2. Ontwikkelingen in de (over)sterfte
Het jaarlijks aantal overledenen laat, onder invloed van de vergrijzing en een groeiende bevolking, al decennialang een geleidelijke toename zien. In 1950 waren in ons land ruim 770 duizend inwoners van 65 jaar of ouder (8 procent van de bevolking), in 2000 was dit opgelopen tot ruim 2,1 miljoen (13 procent) en in 2020 is dit verder gestegen tot bijna 3,4 miljoen (19,5 procent). Het aantal 65-plussers steeg vanaf 2011 sterk, omdat toen de eerste babyboomers 65 jaar werden. Mensen met een hogere leeftijd hebben een grotere kans om te overlijden dan jonge mensen, dus met de vergrijzing van de bevolking neemt ook het aantal overledenen toe.
De veranderende leeftijdsopbouw van de Nederlandse bevolking veroorzaakt een geleidelijke toename van het aantal overledenen. Maar het is niet alleen de bevolkingsopbouw die van invloed is op de sterfte. Ook de sterftekansen naar leeftijd speelt daarbij een belangrijke rol. Deze laten al geruime tijd een dalende tendens zien en daarmee stijgt de levensverwachting (een maat voor het meten van de sterfte) van mensen. De levensverwachting laat tot en met 2019 een stijgende trend zien als gevolg van betere zorg, medische vooruitgang, verbeteringen van de sociaaleconomische positie van mensen en door een gezondere leefstijl (Stoeldraijer, 2020). De levensverwachting stijgt overigens niet ieder jaar even hard. In de afgelopen decennia waren er perioden met een sterkere toename van de levensverwachting en perioden waarin die toename veel kleiner was. Sinds 2012 nam de levensverwachting bijvoorbeeld minder snel toe dan in de tien jaar daarvoor. Die sterkere toename tussen 2002 en 2012 was volgens Mackenbach et al. (2011) en Peters et al. (2015) voornamelijk het gevolg van veranderingen in de Nederlandse zorguitgaven.
Naast de bevolkingsopbouw en de levensverwachting hebben de duur en intensiteit van het griepseizoen en perioden van extreme kou of hitte invloed op het sterftecijfer. Hittegolven leidden tot hogere sterfte gedurende de zomers van 2006, 2010 en 2019 (CBS, 2006b; CBS, 2010; CBS, 2019a), maar in de zomer van 2018 had de hittegolf geen duidelijk verhoogde sterfte tot gevolg (CBS, 2018c). In de winters waren het griepepidemieën en extreme kou die tot een hogere sterfte leidden. Zo was er in de winter van 1999/2000 een griepgolf die leidde tot de tot dan toe gemeten grootste (over)sterfte sinds de hongerwinter van 1944/’45 (CBS, 2000; CBS, 2002). Ook in de winters van 2003/2004, 2004/2005, 2008/2009, 2011/2012, 2014/2015, 2016/2017 en 2017/2018 veroorzaakten kou en griep hogere sterftecijfers, met name onder ouderen, (CBS, 2006a; CBS, 2009; CBS, 2012; CBS, 2017; CBS, 2018a; CBS, 2018b; CBS, 2018c). Vaak worden pieken in de sterfte gevolgd door perioden van lagere sterfte doordat de verhoogde sterfte vooral mensen getroffen heeft die al een hoge sterftekans hadden (Garssen, Harmsen en De Beer, 2005). Dat wordt ‘ondersterfte’ genoemd (CBS, 2021d).
2.1 Sterfte
In 1950 overleden 76 duizend inwoners van Nederland, in 2000 waren dat er ruim 140 duizend. Daarna begon een periode met een lichte daling en een stabilisering van het jaarlijks aantal overledenen. In 2012 lag het aantal overledenen weer op het niveau van 2000, daarna nam het sterker toe, tot 152 duizend in 2019. In 2020 was de sterfte fors hoger dan in de voorafgaande jaren, er overleden ruim 169 duizend mensen.
Totaal | Mannen | Vrouwen | |
---|---|---|---|
2000 | 140527 | 68773 | 71754 |
2001 | 140377 | 68319 | 72058 |
2002 | 142355 | 68998 | 73357 |
2003 | 141936 | 69012 | 72924 |
2004 | 136553 | 66359 | 70194 |
2005 | 136402 | 66362 | 70040 |
2006 | 135372 | 65294 | 70078 |
2007 | 133022 | 64797 | 68225 |
2008 | 135136 | 64902 | 70234 |
2009 | 134235 | 65365 | 68870 |
2010 | 136058 | 65977 | 70081 |
2011 | 135741 | 65259 | 70482 |
2012 | 140813 | 67907 | 72906 |
2013 | 141245 | 68360 | 72885 |
2014 | 139223 | 67121 | 72102 |
2015 | 147134 | 71029 | 76105 |
2016 | 148997 | 72180 | 76817 |
2017 | 150214 | 72661 | 77553 |
2018 | 153363 | 74522 | 78841 |
2019 | 151885 | 74432 | 77453 |
2020* | 168678 | 84317 | 84361 |
* Voorlopig cijfer |
Tot in de jaren zeventig nam de sterfte onder mannen sterker toe dan onder vrouwen. Daarna was er een periode waarin de sterfte onder vrouwen sterker toenam, als gevolg van een groeiend aantal rokende vrouwen. Sinds de eeuwwisseling is de trend in de sterfte voor mannen en vrouwen meer gelijk maar in 2020 lag de sterfte onder mannen hoger dan onder vrouwen. Dat is opmerkelijk omdat er normaal net iets meer vrouwen dan mannen overlijden, doordat vrouwen gemiddeld op latere leeftijd sterven dan mannen. Hierdoor zijn er meer oudere vrouwen dan oudere mannen. Omdat de sterfte toeneemt met de leeftijd, is de totale sterfte voor vrouwen dan ook groter dan die voor mannen. Deze verhoogde sterfte onder mannen is het gevolg van een hoger aantal COVID-19-sterfgevallen onder mannen (zie 3.7).
De gestandaardiseerde sterfte per duizend inwoners laat al lange tijd een dalende trend zien, voor zowel mannen als vrouwen. Van 2002 tot 2012 is een andere trend te zien dan in de periode ervoor. Bij mannen is de daling van de gestandaardiseerde sterfte in deze periode sterker dan bij vrouwen. Van 2014 tot en met 2019 nam het verschil tussen mannen en vrouwen steeds verder af. In 2020 steeg de gestandaardiseerde sterfte voor zowel mannen als vrouwen substantieel.
Totaal (per 100 duizend inwoners) | Mannen (per 100 duizend inwoners) | Vrouwen (per 100 duizend inwoners) | |
---|---|---|---|
2000 | 1248,6 | 1397,1 | 1173,1 |
2001 | 1227,2 | 1360,1 | 1161,1 |
2002 | 1224,7 | 1347,0 | 1165,8 |
2003 | 1204,1 | 1322,4 | 1147,1 |
2004 | 1140,5 | 1245,1 | 1089,2 |
2005 | 1118,7 | 1220,6 | 1068,8 |
2006 | 1088,0 | 1170,6 | 1050,0 |
2007 | 1045,7 | 1130,0 | 1003,6 |
2008 | 1036,8 | 1098,1 | 1011,0 |
2009 | 1006,2 | 1073,2 | 971,8 |
2010 | 995,8 | 1050,9 | 969,3 |
2011 | 967,5 | 1007,0 | 951,7 |
2012 | 976,3 | 1012,0 | 961,5 |
2013 | 956,9 | 987,8 | 943,5 |
2014 | 920,8 | 939,1 | 916,2 |
2015 | 948,9 | 962,3 | 947,0 |
2016 | 940,1 | 949,1 | 940,0 |
2017 | 925,1 | 924,0 | 932,0 |
2018 | 923,9 | 918,0 | 932,8 |
2019 | 894,5 | 888,7 | 902,1 |
2020* | 969,0 | 975,0 | 963,1 |
* Voorlopig cijfer ** Gestandaardiseerd naar de bevolkingsopbouw van 2020 |
Voor alle leeftijdsgroepen is de gestandaardiseerde sterfte in de afgelopen twintig jaar afgenomen, maar deze nam in 2020 voor alle leeftijdsgroepen toe. Voor 65- tot 80-jarigen, 80- tot 90-jarigen en 90-plussers was het aantal overledenen in 2020 8 tot 10 procent hoger dan in 2019. Bij 0- tot 50-jarigen lag dat op bijna 5 procent en bij 50- tot 65-jarigen nam de sterfte toe met iets meer dan 2 procent.
0 tot 50 jaar (per 100 duizend inwoners) | 50 tot 65 jaar (per 100 duizend inwoners) | |
---|---|---|
2000 | 88,9 | 683,8 |
2001 | 86,5 | 669,9 |
2002 | 84,9 | 664,3 |
2003 | 82,6 | 648,1 |
2004 | 76,5 | 626,5 |
2005 | 73,9 | 598,9 |
2006 | 69,4 | 591,3 |
2007 | 66,3 | 567,4 |
2008 | 66,0 | 566,2 |
2009 | 63,7 | 552,2 |
2010 | 61,3 | 544,3 |
2011 | 61,2 | 522,5 |
2012 | 60,1 | 524,1 |
2013 | 57,1 | 514,9 |
2014 | 57,0 | 494,9 |
2015 | 55,0 | 497,2 |
2016 | 55,5 | 496,5 |
2017 | 55,6 | 475,2 |
2018 | 53,6 | 476,6 |
2019 | 53,6 | 450,8 |
2020* | 56,2 | 461,0 |
* Voorlopige cijfers ** Gestandaardiseerd naar de bevolkingsopbouw van 2020 |
65 tot 80 jaar (per 100 duizend inwoners) | 80 tot 90 jaar (per 100 duizend inwoners) | 90 jaar en ouder (per 100 duizend inwoners) | |
---|---|---|---|
2000 | 2926,3 | 10646,2 | 26390,6 |
2001 | 2880,8 | 10381,6 | 26410,2 |
2002 | 2851,5 | 10419,2 | 26744,4 |
2003 | 2754,8 | 10345,8 | 26927,5 |
2004 | 2616,5 | 9780,7 | 25251,9 |
2005 | 2547,9 | 9685,0 | 25176,0 |
2006 | 2439,7 | 9441,9 | 25066,2 |
2007 | 2353,1 | 9050,0 | 24122,1 |
2008 | 2279,7 | 9017,8 | 24603,9 |
2009 | 2221,1 | 8748,7 | 23679,8 |
2010 | 2199,2 | 8538,2 | 24258,3 |
2011 | 2128,6 | 8381,3 | 23312,5 |
2012 | 2116,3 | 8474,4 | 24285,6 |
2013 | 2060,4 | 8328,8 | 24057,5 |
2014 | 1974,8 | 7973,1 | 23390,2 |
2015 | 2029,7 | 8306,9 | 24383,5 |
2016 | 2005,6 | 8198,3 | 24241,3 |
2017 | 1940,8 | 8142,9 | 24395,6 |
2018 | 1943,4 | 8089,3 | 24580,6 |
2019 | 1889,9 | 7832,9 | 23804,7 |
2020* | 2051,3 | 8648,4 | 25750,4 |
* Voorlopige cijfers ** Gestandaardiseerd naar de bevolkingsopbouw van 2020 |