6. Conclusie
Onder vrouwen die in 2014 scheidden van hun partner verdubbelde het aandeel uitkeringsontvangers kort na de scheiding. Bij de groep die voor de scheiding geen uitkering had, betrof het vaak een (aanvullende) bijstandsuitkering. In de jaren na de scheiding ging een deel van de vrouwen met een uitkering werken en bereikten daarmee economische zelfstandigheid: ze verdienden met werken minimaal het bijstandsniveau van een alleenstaande. Nog vaker kwam het voor dat gescheiden vrouwen met een kleine baan meer uren gingen werken en zo economisch zelfstandig werden. Onder de gescheiden vrouwen nam daardoor de economische zelfstandigheid tussen 2012 en 2019 meer toe dan bij vrouwen die in die periode samenwoonden met dezelfde partner.
Bij de gescheiden mannen veranderde door de scheiding maar weinig in hun sociaaleconomische positie. Het aandeel uitkeringsontvangers nam na kort na de scheiding wat toe, terwijl het aandeel economisch zelfstandigen licht daalde. Vijf jaar na de scheiding waren de mannen echter weer vrijwel even vaak economisch zelfstandig als voor de scheiding.
De gemiddelde koopkracht van vrouwen ging in het jaar na de scheiding flink achteruit, terwijl die bij mannen verder toenam. In de jaren daarna herstelde de koopkracht van de gescheiden vrouwen zich grotendeels weer. Hun koopkracht steeg toen sterker dan die van de gescheiden mannen. Dat kwam niet alleen door de forse groei van het aandeel economisch zelfstandigen, ook het vinden van een nieuwe partner zorgde bij hen voor relatief grote koopkrachtverbeteringen. Vijf jaar na de scheiding was de koopkracht van gescheiden vrouwen die opnieuw waren gaan samenwonen bijna even groot als die van samenblijvers. Bij gescheiden mannen met een nieuwe partner was deze zelfs hoger dan die van mannen die bij dezelfde partner gebleven waren. Zonder nieuwe partner haalden vrouwen de aanvankelijke koopkrachtterugval niet meer in.