helft van de studenten uit modale inkomensgroepen zich veel zorgen in het leenstelsel over hun toekomstige financiële situatie (Van den Broek et al., 2020). Hierbij is echter niet de vergelijking gemaakt met studenten die in het oude studiefinancieringsstelsel studeerden. In een onderzoek van Motivaction (2019) gaf twee derde van de studenten met een lening aan meer prestatiedruk te voelen door de invoering van het leenstelsel. Dit onderzoek toonde ook dat het welzijn van studenten zonder lening lager is dan het welzijn van studenten met een lening. Eenzelfde bevinding wat betreft verschillen in welzijn tussen studenten die lenen en studenten die niet lenen blijkt uit onderzoek in het Verenigd Koninkrijk (Cooke et al., 2004).
Samenvattend, zou er dus kunnen worden verwacht dat studenten sneller hun bachelordiploma halen na de afschaffing van het leenstelsel omdat ze op die manier de kosten van het studeren laag willen houden, bijvoorbeeld door meer tijd te besteden aan de studie en minder vaak te wisselen van studie. Er kan echter ook verwacht worden dat ze juist langer over hun studie doen omdat ze meer druk ervaren. Deze verschillende perspectieven komen overeen met de verscheidenheid in de bevindingen uit andere landen over de invloed van wijzigingen in het studiekostenstel. Terwijl bijvoorbeeld de invoering van collegegeld in Duitsland heeft geleid tot een kortere studieduur (Bietenbeck et al., 2020; Bruckmeier et al., 2015), is in Italië (Graziosi et al., 2020) en de Verenigde Staten (Castleman & Long, 2016) de studieduur het kortst bij studenten die een beurs krijgen. De kortere studieduur bij lagere kosten in Italië en de Verenigde Staten zou kunnen verklaard worden door minder betaald arbeid onder studenten die een beurs krijgen. Dit speelt mogelijk minder een rol in Nederland aangezien eerdere onderzoeken toonden dat er geen verandering in arbeidsmarktparticipatie is sinds de invoering van het leenstelsel (Bolhaar, Kuijpers, & Zumbuehl, 2020; Van den Broek et al., 2020).
Wat betreft de doorstroom naar een masteropleiding speelt een rol dat studeren een inelastisch goed is. Studenten zien meestal niet af van een masteropleiding om financiële redenen (Van den Broek et al., 2020). Vergelijkbaar met de bevindingen over de doorstroom van het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs wordt er niet verwacht dat het leenstelsel de doorstroom naar een masteropleiding zal beperken.
1.3 Verschillen tussen welvaartsgroepen
Sociaaleconomische achtergrond kan een rol spelen in de hoger-onderwijscarrière van studenten. Rijkere ouders hebben meer mogelijkheden om financieel bij te dragen aan de studie van hun kinderen dan ouders met een lager inkomen (Thomsen & Von Haaren-Giebel, 2016).
Hoe het studenten vergaat na de invoering van het leenstelsel hangt af van de welvaart van hun ouders. Hoewel de aanvullende beurs behouden bleef in het leenstelsel is de beurs van uitwonende studenten gekort. Als gevolg daarvan hebben ook veel studenten uit lagere sociaaleconomische groepen minder te besteden in het leenstelsel. Deze studenten ervaren meer financiële moeilijkheden en stress dan studenten uit hogere-inkomensgroepen na de invoering van het sociaal leenstelsel. Onderzoek uit andere landen heeft aangetoond dat bij studenten uit lage-inkomensgroepen de leenangst het hoogst is omdat zij vaak niet een beroep op hun ouders kunnen doen om te helpen met het terugbetalen van de lening (Callender & Jackson, 2008). Zowel de noodzaak om te lenen als de angst om te lenen zijn dus hoog in deze groep. Het percentage studenten dat aangeeft te gaan werken om de kosten van studeren onder het leenstelsel op te vangen, is dan ook het hoogst bij studenten wier ouders een benedenmodaal inkomen hebben (Van den Broek et al., 2020). Het CPB (Bolhaar, Kuijpers & Zumbuehl, 2020) toonde aan dat met name studenten uit lagere-inkomensgroepen extra gingen lenen na de invoering van het sociaal leenstelsel. De financiële stress kan leiden tot studievertraging maar ook tot een sterke drang bij studenten uit lagere sociaaleconomische achtergronden om hun studie snel af te ronden, niet te wisselen van studie en af te zien van een masteropleiding.