2. Theoretische inbedding
De bevindingen worden geplaatst in de theoretische perspectieven van de assimilatietheorie en de verwachtingstheorie. Volgens de acculturatietheorie, ook aangeduid met culturele assimilatie, nemen immigranten op den duur de waarden, normen en attitudes over van het gastland. Dit komt doordat immigranten in contact komen met de groep zonder migratieachtergrond en met de instituten. De culturele verschillen tussen de immigrant en de samenleving waar ze naartoe zijn gegaan zouden daarom na verloop van tijd kleiner worden. Zo zal de verblijfsduur door het proces van culturele assimilatie het vertrouwen in instituten beïnvloeden (Alba en Nee, 1997; Gordon, 1964; Michelson, 2003). Aangezien immigranten meer vertrouwen hebben in instituten dan de Nederlandse herkomstgroep (Maxwell, 2010), wordt verwacht dat hun vertrouwensniveau daalt naarmate ze meer cultuur van het gastland overnemen. Ook Röder en Mühlau (2012) wijzen in een studie in 26 Europese landen op de negatieve relatie tussen verblijfsduur van immigranten en het vertrouwen in instituties, terwijl Voicu en Tufiş (2017), in een studie in 47 Europese landen, geen duidelijk patroon tussen verblijfsduur en vertrouwen in instituties vonden.
Deze onderzoeken geven echter geen verklaring voor het aanvankelijk hogere vertrouwensniveau van immigranten ten opzichte van de Nederlandse groep. Vandaar dat de resultaten mede geïnterpreteerd worden vanuit de verwachtingstheorie. Volgens de verwachtingstheorie zal het vertrouwen van de immigranten bij aankomst in het gastland hoger zijn dan dat van de Nederlandse groep als gevolg van ervaringen met slecht presterende instituten in hun herkomstlanden. Naarmate de verblijfsduur toeneemt, zullen de aanvankelijk hoge vertrouwensniveaus onder immigranten echter naar beneden worden bijgesteld, omdat hun positieve verwachtingen afnemen door hun ervaringen met het institutionele systeem (Adman en Strömblad, 2015, p. 109). Uiteindelijk zal het niveau van vertrouwen van immigranten in publieke instituten convergeren met het niveau van vertrouwen van de Nederlandse groep (Adman en Strömblad, 2009, p. 350).Vanuit het perspectief van de verwachtingstheorie worden in de studies van Adman en Strömblad (2011; 2015) ook kenmerken van het herkomstland meegenomen, zoals de mate van corruptie en het democratische gehalte van de herkomstlanden. Het onderliggende mechanisme in dit verband wordt verondersteld een dual frame of reference te zijn (Suarez-Orozc 1987; zie ook Röder en Mühlau 2011, 2012). Naarmate het ervaren contrast tussen de instituties in het herkomst- en aankomstland groter is, zal dat resulteren in een positievere waardering van de instituties in het nieuwe thuisland. Daardoor is er meer waardering voor instituties dan wanneer het dubbele referentiekader ontbreekt zoals bij de groep met een Nederlandse achtergrond. Immigranten in gevestigde democratieën zullen een groter politiek vertrouwen hebben indien ze vóór hun migratie met instituties zijn geconfronteerd die corrupt en ondemocratisch waren. Toch wordt, naarmate deze immigranten langer verblijven in het land van aankomst, het oorspronkelijke referentiekader op den duur minder belangrijk en wordt er negatiever gedacht over de instituties in dit land (Adman en Strömblad, 2015, p. 109). Zo stellen Röder en Mühlau (2012, p.779) dat "het referentiekader van het thuisland mettertijd minder belangrijk wordt naarmate de herinneringen aan het verleden vervagen, de contacten met het thuisland schaarser worden en de sociale contacten met leden van het land van aankomst toenemen". Deze verschuiving van een dubbel naar een enkelvoudig referentiekader kan worden beschouwd als onderdeel van een assimilatieproces. De verschillende assimilatietrajecten bij de westerse en niet-westerse groep, met naar verwachting de sterkste veranderingen bij de niet-westerse groep, betekenen dat er sprake is van de zogenoemde gesegmenteerde assimilatie (Portes, Fernandez-Kelly en Haller, 2005).
Op basis van het 'dubbele referentiekader'-argument zouden we dus vooral onder de niet-westerse immigranten een aanvankelijk hoger niveau van institutioneel vertrouwen verwachten ten opzichte van de Nederlandse groep. Dit verschil zal bij de westerse immigranten minder groot zijn. Dat westerse immigranten de instituties meer wantrouwen dan de niet-westerse immigranten zou derhalve verklaard kunnen worden door de verschillen in het democratische gehalte, zoals de mate van corruptie, tussen de herkomstlanden1).