3. Resultaten
3.1 Inkomenspositie: persoonlijke inkomenssituatie
Vroeg-verweduwde vrouwen vaker pensioenuitkering dan vroeg-weduwnaars
Het merendeel van de mannen die voor de AOW-leeftijd weduwnaar werden, haalden zowel voor als na verweduwing hun inkomen voornamelijk uit werk. Het aandeel pensioenontvangers nam toe, maar veel minder sterk dan bij vroeg-verweduwde vrouwen. Voor 60 procent van de vrouwen was voor de verweduwing in 2018 werk de belangrijkste inkomstenbron. Daarna was dit gedaald naar ruim 40 procent, terwijl het aandeel met een pensioenuitkering de overhand kreeg. De sterke groei van het aandeel pensioenontvangers bij vrouwen komt vooral door de belangrijke rol die het nabestaandenpensioen (zie kader) na verweduwing speelt. Bij een derde van de vrouwen die voor de vroeg-verweduwing voornamelijk inkomsten uit werk hebben, is erna het pensioeninkomen hoger dan die inkomsten. Ook voor het merendeel van de uitkeringsontvangers is pensioeninkomen na vroeg-verweduwing de belangrijkste inkomstenbron, behalve als het om de (meest voorkomende) uitkering wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid gaat. Voor 85 procent van de vrouwen die voor de vroeg-verweduwing geen inkomen hadden, zijn erna pensioeninkomsten het belangrijkst. Voor de overige 15 procent is dat vrijwel altijd werk of een bijstandsuitkering.
Werk (%) | Pensioen (%) | Andere uitkering (%) | Geen inkomen (%) | ||
---|---|---|---|---|---|
Mannen | Voor verweduwing | 78,9 | 4,6 | 14,4 | 2,1 |
Mannen | Na verweduwing* | 72,7 | 12,6 | 14,4 | 0,3 |
Vrouwen | Voor verweduwing | 60,4 | 3,6 | 16,2 | 19,8 |
Vrouwen | Na verweduwing* | 42,4 | 45,9 | 11,1 | 0,6 |
Aanvullend nabestaandenpensioen vooral van belang voor weduwen
Bij vroeg-weduwen bestaat gemiddeld bijna 80 procent van het pensioeninkomen uit nabestaandenpensioen, bij vroeg-weduwnaars ruim de helft. Het aanvullend nabestaandenpensioen is daarbij voor vrouwen belangrijker dan voor mannen. Doordat mannen vaker en meer werken dan vrouwen en dus meer ouderdomspensioen opbouwen (CBS, 2020), ontvangen weduwen vaker en meer aanvullend nabestaandenpensioen. Omgekeerd betekent dit dat weduwnaars minder aanvullend nabestaandenpensioen hebben. Het aanvullend nabestaandenpensioen maakte bij vroeg-verweduwde mannen een vrijwel even groot deel van het pensioeninkomen uit als het prepensioen. Een prepensioenregeling maakt vervroegd stoppen met werken mogelijk door een uitkering tot de AOW-leeftijd.
De Anw-uitkering speelt bij vroeg-weduwnaars een kleinere rol in het pensioeninkomen dan bij vroeg-weduwen. Weduwnaars verdienen doorgaans teveel om hiervoor in aanmerking te komen. Zo werkte drie kwart van de mannen voor de verweduwing en verdiende daarmee minstens het minimumloon, bij vrouwen was dat de helft minder. Van alle in 2018 verweduwde vrouwen had bijna een kwart het jaar erna een (gedeeltelijke) Anw-uitkering, bij mannen was dat 6 procent. In dit verschil speelt ook mee dat een vijfde van de vrouwen voor de verweduwing geen inkomen had (figuur 3.1.1).
Anw-uitkering (%) | Aanvullend nabestaandenpensioen (%) | Prepensioen (%) | |
---|---|---|---|
Mannen | 5 | 49,3 | 45,7 |
Vrouwen | 15,6 | 64,3 | 20,1 |
AOW-uitkering belangrijkste pensioenpijler voor laat-weduwen
Mensen die na de AOW-leeftijd hun partner verloren, hadden zowel voor als na de verweduwing in 2018 vrijwel allemaal (circa 98 procent) een pensioenuitkering als belangrijkste inkomstenbron. Bij laat-verweduwde vrouwen maakte de AOW-uitkering het grootse deel van hun pensioeninkomsten uit. Bij laat-verweduwde mannen is de bijdrage van de AOW-uitkering en het aanvullend (nabestaanden)pensioen vrijwel gelijk (zie ook CBS, 2020). Bij hen bestaat het aanvullend pensioen grotendeels uit het tijdens hun werkzame leven opgebouwde ouderdomspensioen. Bij vrouwen is dat vooral nabestaandenpensioen. De verklaring hiervoor is het al genoemde grotere ouderdomspensioen dat mannen opbouwen en, als ze eerder overlijden, (deels) nalaten aan hun partner.
AOW-uitkering (%) | Aanvulend nabestaandenpensioen (%) | Ouderdomspensioen (%) | |
---|---|---|---|
Mannen | 48,2 | 2,3 | 49,5 |
Vrouwen | 57 | 29,8 | 13,3 |
Persoonlijk inkomen van vrouwen verdubbelt na verweduwing
Weduwnaars hebben meer inkomen dan weduwen. Bij vroeg-verweduwden komt dit doordat mannen meer werken, en bij laat-verweduwden door het hoger aanvullend pensioen van mannen. Maar vooral het inkomen van vrouwen stijgt bij verweduwing, ongeacht de leeftijd waarop zij weduwe worden. Hierbij speelt het aanvullend nabestaandenpensioen een belangrijke rol (zie figuren 3.1.2 en 3.1.3). Bij vroeg-verweduwde vrouwen komt de stijging van het inkomen deels ook door een (eventueel onvolledige) Anw-uitkering, waar zij zoals gezegd vaker dan vroeg-verweduwde mannen recht op hebben. Het inkomen groeit niet door (meer) te gaan werken: zowel voor als na verweduwing verdienen vrijwel evenveel vrouwen met werken minimaal het bijstandsniveau (ruim 35 procent bij verweduwing in 2018). Ook bij mannen die verweduwen neemt het inkomen toe. Dat komt vooral door het (aanvullend) nabestaandenpensioen, al resulteert dat voor weduwnaars in minder groei dan voor weduwen.
Voor verweduwing (1 000 euro (in prijzen 2019)) | Na verweduwing* (1 000 euro (in prijzen 2019)) | ||
---|---|---|---|
Mannen | Vroeg | 51,9 | 55,9 |
Mannen | Laat | 28,8 | 31,5 |
Vrouwen | Vroeg | 21,6 | 37,8 |
Vrouwen | Laat | 13,2 | 26,8 |
1)Nul-inkomens doen mee in het gemiddelde. |
3.2 Inkomenspositie: koopkracht
Vroeg-verweduwde vrouwen verliezen aan koopkracht
Hoewel hun persoonlijke inkomen stijgt, geldt dat niet voor de koopkracht van (het gezin van) vroeg-verweduwde vrouwen. Vrouwen tot de AOW-leeftijd die in 2018 weduwe werden gingen er in doorsnee bijna 10 procent in koopkracht op achteruit, terwijl vroeg-verweduwde mannen te maken hadden met een koopkrachttoename van ruim 9 procent. Ter vergelijking: de doorsnee Nederlander ging er van 2017 op 2019 bijna 0,5 procent op vooruit. De achteruitgang van vroeg-weduwen komt doordat het substantieel hogere inkomen van hun partner wegvalt (zie tabel 1 in de bijlage). Dit raakt hen, ondanks een eventueel nabestaandenpensioen, harder dan mannen die hun partner vroeg verliezen. Bij vroeg-verweduwde mannen geeft de doorslag dat zij het (doorgaans weliswaar lagere) inkomen alleen nog met eventuele kinderen moeten delen (zie kader in paragraaf 2.2).
Het koopkrachtverlies van vroeg-weduwen was groter tijdens de crisisaren 2009-2013 en volgde ook daarna de trend in de bevolking, met een iets minder gunstige ontwikkeling vanaf 2017 (CBS StatLine, 2020a). Ook bij vroeg-weduwnaars ontwikkelde de koopkracht zich conform de conjunctuur.
Mannen (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder) | Vrouwen (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder) | |
---|---|---|
2008 | 18,4 | -0,8 |
2009 | 13,3 | -5,1 |
2010 | 9,9 | -9 |
2013 | 6,8 | -12 |
2014 | 9 | -10 |
2015 | 11,5 | -8,4 |
2016 | 12,2 | -6,9 |
2017 | 11,5 | -7,8 |
2018 | 10,1 | -9,9 |
2019* | 9,4 | -9,8 |
1)De koopkrachtmutaties in 2011 en 2012 zijn vanwege de revisie (zie paragraaf 2.1) niet berekend. |
Van de mensen die na de AOW-leeftijd hun partner kwijtraken neemt de koopkracht toe, bij mannen meer nog dan bij vrouwen. De AOW-uitkering van een alleenstaande is weliswaar lager dan die van een paar, maar een aanvullend nabestaandenpensioen kan dit (deels) compenseren. Bovendien hoeft de achterblijver het inkomen doorgaans niet meer te delen met een ander (zie paragraaf 2.2). Dat laatste uit zich in een grotere koopkrachtstijging bij laat-verweduwde mannen, aangezien zij in de regel een hoger aanvullend pensioen hebben dan vrouwen (CBS, 2020; tabel 1) en laat-weduwen juist een deel hiervan moeten missen. De koopkrachtontwikkeling van laat-verweduwden weerspiegelt die van gepensioneerden, met relatief weinig verandering na 2014 (CBS StatLine, 2020a).
Mannen (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder) | Vrouwen (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder) | |
---|---|---|
2008 | 12,2 | 4 |
2009 | 8 | -0,6 |
2010 | 8,5 | -0,9 |
2013 | 5,1 | -2,6 |
2014 | 7,3 | -0,3 |
2015 | 11,2 | 3,2 |
2016 | 11,6 | 3,7 |
2017 | 11,6 | 3,6 |
2018 | 10,6 | 3,1 |
2019* | 12,9 | 4,7 |
1)De koopkrachtmutaties in 2011 en 2012 zijn vanwege de revisie (zie paragraaf 2.1) niet berekend. |
Vooral vroeg-weduwnaars hebben steeds meer koopkracht
Betekent het voortdurende koopkrachtverlies bij verweduwing ook dat de koopkracht van vroeg-weduwen steeds minder is geworden? Met andere woorden, zijn vrouwen die verweduwen tegenwoordig slechter af dan vrouwen die bijna tien jaar geleden hun partner verloren? Dit blijkt niet zo te zijn. De koopkracht van vrouwen die in 2018 vroeg verweduwden is vrijwel even groot als die van vrouwen die in 2010 vroeg-weduwe werden. Vrouwen zijn weliswaar steeds meer gaan werken, maar de versobering van de Anw-uitkering in 2015 (zie kader paragraaf 3.1) dempte de koopkracht van vroeg-weduwen.
Vroeg-verweduwde mannen zijn minder afhankelijk van de Anw-uitkering (figuur 3.1.2). Hun koopkracht nam tussen 2011 en 2019 voortdurend toe, en ook sterker dan in de bevolking als geheel. Dat vrouwen steeds vaker en meer pensioen opbouwen, kan de koopkracht van weduwnaars hebben opgestuwd. Dat is in iets mindere mate zichtbaar bij mannen die na de AOW-leeftijd hun partner verloren. Bij hen nam de koopkracht, net als bij laat-weduwen, wel iets harder toe dan bij alle gepensioneerden (CBS StatLine, 2020b).
2011 (1 000 euro (prijzen 2019)) | 2015 (1 000 euro (prijzen 2019)) | 2019* (1 000 euro (prijzen 2019)) | ||
---|---|---|---|---|
Vroeg-verweduwing | Mannen | 34,8 | 37,1 | 37,7 |
Vroeg-verweduwing | Vrouwen | 28,5 | 27,3 | 28,6 |
Laat-verweduwing | Mannen | 28,2 | 28,1 | 29,6 |
Laat-verweduwing | Vrouwen | 25,1 | 25,3 | 26,1 |
3.3 Vermogenspositie
Vermogen van vroeg-verweduwden neemt toe
Het vermogen van mannen en vrouwen die voor de AOW-leeftijd hun partner verliezen, is na de verweduwing hoger dan ervoor. Bij verweduwing in 2018 werd hun doorsnee vermogen ruim anderhalf keer zo groot en bedroeg ongeveer 140 duizend euro begin 2019. Ter vergelijking: het doorsnee vermogen van een Nederlands huishouden was toen 50 duizend euro. Een verklaring voor de stijging van het vermogen bij vroeg-verweduwing is gelegen in de daling van de hypotheekschuld. De meerderheid van de vroeg-verweduwden (70 procent) heeft een eigen woning en hierop rust voor de verweduwing een relatief grote hypotheekschuld (tabel 3.3.2). Aan de meeste hypotheken is een overlijdensrisicoverzekering gekoppeld, die na het overlijden van de partner ingezet kan worden om de hypotheek (deels) af te lossen. Daarmee neemt de hypotheekschuld van vroeg-verweduwden sterk af (tabel 3.3.2) en hun vermogen per saldo toe. Dit speelt ook bij mensen die rondom AOW-leeftijd verweduwen, zij het in mindere mate. Zij hebben vaker dan jongeren geen hypotheekschuld meer, en als ze die wel hebben is die een stuk lager. Bij hen zit de vermogenstoename meer in de waardevermeerdering van de eigen woning, die door de alsmaar stijgende huizenprijzen voor veel eigenwoningbezitters opgaat.
Voor verweduwing (1 000 euro) | Mannen - na verweduwing* (1 000 euro) | Vrouwen - na verweduwing* (1 000 euro) | |
---|---|---|---|
Vroeg | 92,8 | 139,7 | 144,7 |
Rondom AOW | 139,5 | 159,8 | 157,6 |
Laat | 152,4 | 137,2 | 124,3 |
1)Op 1 januari, in prijzen van 2019. |
Vermogen van laat-verweduwden slinkt
Anders is de verandering van het vermogen bij mannen en vrouwen die na de AOW-leeftijd hun partner kwijtraakten: hun doorsnee vermogen is lager dan voor de verweduwing. Ook bij hen vermindert weliswaar de hypotheekschuld, maar omdat een overlijdensrisicoverzekering tot een maximumleeftijd uitkeert (meestal bij overlijden tussen 70 en 80 jaar) is de daling van de hypotheekschuld bij vooral mannen klein. Vrouwen worden immers gemiddeld ouder (zie paragraaf 2.1). De vermogensachteruitgang bij laat-verweduwden is vooral terug te voeren op een daling van hun financiële bezittingen, met name hun spaargeld. Die daling overschaduwt de geslonken hypotheekschuld. De krimp in de spaarpot komt doordat zij vaker dan jonger verweduwden te maken hebben met erfbelasting (32 tegen 20 procent), aangezien ouderen meer vermogen hebben dan jongeren (CBS, 2020) en dus eerder boven het voor belasting vrijgestelde erfbedrag vallen. Daarnaast kan een deel van het spaargeld gebruikt zijn voor de uitvaartkosten. Deze kosten lagen volgens fiscale gegevens in 2017 in doorsnee op bijna 6 duizend euro; de kosten in 2018 zijn nog niet bekend. Schenkingen aan uitwonende kinderen, ook in de vorm van het (mee)financieren van de aankoop van een eigen woning door die kinderen (zie CBS StatLine, 2021), spelen een kleine rol. Zo deed 1,5 procent van de laat-verweduwden in 2018 een fiscaal belaste schenking aan hun kinderen, al was dat wel twee keer zo vaak als gemiddeld en in doorsnee een hoger bedrag. Over kleinere schenkingen die niet fiscaal belast zijn (in 2018 was de vrijstelling bijna 5 400 euro) is geen informatie in de IVS beschikbaar.
Voor verweduwing | Na verweduwing* | Na verweduwing* | ||
---|---|---|---|---|
Totaal | Mannen | Vrouwen | ||
Vermogen exclusief eigen woning | Vroeg | 20,2 | 23,6 | 24,2 |
Vermogen exclusief eigen woning | Rondom AOW | 25,6 | 28,6 | 22,9 |
Vermogen exclusief eigen woning | Laat | 33,0 | 26,0 | 28,0 |
Waarde eigen woning | Vroeg | 261,2 | 274,4 | 273,0 |
Waarde eigen woning | Rondom AOW | 264,7 | 277,0 | 279,4 |
Waarde eigen woning | Laat | 269,8 | 277,0 | 285,1 |
Hypotheekschuld | Vroeg | 154,0 | 125,3 | 109,9 |
Hypotheekschuld | Rondom AOW | 108,4 | 100,0 | 90,0 |
Hypotheekschuld | Laat | 84,2 | 78,3 | 75,0 |
Bank- en spaartegoeden | Vroeg | 17,3 | 19,7 | 22,2 |
Bank- en spaartegoeden | Rondom AOW | 22,0 | 23,9 | 21,0 |
Bank- en spaartegoeden | Laat | 29,2 | 22,7 | 25,2 |
1) Op 1 januari, in prijzen van 2019. |
Merk tot slot op dat de omvang van het vermogen na verweduwing ook kan afhangen van een testament. Is er geen testament opgemaakt, dan erven (bij een huwelijk of geregistreerd partnerschap) volgens de wet de overgebleven partner en kinderen maar krijgen (uitwonende) kinderen hun erfdeel pas in handen als de langstlevende partner overlijdt. De meeste Nederlanders hebben geen testament opgemaakt (Dela, 2015).
Weduwen vaker naar huurwoning dan weduwnaars
Vrouwen die hun partner kwijtraken verruilen hun koopwoning vaker voor een huurwoning dan dat weduwnaars dat doen. Het eigenwoningbezit neemt het sterkst af bij laat-weduwen en dit vertaalt zich in een vergeleken met mannen minder sterk afgenomen spaarpot van laat-weduwen. De bank- en spaartegoeden van laat-verweduwden nemen in doorsnee weliswaar af. Maar de opbrengst van het huis zal dit deels compenseren, ook al komt verkopen relatief weinig voor (onder vrouwen iets vaker dan onder mannen).
Weduwen die een woning huren, ontvangen vaker huurtoeslag dan weduwnaars. Dat komt door hun lagere koopkracht (paragraaf 3.2) en het daarmee gepaard gaande lagere toeslaginkomen. Bijna 20 procent van de vrouwen die vroeg of rondom AOW-leeftijd verweduwen wonen in een huurhuis en krijgen huurtoeslag. Dat is ruim twee keer zo vaak als mannen die in die leeftijd hun partner kwijtraken. Na de AOW-leeftijd is er wat dit betreft minder verschil tussen weduwen en weduwnaars (23 tegen 19 procent).
Voor verweduwing (%) | Mannen - na verweduwing* (%) | Vrouwen - na verweduwing* (%) | |
---|---|---|---|
Vroeg | 70 | 72,2 | 64,9 |
Rondom | 65,1 | 66,5 | 62,3 |
Laat | 55,6 | 54,4 | 50,1 |