3. Resultaten
3.1 Vertrouwen in medemens
Van alle immigranten in het onderzoek heeft 46 procent vertrouwen in de medemens. Grosso modo geldt hoe langer de verblijfsduur, des te lager het vertrouwen. Iets meer dan de helft van de immigranten die hier korter dan tien jaar verblijven, heeft vertrouwen in anderen. Bij de immigranten die al dertig tot veertig jaar in Nederland wonen, ligt dit op 41 procent. Bij de groep die minstens veertig jaar in Nederland woont, is het vertrouwen in de medemens met 46 procent weer iets hoger.
De daling in het sociale vertrouwen is alleen van toepassing voor de niet-westerse immigranten. Zo zeggen 55 procent van de niet-westerse immigranten die korter dan vijf jaar in Nederland verblijven voorafgaande aan het vraaggesprek dat ze andere mensen vertrouwen. Dit percentage ligt op 47 bij degenen die hier vijf tot tien jaar verblijven en tussen de 37 en 42 procent bij de niet-westerse immigranten die nog langer in Nederland wonen. Bij de westerse groep ligt het vertrouwen van immigranten die hier al langer verblijven juist hoger dan bij degenen die hier korter dan vijf jaar verblijven (51 procent). Alleen bij de groep met de langste verblijfsduur (meer dan veertig jaar) ligt het vertrouwen lager (47 procent). Dit alles kan er op duiden dat deze vertrouwenskloof tussen de niet-westerse en westerse immigranten groter wordt naarmate ze langer, tot een verblijfsduur van veertig jaar, in Nederland wonen. Bij een nog langer verblijf wordt de afstand in het vertrouwen weer kleiner. Het vertrouwen in de medemens ligt bij alle groepen lager dan bij de groep zonder migratieachtergrond (zie 1.1).
Westers (%) | Niet-westers (%) | |
---|---|---|
Totaal | 52,7 | 42,4 |
0 tot 5 jaar | 50,8 | 55,3 |
5 tot 10 jaar | 55,9 | 47,3 |
10 tot 20 jaar | 54,7 | 40,0 |
20 tot 30 jaar | 58,5 | 42,3 |
30 tot 40 jaar | 53,8 | 36,6 |
40 jaar of langer | 47,3 | 41,8 |
Het verschil in het vertrouwen tussen de kortere en langere verblijfsgroepen kan echter ook (deels) een gevolg zijn van het feit dat de samenstelling van deze groepen verschilt. Een eerste regressieanalyse, zonder aanvullende kenmerken (model 1), bevestigt dat het vertrouwen in de medemens groter is onder de immigranten met een kort verblijf ten opzichte van de groepen die langer in Nederland wonen zie Tabellenbijlage). Uit regressiemodel 2 blijkt dat het vertrouwen groter is onder westerse dan onder niet-westerse immigranten. Uit model 3 blijkt dat er meer vertrouwen is onder de immigranten die niet genaturaliseerd en man zijn, en naarmate het opleidingsniveau hoger is. Leeftijd is voor het vertrouwen niet onderscheidend. Wanneer gecorrigeerd wordt voor verschillen in al deze kenmerken blijkt de verblijfsduur niet meer relevant voor het vertrouwen in de medemens. Dit blijft overeind indien bovendien rekening wordt gehouden met de andere kenmerken (model 4). Immigranten met een bovengemiddeld inkomen hebben meer vertrouwen in de medemens. De overige kenmerken – huishoudsamenstelling, urbanisatiegraad en landsdeel – hangen niet samen met het vertrouwen.
Het verband tussen verblijfsduur en het vertrouwen in de medemens verschilt tussen westerse en niet-westerse immigranten (getest met model 5). Op basis van model 4 zijn daarom afzonderlijke analyses uitgevoerd voor de westerse en de niet-westerse groep. Dit bevestigt de negatieve relatie tussen verblijfsduur en sociaal vertrouwen voor de niet-westerse immigranten: de groepen die langer in Nederland wonen, hebben minder vertrouwen in de medemens. Bij de westerse immigranten geldt de omgekeerde relatie: immigranten die al meer dan vijf jaar in Nederland wonen, etaleren een groter vertrouwen in andere mensen dan degenen die hier minder dan vijf jaar zijn.
3.2 Vertrouwen in instituties
Uit eerder onderzoek is gebleken dat niet-westerse immigranten een hoger vertrouwen hebben in zowel publieke als private instituties dan zowel westerse immigranten als de groep zonder migratieachtergrond (Schmeets en Exel, 2021). Uit het overzicht van de immigranten (3.2.1) blijkt de verblijfsduur ook bij het institutioneel vertrouwen een rol te spelen. Grosso modo neemt ook het institutioneel vertrouwen af met verblijfsduur. Het vertrouwen van de immigranten die veertig jaar of langer in Nederland wonen is voor elke institutie lager dan van diegenen die hier korter dan vijf jaar wonen. Het scherpst zijn de verschillen bij het vertrouwen in de politiek. Het vertrouwen in de Europese Unie (EU) kent het grootste verschil tussen de groep die hier het kortst en de groep die hier het langst verblijft, dat in de Tweede Kamer volgt daarna. Het vertrouwen in de EU is 62 procent onder de kortst verblijvende en 37 procent onder de langst verblijvende groep. Ook het vertrouwen in banken en grote bedrijven is hoger onder degenen die hier relatief kort verblijven dan onder degenen die hier relatief lang verblijven. Alleen bij kerken is het beeld minder scherp. Het vertrouwen onder immigranten die hier nog maar kort verblijven is alleen bij het leger lager dan onder mensen zonder migratieachtergrond (zie 1.2).
0 tot 5 jaar (%) | 5 tot 10 jaar (%) | 10 tot 20 jaar (%) | 20 tot 30 jaar (%) | 30 tot 40 jaar (%) | 40 jaar of langer (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Leger | 63,4 | 64,7 | 65 | 62,9 | 59 | 55,3 |
Politie | 76,5 | 71,7 | 68 | 63,7 | 61,6 | 64,6 |
Rechters | 75,3 | 75,4 | 72,8 | 69,6 | 66,1 | 62,2 |
Ambtenaren | 57,7 | 60,8 | 53 | 51,4 | 45,1 | 42,6 |
Tweede Kamer | 55 | 53,8 | 46,5 | 37,4 | 32,6 | 33,9 |
Europese Unie | 61,5 | 61 | 52,3 | 41,8 | 35,4 | 36,6 |
Pers | 44,5 | 44,3 | 36,4 | 30,5 | 29,7 | 35,8 |
Kerken | 37,9 | 43,5 | 45,6 | 41,1 | 38 | 32,8 |
Banken | 58,4 | 57 | 51,5 | 43,2 | 43,1 | 35,9 |
Grote bedrijven | 44,1 | 48,7 | 47,7 | 38,9 | 39,8 | 34,5 |
In het vervolg wordt onderzocht in welke mate de immigranten afkomstig uit westerse en niet-westerse herkomstlanden zich onderscheiden. Vanuit de verwachtingstheorie, en daaraan gekoppeld de dubbele referentie, zal de relatie met verblijfsduur sterker zijn voor de niet-westerse dan voor de westerse immigranten. Immers: de niet-westerse immigranten zijn vaak afkomstig uit landen die lager scoren op diverse democratische indicatoren, zoals corruptie, politieke instabiliteit, transparantie van de samenleving en het naleven van de regels van de rechtsstaat (V-DEM, 2021). Het democratische gehalte van herkomstlanden van de westerse immigranten is doorgaans hoger.
De vergelijking tussen de westerse en niet-westerse immigranten leert dat de relatie met verblijfsduur – hoe langer in Nederland, hoe minder vertrouwen – inderdaad fors sterker is bij de niet-westerse immigranten (3.2.2 en 3.2.3). Een uitgesproken voorbeeld is het vertrouwen in de politie. Bij de westerse immigranten is het vertrouwen hierin 72 procent onder de kortst verblijvende en 67 procent onder de langst verblijvende groep. Bij de niet-westerse immigranten is het vertrouwen in de politie onder deze groepen respectievelijk 80 en 59 procent. Vergelijkbare trends bij de niet-westerse immigranten zien we ook bij het vertrouwen in rechters (respectievelijk 80 en 63 procent), de Tweede Kamer (62 versus 34 procent), de EU (68 versus 33 procent), de pers (49 versus 27 procent) en grote bedrijven (51 versus 40 procent). Ook in de andere instituten heeft de groep met het langste verblijf het minste vertrouwen. Dat geldt voor het leger (63 versus 55 procent), ambtenaren (58 versus 43 procent), kerken (49 versus 37 procent) en banken (58 versus 36 procent). Het vertrouwen onder niet-westerse immigranten die hier nog maar kort verblijven is alleen bij het leger lager dan onder mensen zonder migratieachtergrond (zie 1.2).
Bij de westerse immigranten is er soms nauwelijks verschil in vertrouwen onder groepen met een verschillende verblijfsduur (politie, kerken, pers) of is het patroon grillig (leger, rechters, grote bedrijven). Bij het vertrouwen in andere instituties heeft de kortst verblijvende groep wel duidelijk meer vertrouwen dan de langst verblijvende groep, zoals in de Tweede Kamer (46 versus 34 procent), de EU (54 versus 35 procent) en de banken (46 versus 33 procent). Het vertrouwen onder westerse immigranten is niet bijzonder hoog of laag vergeleken met mensen zonder migratieachtergrond.
0 tot 5 jaar (%) | 5 tot 10 jaar (%) | 10 tot 20 jaar (%) | 20 tot 30 jaar (%) | 30 tot 40 jaar (%) | 40 jaar of langer (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Leger | 56,8 | 55,7 | 62,6 | 60,6 | 65,4 | 53,9 |
Politie | 72,3 | 67 | 72 | 67,8 | 69,6 | 67,3 |
Rechters | 69,2 | 68,7 | 73,2 | 69 | 75,5 | 58,9 |
Ambtenaren | 49,3 | 53,6 | 49,8 | 48,3 | 41,9 | 40 |
Tweede Kamer | 46,3 | 40,2 | 47 | 39 | 34,9 | 33,6 |
Europese Unie | 54,1 | 57,7 | 52 | 43,8 | 41,7 | 35 |
Pers | 39,5 | 35,2 | 33,9 | 33 | 36,8 | 34,7 |
Kerken | 24,4 | 28,1 | 32,1 | 26,3 | 26,2 | 29,9 |
Banken | 45,5 | 45,3 | 45,1 | 32,9 | 33,5 | 33,3 |
Grote bedrijven | 36,1 | 41,2 | 48,9 | 35,3 | 39,5 | 30,2 |
0 tot 5 jaar (%) | 5 tot 10 jaar (%) | 10 tot 20 jaar (%) | 20 tot 30 jaar (%) | 30 tot 40 jaar (%) | 40 jaar of langer (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Leger | 63,4 | 64,7 | 65 | 62,9 | 59 | 55,3 |
Politie | 79,9 | 75,7 | 66 | 62,1 | 59 | 60,7 |
Rechters | 80 | 81,1 | 72,5 | 69,9 | 63 | 66,7 |
Ambtenaren | 57,7 | 60,8 | 53 | 51,4 | 45,1 | 42,6 |
Tweede Kamer | 61,6 | 65,7 | 46,2 | 36,8 | 31,8 | 34,3 |
Europese Unie | 67,8 | 63,9 | 52,4 | 41 | 33,2 | 39 |
Pers | 48,5 | 52,4 | 37,7 | 29,5 | 27,3 | 37,3 |
Kerken | 49,3 | 57,8 | 52,8 | 47 | 42,3 | 37,4 |
Banken | 58,4 | 57 | 51,5 | 43,2 | 43,1 | 35,9 |
Grote bedrijven | 50,8 | 55,3 | 47 | 40,3 | 39,9 | 40,9 |
Om na te gaan of de relaties met verblijfsduur veranderen of zelfs verdwijnen indien rekening wordt gehouden met andere kenmerken, is net als bij het vertrouwen in de medemens een aantal regressiemodellen toegepast (zie Tabellenbijlage). Zo zijn immigranten met een langere verblijfsduur gemiddeld ouder dan de immigranten met een korter verblijf in Nederland. In het eerste model is alleen de verblijfsduur opgenomen (model 1). Daar worden dan telkens andere kenmerken aan toegevoegd (model 2, 3 en 4). In het vijfde model is tevens nagegaan of de relatie met verblijfsduur na controle verschilt tussen de westerse en niet-westerse groep.
Bij het vertrouwen in het leger leren de ongecorrigeerde cijfers dat immigranten die al minstens veertig jaar in Nederland wonen minder vertrouwen hebben dan de immigranten met een kort verblijf (model 1). Na correctie met een groot aantal achtergrondkenmerken (model 4) doet de verblijfsduur er niet meer toe. Een daarmee vergelijkbaar patroon zien we bij het vertrouwen in rechters: de aanvankelijke verschillen, waarbij al vanaf een verblijf van tien jaar het vertrouwen daalt, verdwijnen na de correctie voor de andere kenmerken. In model 5 (zie tabel 3.2.4) is echter voor zowel het vertrouwen in het leger als in rechters te zien dat het herkomstland relevant is: de relatie met verblijfsduur is verschillend voor de westerse en niet-westerse groep. Aparte analyses voor de beide groepen leren dat verblijfsduur, na opname van de controlekenmerken (model 4), een positief effect heeft op het vertrouwen in rechters bij de westerse groep, en een negatief effect bij de niet-westerse groep (zie tabel 3.2.5). Deze middelen elkaar uit wanneer westerse en niet-westerse immigranten bij elkaar worden genomen. Bij het vertrouwen in het leger worden nauwelijks relaties met verblijfsduur gevonden.
Leger | Leger | Politie | Politie | Rechters | Rechters | Ambtenaren | Ambtenaren | Tweede Kamer | Tweede Kamer | Europese Unie | Europese Unie | Pers | Pers | Kerken | Kerken | Banken | Banken | Grote bedrijven | Grote bedrijven | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verblijfsduur | O.R.2) | Sign.3) | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. |
5 tot 10 jaar * westers | 0,65 | 0,80 | 0,94 | 1,10 | 0,64 | 1,49 | 1,00 | 1,09 | 1,09 | 1,08 | ||||||||||
10 tot 20 jaar * westers | 1,42 | 1,56 | 2,02 | ** | 1,59 | 1,81 | * | 1,55 | 1,65 | * | 1,53 | 1,64 | * | 2,07 | ** | |||||
20 tot 30 jaar * westers | 1,40 | 1,45 | 1,63 | 1,52 | 1,70 | ** | 1,65 | * | 2,16 | ** | 1,46 | 1,27 | 1,56 | |||||||
30 tot 40 jaar * westers | 2,33 | ** | 1,90 | * | 3,64 | *** | 1,78 | * | 2,07 | ** | 2,34 | ** | 3,11 | *** | 1,69 | 1,50 | 1,86 | * | ||
40 jaar of langer * westers | 1,42 | 1,76 | * | 1,53 | 1,52 | 1,77 | * | 1,32 | 1,72 | * | 2,26 | ** | 1,82 | * | 1,20 | |||||
1) Hoofdeffect verblijfsduur en controlekenmerken (model 4) niet weergegeven.De kansverhoudingen in de tabellen geven aan of het verschil in vertrouwen ten opzichte van de kortste verblijfsgroep verschilt tussen de niet-westerse en de westerse groep. Wanneer er een of meer sterren achter het cijfer staan, is het resultaat statistisch significant. Indien bovendien de kansverhouding groter is dan 1.0, is de relatie tussen verblijfsduur en vertrouwen sterker bij de niet-westerse groep. Indien de kansverhouding kleiner is dan 1.0, dan is de relatie bij de westerse groep sterker. 2)Odds ratio (kansverhouding). 3)Significantie: * p < 0,05 ; ** p < 0,01 ; *** p < 0,001. |
Bij het vertrouwen in de politie blijven de verschillen tussen de verblijfsgroepen na controle grotendeels overeind: immigranten die al een geruime tijd in Nederland wonen hebben minder fiducie in de politie dan degenen met een korter verblijf. Ook bij het vertrouwen in de politie verschilt de relatie met verblijfsduur tussen de westerse en niet-westerse groep (model 5). Nadere analyses tonen aan dat er alleen een verband is bij de niet-westerse groep: een langer verblijf gaat gepaard met minder vertrouwen in de politie.
Leger | Leger | Politie | Politie | Rechters | Rechters | Ambtenaren | Ambtenaren | Tweede Kamer | Tweede Kamer | Europese Unie | Europese Unie | Pers | Pers | Kerken | Kerken | Banken | Banken | Grote bedrijven | Grote bedrijven | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Immigratiegroep | Verblijfdsuur | O.R.2) | Sign.3) | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. | O.R. | Sign. |
Westers | 5 tot 10 jaar (0 tot 5 jaar = ref.) | 0,65 | * | 0,65 | 1,12 | 1,32 | 0,83 | 1,51 | * | 0,80 | 1,21 | 1,19 | 1,11 | ||||||||
Westers | 10 tot 20 jaar | 1,05 | 0,85 | 1,66 | * | 1,30 | 1,14 | 1,25 | 0,75 | 1,48 | 1,11 | 1,73 | ** | ||||||||
Westers | 20 tot 30 jaar | 1,04 | 0,82 | 1,37 | 1,17 | 0,79 | 1,00 | 0,68 | 1,12 | 0,78 | 1,15 | ||||||||||
Westers | 30 tot 40 jaar | 1,38 | 0,94 | 2,64 | *** | 1,12 | 0,78 | 1,12 | 0,94 | 1,08 | 0,92 | 1,63 | |||||||||
Westers | 40 jaar of langer | 0,88 | 0,98 | 1,53 | 0,91 | 0,74 | 0,90 | 0,85 | 1,01 | 0,91 | 1,02 | ||||||||||
Niet-westers | 5 tot 10 jaar (0 tot 5 jaar = ref.) | 1,25 | 0,80 | 1,17 | 1,14 | 1,46 | 0,97 | 0,81 | 1,07 | 1,06 | 1,05 | ||||||||||
Niet-westers | 10 tot 20 jaar | 1,00 | 0,55 | ** | 0,73 | 0,73 | 0,76 | 0,72 | 0,48 | *** | 0,92 | 0,72 | 0,85 | ||||||||
Niet-westers | 20 tot 30 jaar | 1,01 | 0,50 | *** | 0,69 | 0,68 | * | 0,58 | ** | 0,51 | *** | 0,33 | *** | 0,75 | 0,59 | ** | 0,69 | ||||
Niet-westers | 30 tot 40 jaar | 0,76 | 0,36 | *** | 0,49 | ** | 0,51 | *** | 0,42 | *** | 0,35 | *** | 0,26 | *** | 0,62 | * | 0,53 | ** | 0,71 | ||
Niet-westers | 40 jaar of langer | 0,85 | 0,34 | *** | 0,61 | * | 0,50 | ** | 0,47 | *** | 0,43 | *** | 0,43 | *** | 0,42 | *** | 0,42 | *** | 0,69 | ||
1) Gecontroleerd voor geslacht, leeftijd, nationaliteit, samenstelling huishouden, opleiding, huishoudinkomen, stedelijkheidsgraad en landsdeel. De kansverhoudingen in de tabellen geven aan of vertrouwen hoger (>1) of lager (<1) ligt ten opzichte van de groep met de kortste verblijfsduur. Wanneer er een of meer sterren achter het cijfer staat, is het resultaat statistisch significant. 2) Odds ratio (kansverhouding). 3) Significantie: * p < 0,05 ; ** p < 0,01 ; *** p < 0,001. |
Als immigranten minstens tien jaar in Nederland wonen staan ze meer wantrouwend tegenover ambtenaren dan wanneer hun verblijf korter is. Na correctie wordt dit iets afgezwakt. Uit aanvullende analyses blijkt dat dit alleen geldt voor de niet-westerse groep. Het vertrouwen in de media is fors hoger onder de immigranten met een kort verblijf in Nederland ten opzichte van alle groepen die minstens tien jaar in Nederland wonen. Dit verband wordt zelfs nog iets versterkt na correctie voor de samenstelling van de verblijfsgroepen (modellen 2, 3 en 4). Bovendien is het herkomstland relevant (model 5). Ook hier geldt dat het vertrouwen in de media onder de niet-westerse groep bij een langer verblijf afneemt, terwijl er onder de westerse groep geen relatie is tussen vertrouwen en de verblijfsduur.
Het vertrouwen in de Tweede Kamer neemt af met een langere verblijfsduur. Deze afname start bij een verblijf van minstens tien jaar en wordt vanaf twintig jaar versterkt. De resultaten van model 4 wijzen er op dat er voor de westerse en niet-westerse groep de verblijfsduur een verschillend effect sorteert. Alweer geldt dat de verblijfsduur er niet toe doet bij de westerse groep, maar het vertrouwen wel sterk doet sterk afbrokkelen bij de niet-westerse immigranten. Het vertrouwen in de Europese Unie (EU) hangt eveneens sterk samen met de verblijfsduur. Na een verblijf van tien jaar daalt dit aanzienlijk, om daarna nog sterker te dalen bij een verblijf van twintig en dertig jaar. De correctie zwakt dit verband iets af. Bovendien verschilt de relatie met verblijfsduur tussen de westerse en niet-westerse groep. Een langer verblijf is nadelig voor het vertrouwen in de EU bij de niet-westerse groep, maar voordelig voor het vertrouwen in de EU bij de westerse groep.
Niet alleen speelt de verblijfsduur een rol bij het vertrouwen in het publieke domein, maar ook voor het vertrouwen in het private domein. Zo heeft een immigrant minder vertrouwen in banken als hij of zij minstens tien jaar in Nederland woonachtig is. De correctie doet daar weinig aan af. De negatieve relatie met verblijfsduur geldt echter alleen voor de niet-westerse groep. Bij het tweede aspect van het vertrouwen in het private domein – de grote bedrijven – houdt het negatieve verband met de verblijfsduur geen stand na correctie voor de andere kenmerken in het model. Dit is ook zo bij aparte analyses voor de westerse en niet-westerse groep.
De verblijfsduur is voor het vertrouwen in kerken is, na correctie voor vooral leeftijd, nauwelijks van belang. Alleen voor de niet-westerse groep gaat een langer verblijf van minstens dertig jaar gepaard met minder fiducie in kerken.
Een robuustheidsanalyse leert dat ook onder deze groepen met een gemiddelde langere verblijfsduur afkomstig uit Marokko, Turkije, Suriname, de (voormalige) Nederlandse Antillen en China, het vertrouwen doorgaans lager is naarmate ze langer in Nederland wonen. De verschillen worden soms wel iets kleiner. Bij de overige niet-westerse immigranten blijft de relatie met verblijfsduur nagenoeg overeind. Daarnaast is op nog op een andere manier een robuustheidsanalyse uitgevoerd door de opname van het controlekenmerk herkomstland in zes groepen: Marokko, Turkije, Suriname, Nederlandse Antillen, overig niet-westers en westers. Dit is gedaan voor alle immigranten als voor de selectie niet-westerse immigranten (maar dan met vijf groepen, exclusief westers). De additionele opname van deze controlekenmerken zorgt er niet voor dat de relatie met verblijfsduur in model 4 gaat wijzigen: de odds ratio’s veranderen nauwelijks.
Ten slotte is voor het model met alle immigranten het aantal herkomstlanden opgenomen met minstens 100 respondenten: België, (Bondsrepubliek) Duitsland, Oost-Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Polen, (voormalig) Joegoslavië, Sovjetunie, Nederlands Indië, Overig-Westers, Turkije, Nederlandse Antillen (oud), Indonesië, Marokko, Suriname en Overig niet-Westers. Ook dat heeft nauwelijks gevolgen voor de odds ratio’s.
3.3 Variatie in vertrouwen tussen bevolkingsgroepen
Uit de bevindingen op basis van model 4 (zie tabellenbijlage) komt tevens een aantal andere relaties met het vertrouwen in instituties van de immigranten naar voren. Zo verschillen diverse bevolkingsgroepen in de mate waarin ze de fiducie hebben in de drie ‘gezaghebbende’ instituties: het leger, de rechters en de politie. Zo zien we dat de oudere immigranten meer vertrouwen hebben in de politie, maar minder in het leger en rechters dan de jongere leeftijdsgroepen. Het bezitten van de Nederlandse nationaliteit is alleen van belang voor het vertrouwen in de politie: onder de groep die geen Nederlands paspoort heeft, is er meer vertrouwen. Voorts is er onder de niet-westerse groep meer vertrouwen in het leger dan onder de westerse. Verder is het vertrouwen in rechters groter onder hoger opgeleiden en de hoogste inkomensgroep, en hebben huishoudens met kinderen meer vertrouwen in het leger en de politie dan alleenstaanden. Mannen verschillen niet van vrouwen in het vertrouwen in deze drie ‘gezaghebbende’ instituties, en evenmin zijn er regionale verschillen.
Het plaatje bij andere instituties van het publieke domein – ambtenaren, media, de Tweede Kamer en de Europese Unie – ziet er als volgt uit. Mannen en vrouwen onderscheiden zich niet in dit vertrouwen. Waar de 35- tot 75-jarigen meer vertrouwen hebben in de media dan de jongeren, zijn het vooral de jongste immigranten die meer vertrouwen in de Tweede Kamer en de Europese Unie (EU) etaleren dan oudere leeftijdsgroepen. Ook stuwt een hoger opleidingsniveau het vertrouwen in ambtenaren, de Tweede Kamer en de EU, en is er minder vertrouwen in deze drie instituties onder de middeninkomens dan onder de groep die het minst te besteden heeft. Bovendien heeft de westerse immigrant minder fiducie in ambtenaren dan de niet-westerse, en heeft de genaturaliseerde immigrant minder vertrouwen in ambtenaren en de Tweede Kamer. De huishoudsamenstelling is nauwelijks relevant voor het vertrouwen in deze vier instituties: alleen voor het vertrouwen in ambtenaren is een gezin met kinderen gunstig ten opzichte van de alleenstaanden. Ook is er in de grote steden meer vertrouwen in ambtenaren, de Tweede Kamer en de EU dan in minder verstedelijkte gebieden, en hebben de inwoners in het oosten van het land meer vertrouwen in de Tweede Kamer dan die in het noorden.
Ook bij de twee instituties van het private domein, banken en grote bedrijven, is een aantal bevolkingskenmerken onderscheidend. Vrouwen vertrouwen banken meer dan mannen. Tevens is er meer vertrouwen in beide instituten bij jongeren dan de middelbare leeftijdsgroepen, en bij niet-westerse ten opzichte van westerse immigranten. Ook meer vertrouwen in banken is er bij de immigrant die laag opgeleid is, een laag inkomen heeft, alleenstaand is en in het noorden van het land woont. Ten slotte heeft de niet-westerse immigrant fors minder fiducie in kerken dan de westerse, en tonen de 75-plussers meer vertrouwen in kerken dan vooral de 35- tot 45-jarigen. Ook is dit vertrouwen groter onder de laagste inkomens dan de groepen die meer te besteden hebben.