Neveninkomens naar sociaaleconomische categorie

5. Conclusies

Dit artikel geeft een overzicht van neveninkomens naar sociaaleconomische categorie. Het uitlichten van neveninkomens levert extra inzicht in de welvaartspositie van de bevolking. Deze inkomsten blijven verborgen wanneer alleen wordt gekeken naar de totale inkomens.

In 2018 waren er 3,1 miljoen personen met neveninkomen. Ruim de helft had loon als werknemer en bijna een kwart een uitkering. Gemiddeld bedroeg het neveninkomen op jaarbasis 4,5 duizend euro bruto, oftewel 16 procent van het bruto-inkomen. Bij personen die naast hun hoofdinkomen ook pensioen ontvangen, is het neveninkomen gemiddeld het hoogst (8,4 duizend euro), terwijl dat bij bijverdiensten als zelfstandige het laagst is(3,9 duizend euro).

De meest opvallende bevindingen per sociaaleconomische categorie zijn:

Scholieren en studenten

Scholieren en studenten met inkomen hebben het vaakst neveninkomen (91 procent van deze categorie). Dit is goed voor bijna twee derde van hun bruto-inkomen van gemiddeld 5,0 duizend euro. Ze verdienen voornamelijk bij met een werknemersbaan (97 procent van de scholieren en studenten met neveninkomen). Deze bijbaan levert hun gemiddeld 3,3 duizend euro bruto per jaar op. Met 1,1 miljoen personen vormen de scholieren en studenten die bijverdienen als werknemer veruit de grootste groep met neveninkomen. 

Werknemers

Bij werknemers is het aandeel van het neveninkomen in het bruto-inkomen met gemiddeld 10 procent het kleinst. Van de werknemers met neveninkomen heeft meer dan de helft een uitkering. Met bijna 500 duizend vormen deze werknemers met uitkering de op één na grootste groep van mensen met neveninkomen. Werknemers met een tweede inkomen als zelfstandige of pensioen hebben gemiddeld het hoogste bruto-inkomen van alle combinaties van hoofd- en neveninkomen, namelijk beide 60 duizend euro. 

Zelfstandigen

Bij zelfstandigen is het neveninkomen met 9,4 duizend euro gemiddeld het hoogst. Met name het neveninkomen uit pensioen is bij hen relatief hoog. Met 12,8 duizend euro is het goed voor een kwart van het bruto-inkomen van de zelfstandigen met pensioeninkomsten.Maar ook het neveninkomen uit loon en uitkering is bij de zelfstandigen hoger dan bij de andere sociaaleconomische groepen. 

Uitkeringsontvangers

Na scholieren en studenten hebben uitkeringsontvangers met 27 procent het vaakst een neveninkomen. Het zijn met name de ontvangers van een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering die dikwijls een tweede inkomen hebben. Gemiddeld bedraagt het neveninkomen van een uitkeringsontvanger 4,2 duizend euro. Dat is na de scholieren en studenten het laagst van alle sociaaleconomische categorieën. Zo’n 18 procent heeft naast de uitkering nog een andere uitkering.

Pensioenontvangers

Onder pensioenontvangers komt een neveninkomen het minst vaak voor: bij 11 procent van deze groep. Na de zelfstandigen hebben zij wel het hoogste neveninkomen, namelijk gemiddeld 5,5 duizend euro. Vooral als werknemer verdienen ze betrekkelijk veel bij.

Verbeterpunten

De in dit artikel gepresenteerde methode voorziet in een globaal overzicht van neveninkomens, maar is nog te beperkt om specifieke deelgroepen in detail te beschrijven.

Belangrijke verbeterpunten zijn:

Stapelbanen onderscheiden

Loon als werknemer wordt nu als één inkomensbron beschouwd. Op basis van de beschikbare loongegevens is het echter mogelijk om per persoon het aantal banen te onderscheiden waarin simultaan gewerkt wordt, evenals de hoogte van de afzonderlijke lonen. Dit kan vervolgens in de neveninkomensstatistiek worden verwerkt door de combinatie hoofd- én neveninkomen als werknemer toe te voegen. Deze uitbreiding kan in principe op korte termijn worden gerealiseerd.

Volgtijdelijkheid uitsluiten

Specifiek voor zelfstandige ondernemers is het onzeker of het op één na hoogste inkomen(het gedefinieerde neveninkomen) inderdaad tegelijk met het hoofdinkomen wordt gegenereerd. Het ondernemersinkomen is immers enkel op jaarbasis bekend. Er zijn geen bronnen beschikbaar die een nauwkeurigere afleiding direct mogelijk maken, maar wellicht kunnen er op langere termijn indicatoren worden ontwikkeld voor het preciezer schatten van de start- en stopdatum van ondernemersactiviteiten.

Detaillering

Na verdere verfijning van de methodiek voor het uitsplitsen van hoofd- en neveninkomen zullen bepaalde onderzoeksvragen beter beantwoord kunnen worden. Bijvoorbeeld de vraag in welke sectoren werknemers en zelfstandigen het vaakst nevenactiviteiten hebben,en hoe dit zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Bij studenten is de vraag relevant of zij sinds de invoering van het leenstelsel meer zijn gaan werken en bijverdienen naast de studie, of dat ze dat juist minder zijn gaan doen omdat ze geen studievertraging wille noplopen. Een andere kwestie van meer methodologische aard is of het wellicht beter is om studenten helemaal uit te sluiten van de onderzoekspopulatie. Een groot deel van hen betrekt de voornaamste financiële middelen immers uit een lening, en een lening is geen inkomen maar een schuld.

En hoe dicht liggen de inkomens van werkende gepensioneerden en personen met stapelbanen tegen diverse kritische inkomensgrenzen aan, te beginnen tegen die van de economische zelfstandigheid? Wanneer bijverdiensten het verschil maken tussen leven boven of onder de armoedegrens, ligt het voor de hand om ervan uit te gaan dat de bijverdiensten een economische noodzaak zijn.