2. Data en methoden
Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van registerdata uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB). De onderzoekspopulatie bestaat uit alle vrouwen die op 31 december 2018 tussen 15 en 49 jaar oud waren en zowel in 2017 als 2018 gedurende het gehele jaar in Nederland woonden (N=3.506.500). Van deze vrouwen wordt bekeken of zij in 2018 een kind hebben gekregen. De vrouwen zijn ingedeeld in vijf categorieën op basis van de activiteit waaruit zij het hoogste bedrag aan inkomen verkregen (de hoofdactiviteit; zie CBS, 2018), te weten (1) in opleiding; (2) werknemer met een flexibele arbeidsrelatie; (3) werknemer met een vast contract; (4) zelfstandige; en (5) overig. Vrouwen die ingeschreven stonden bij een opleiding zijn altijd ingedeeld bij de categorie in opleiding, ongeacht hun hoofdactiviteit. Hetzelfde geldt voor de categorie zelfstandigen: indien een vrouw als zelfstandige heeft gewerkt (en geen student was), is zij in alle gevallen ingedeeld in de categorie zelfstandige. Voor de afleiding van de overige categorieën is de voornaamste inkomensbron leidend geweest. Directeur-grootaandeelhouders (DGA’s) zijn bij de vaste werknemers ingedeeld. De hoofdactiviteit wordt gemeten in maart 2017, zodat de hoofdactiviteit in de tijd vooraf ging aan de eventuele verwekking van een kind in 2018. In alle analyses wordt gebruikgemaakt van de leeftijd van vrouwen op 31 december 2018.
De analyse bestaat uit drie stappen, die elk apart zijn uitgevoerd voor vrouwen van elke leeftijd tussen 15 en 49 jaar. Ten eerste is bekeken hoe het aandeel vrouwen in opleiding en het aandeel vrouwen met een flexibele arbeidsrelatie tussen 2010 en 2017 is veranderd. Hiervoor is een alternatieve populatie geselecteerd bestaande uit alle vrouwen die op 31 december 2011 tussen de 15 en 49 jaar oud waren. Om deze vrouwen te kunnen vergelijken met de vrouwen in 2017/2018 is de hoofdactiviteit in maart 2010 gebruikt en de leeftijd op 31 december 2011. Grafieken 3.1 en 3.2 tonen de verandering tussen 2010 en 2017 in (a) het aandeel vrouwen dat in opleiding is, afgezet tegen de hele populatie vrouwen in die leeftijd; en (b) het aandeel vrouwen met een flexibele arbeidsrelatie, afgezet tegen alle vrouwelijke werknemers in die leeftijd.
In de tweede stap zijn de effecten geschat van in-opleiding-zijn en werken met een flexibele arbeidsrelatie in maart 2017 op de kans om in 2018 een kind te krijgen. Dit is gedaan met behulp van logistische regressiemodellen, waarbij gecontroleerd is voor migratieachtergrond (met categorieën geen migratieachtergrond, niet-westers eerste generatie, niet-westers tweede generatie, westers eerste generatie en westers tweede generatie) en opleidingsniveau (met categorieën laagopgeleid, middelbaar opgeleid, hoogopgeleid en onbekend). Vervolgens is voor elke hoofdactiviteit de gemiddelde kans om een kind te krijgen berekend. Het kleine aandeel vrouwen dat in 2018 meerdere kinderen kreeg, is meegenomen in de analyses alsof ze één kind hebben gekregen.
Tot slot is berekend hoeveel geboorten er zouden zijn geweest indien het aandeel vrouwen in opleiding en het aandeel vrouwen met een flexibele arbeidsrelatie in 2017 hetzelfde zou zijn als in 2010. Dit is gedaan door de verandering in hoofdactiviteit uit de eerste stap te combineren met de kans op een kind in de verschillende hoofdactiviteiten uit de tweede stap. Om het effect van het langer studeren te schatten, is het aandeel nog studerende vrouwen zo aangepast, dat het overeenkomt met het niveau in 2010. De relatieve verdeling binnen de groep niet studerende vrouwen is constant gehouden op het niveau van 2017. Om het effect van de toename van flexibele arbeidscontracten te schatten, is het aandeel vrouwen met een flexibel arbeidscontract ten opzichte van het totale aandeel vrouwelijke werknemers veranderd naar het niveau van 2010. Hierbij is het aandeel vrouwen dat in opleiding is op het niveau van 2010 gehouden. De effecten van het langer in opleiding zijn en de flexibilisering van de arbeidsmarkt kunnen dan bij elkaar opgeteld worden.