Resultaten
Verhuizen mensen rond pensionering vaker naar een andere regio?
In Nederland is van een verhuispiek rond de pensioenleeftijd nauwelijks sprake (figuur 1). In 2017 was de helft van de werknemers die stopten met werken op dat moment 65 jaar (CBS, 2019). Vlak na die leeftijd is er een zeer geringe verhoging te zien in de verhuismobiliteit. Dat er van een piek nauwelijks sprake is, kan te maken hebben met de spreiding van de leeftijd waarop mensen met pensioen gaan (Komp et al., 2010). Bij paren kan bovendien meespelen dat de partner nog werkt, waardoor er nog steeds een binding is met een woonlocatie.
Leeftijd | Verhuisd binnen gemeente (% van gemiddelde bevolking) | Verhuisd tussen gemeenten (% van gemiddelde bevolking) | Emigratie (% van gemiddelde bevolking) |
---|---|---|---|
0 | 7,32 | 5,80 | 0,86 |
1 | 8,58 | 6,24 | 1,01 |
2 | 8,65 | 6,08 | 0,97 |
3 | 8,02 | 5,33 | 0,93 |
4 | 7,55 | 4,76 | 0,82 |
5 | 7,20 | 4,01 | 0,88 |
6 | 6,85 | 3,58 | 0,75 |
7 | 6,51 | 3,34 | 0,64 |
8 | 6,26 | 3,02 | 0,59 |
9 | 5,87 | 2,82 | 0,52 |
10 | 5,47 | 2,63 | 0,50 |
11 | 5,11 | 2,41 | 0,42 |
12 | 4,89 | 2,52 | 0,38 |
13 | 4,56 | 2,41 | 0,38 |
14 | 4,37 | 2,33 | 0,35 |
15 | 4,05 | 2,57 | 0,31 |
16 | 3,89 | 2,76 | 0,30 |
17 | 3,82 | 3,40 | 0,32 |
18 | 5,13 | 6,88 | 0,50 |
19 | 6,21 | 9,36 | 0,94 |
20 | 7,82 | 10,32 | 1,62 |
21 | 9,61 | 11,37 | 2,88 |
22 | 10,87 | 12,02 | 3,41 |
23 | 12,74 | 12,97 | 3,41 |
24 | 13,82 | 13,45 | 3,56 |
25 | 14,22 | 13,03 | 3,50 |
26 | 14,17 | 12,15 | 3,20 |
27 | 13,67 | 11,13 | 2,96 |
28 | 12,92 | 10,20 | 2,77 |
29 | 11,95 | 9,26 | 2,54 |
30 | 11,22 | 8,57 | 2,33 |
31 | 10,40 | 8,11 | 2,16 |
32 | 9,89 | 7,45 | 1,93 |
33 | 9,31 | 6,95 | 1,78 |
34 | 8,81 | 6,45 | 1,67 |
35 | 8,25 | 5,98 | 1,56 |
36 | 7,71 | 5,51 | 1,40 |
37 | 7,44 | 5,05 | 1,29 |
38 | 7,03 | 4,67 | 1,16 |
39 | 6,63 | 4,41 | 1,11 |
40 | 6,26 | 3,98 | 1,02 |
41 | 5,94 | 3,70 | 0,94 |
42 | 5,69 | 3,45 | 0,91 |
43 | 5,19 | 3,19 | 0,83 |
44 | 4,92 | 3,05 | 0,77 |
45 | 4,57 | 2,85 | 0,64 |
46 | 4,26 | 2,73 | 0,59 |
47 | 4,00 | 2,61 | 0,58 |
48 | 3,82 | 2,45 | 0,53 |
49 | 3,51 | 2,43 | 0,52 |
50 | 3,36 | 2,40 | 0,48 |
51 | 3,25 | 2,30 | 0,46 |
52 | 3,02 | 2,25 | 0,41 |
53 | 2,91 | 2,23 | 0,44 |
54 | 2,82 | 2,19 | 0,39 |
55 | 2,70 | 2,15 | 0,38 |
56 | 2,61 | 2,09 | 0,34 |
57 | 2,53 | 1,99 | 0,36 |
58 | 2,41 | 1,84 | 0,31 |
59 | 2,34 | 1,76 | 0,29 |
60 | 2,24 | 1,80 | 0,30 |
61 | 2,19 | 1,69 | 0,27 |
62 | 2,16 | 1,64 | 0,25 |
63 | 2,13 | 1,57 | 0,24 |
64 | 2,12 | 1,61 | 0,23 |
65 | 2,18 | 1,62 | 0,21 |
66 | 2,22 | 1,69 | 0,32 |
67 | 2,15 | 1,54 | 0,23 |
68 | 2,11 | 1,47 | 0,19 |
69 | 2,11 | 1,42 | 0,17 |
70 | 2,24 | 1,33 | 0,16 |
71 | 2,18 | 1,27 | 0,12 |
72 | 2,16 | 1,22 | 0,11 |
73 | 2,19 | 1,20 | 0,11 |
74 | 2,21 | 1,20 | 0,10 |
75 | 2,36 | 1,19 | 0,11 |
76 | 2,54 | 1,19 | 0,10 |
77 | 2,70 | 1,20 | 0,10 |
78 | 2,74 | 1,18 | 0,07 |
79 | 2,95 | 1,23 | 0,07 |
80 | 3,15 | 1,30 | 0,09 |
81 | 3,48 | 1,37 | 0,08 |
82 | 3,74 | 1,47 | 0,06 |
83 | 4,00 | 1,53 | 0,04 |
84 | 4,42 | 1,72 | 0,04 |
85 | 4,73 | 2,01 | 0,05 |
86 | 5,08 | 2,15 | 0,03 |
87 | 5,57 | 2,35 | 0,05 |
88 | 6,02 | 2,63 | 0,02 |
89 | 6,56 | 2,85 | 0,02 |
90 | 6,76 | 2,96 | 0,04 |
De verhuismobiliteit is het hoogst bij jonge twintigers en neemt daarna snel af met de leeftijd. Het dieptepunt van de verhuismobiliteit ligt tussen 60 en 75 jaar. Van de zestigers verhuisde in 2017 minder dan 4 procent, van wie iets minder dan de helft naar een andere gemeente. Emigratie komt evenmin veel voor: 0,2 procent van de zestigers vertrok in 2017 naar het buitenland 3). Bij verhuizingen naar een andere gemeente ligt het dieptepunt nog wat later in de levensloop, tussen 75 en 80 jaar. Bij hoogbejaarden neemt de verhuismobiliteit weer toe. Dat betreft voor een belangrijk deel verhuizingen richting zorginstellingen.
De geringe verhuismobiliteit onder zestigers hoeft niet per definitie te betekenen dat zestigers ook niet graag zouden willen verhuizen. Immers, uit eerder onderzoek van het CBS bleek dat ouderen (65-plussers) hun verhuiswensen iets minder vaak realiseren binnen één jaar dan mensen tussen 20 en 65 jaar (Gielen et al., 2018). Daarom is op basis van het Woononderzoek Nederland (WoON) uit 2015 (zie kader) nagegaan hoe de wens om te verhuizen verschilt tussen leeftijdsgroepen. Het blijkt dat zestigers minder vaak dan mensen jonger dan 60 jaar aangeven dat zij binnen twee jaar willen verhuizen. Daarnaast is de urgentie van de verhuiswens bij zestigers gering. Minder dan 4 procent van de zestigers wil beslist verhuizen. Een veel groter deel, ruim 19 procent van alle zestigers, wil eventueel of misschien verhuizen. Nog eens 2 procent zou wel willen verhuizen, maar kan niet een geschikte woning vinden (figuur 2). Van de zestigers met een concrete verhuiswens wil ongeveer 30 procent naar een andere woonplaats verhuizen. In dat opzicht verschillen zestigers nauwelijks van jongere leeftijdsgroepen. Mensen boven de 70 jaar willen vooral binnen de eigen woonplaats verhuizen. In vergelijking met jongere leeftijdsgroepen willen zestigers wel iets vaker binnen de eigen buurt verhuizen.
Eventueel wel, misschien (% van gemiddelde bevolking) | Zou wel willen, kan niets vinden (% van gemiddelde bevolking) | Beslist wel (% van gemiddelde bevolking) | Reeds huisvesting/woning gevonden (% van gemiddelde bevolking) | Weet niet (% van gemiddelde bevolking) | |
---|---|---|---|---|---|
18 tot 30 | 32 | 3,3 | 22 | 3,9 | 0,3 |
30 tot 40 | 28,2 | 4,1 | 13,9 | 2,9 | 0,5 |
40 tot 50 | 23,4 | 2,9 | 6,8 | 1,3 | 0,3 |
50 tot 60 | 21,5 | 2,8 | 5 | 0,7 | 0,3 |
60 tot 70 | 19,3 | 2 | 3,8 | 0,5 | 0,5 |
70 jaar of ouder | 13,7 | 1,5 | 2,6 | 0,6 | 0,8 |
Bron: CBS, BZK, WoON 2015 |
Om beter te kunnen bepalen of de ruimtelijke mobiliteit van mensen toeneemt vlak na pensionering is een longitudinaal perspectief nodig waarbij de positie op de arbeidsmarkt en het moment van stoppen met werken worden gerelateerd aan verhuiskansen. Die analyse is uitgevoerd aan de hand van gegevens uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (voor meer informatie, zie kader). Uit de analyse blijkt dat zestigers inderdaad meer verhuizen als zij recent gestopt zijn met werken (figuur 3). Dit geldt alleen voor verhuizingen over langere afstanden. Van de zestigers die in 2016 stopten met werken verhuisde 1 procent in dat jaar over een afstand van meer dan 25 kilometer. Dat is 2,5-maal zo vaak als zestigers die aan het eind van 2016 nog betaald werk hadden en tweemaal zo vaak als zestigers die al minstens vier jaar geen betaald werk hadden. Zestigers verhuizen vooral vlak na hun pensionering relatief vaak naar een andere regio. Naarmate zestigers langer gestopt zijn met werken daalt hun verhuismobiliteit weer. Ten opzichte van werkende en langdurig gepensioneerde zestigers verhuizen zestigers die 1 tot 3 jaar geleden zijn gestopt met werken ook vaker over langere afstand, maar de verschillen zijn dan aanmerkelijk kleiner. Verhuizingen binnen een straal van 5 kilometer komen ongeveer even veel voor bij onlangs gepensioneerde zestigers, zestigers met betaald werk en zestigers die al langdurig niet meer werken. Dit komt waarschijnlijk omdat dergelijke verhuizingen over korte afstand geen gevolgen hebben voor de reistijd naar het werk.
Korter dan 5 km (% ) | 5 tot 25 km (% ) | Langer dan 25 km (% ) | |
---|---|---|---|
Betaald werk | 1,76 | 0,74 | 0,41 |
Langdurig zonder betaald werk | 1,96 | 0,72 | 0,52 |
Gepensioneerd in 2013-2015 | 1,95 | 0,83 | 0,67 |
Gepensioneerd in 2016 | 2,03 | 0,94 | 0,96 |
Waar verhuizen zestigers naartoe?
De richting van de verhuizingen van zestigers wordt beschreven aan de hand van verhuizingen die gedurende 2017 plaatsvonden. In dat jaar verhuisden bijna 80 duizend personen tussen 60 en 70 jaar. Iets minder dan de helft van die groep verhuisde naar een andere gemeente.
Met de term drentenieren wordt de trek aangeduid van vooral welgestelde onlangs gepensioneerden vanuit de steden of de Randstad naar het rustige en groene platteland in het oosten en noorden van Nederland, met uitzondering van het uiterste noorden. Drenthe trekt in verhouding tot het aantal zestigers dat er al woont de meeste nieuwe zestigers aan. In 2019 kwamen er door binnenlandse verhuizingen in Drenthe per saldo bijna 500 nieuwe zestigers bij. Dat zijn er 7 per duizend van de zittende zestigers. Na Drenthe trokken Gelderland en Zeeland per saldo relatief de meeste zestigers. Zestigers die naar Zeeland verhuizen vestigen zich vooral op Schouwen-Duiveland, Walcheren en Beveland, maar veel minder in Zeeuws-Vlaanderen. Binnen Gelderland zijn vooral de Achterhoek en de Veluwe populaire woonbestemmingen. Ook enkele locaties aan de Noordzeekust zoals Bergen en Texel trekken veel zestigers aan. Uit de noordvleugel van de Randstad vertrekken naar verhouding de meeste zestigers. Dit geldt bijvoorbeeld voor Groot-Amsterdam, de IJmond, de Gooi- en Vechtstreek en Utrecht. Ook uit de regio’s van Rotterdam en Den Haag vertrekken relatief veel zestigers. In Noord-Brabant en Limburg zijn er betrekkelijk weinig verschuivingen in het aantal zestigers als gevolg van binnenlandse verhuizingen.
coropnaam | coropcode |
---|---|
Oost-Groningen | 0,41 |
Delfzijl en omgeving | -1,75 |
Overig Groningen | -2,27 |
Noord-Friesland | 1,63 |
Zuidwest-Friesland | 5,87 |
Zuidoost-Friesland | 3,91 |
Noord-Drenthe | 5,16 |
Zuidoost-Drenthe | 8,05 |
Zuidwest-Drenthe | 8,64 |
Noord-Overijssel | 1,74 |
Zuidwest-Overijssel | 5,13 |
Twente | 1,80 |
Veluwe | 4,68 |
Achterhoek | 6,08 |
Arnhem/Nijmegen | 0,75 |
Zuidwest-Gelderland | 3,57 |
Utrecht | -2,79 |
Kop van Noord-Holland | 0,73 |
Alkmaar en omgeving | 1,85 |
IJmond | 3,31 |
Agglomeratie Haarlem | -4,40 |
Zaanstreek | -5,57 |
Groot-Amsterdam | -7,00 |
Het Gooi en Vechtstreek | -6,00 |
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek | 0,81 |
Agglomeratie 's-Gravenhage | -2,61 |
Delft en Westland | -1,28 |
Oost-Zuid-Holland | -1,36 |
Groot-Rijnmond | -2,11 |
Zuidoost-Zuid-Holland | -1,79 |
Zeeuwsch-Vlaanderen | -2,76 |
Overig Zeeland | 5,57 |
West-Noord-Brabant | 0,44 |
Midden-Noord-Brabant | 1,07 |
Noordoost-Noord-Brabant | 2,29 |
Zuidoost-Noord-Brabant | -0,87 |
Noord-Limburg | 0,60 |
Midden-Limburg | 2,61 |
Zuid-Limburg | 0,44 |
Flevoland | -1,07 |
Welke zestigers verhuizen naar een andere regio?
Een gebrek aan financiële middelen kan ervoor zorgen dat de wens om naar een andere regio te verhuizen niet kan worden gerealiseerd. Zestigers die in 2016 over een afstand van meer dan 25 kilometer naar een andere provincie verhuisden zijn dan ook bovengemiddeld welvarend: 24 procent van deze groep behoorde tot de meest welvarende 20 procent van de bevolking, 17 procent behoorde tot het laagste kwintiel (figuur 5). Minder welvarende zestigers verhuizen vaker over korte afstand. Voor alle provincies geldt dat de binnenlandse migranten vaker tot de 20 procent meest welvarenden behoren dan degenen die niet over lange afstand verhuisden. Van de drie provincies die per saldo de meeste zestigers aantrekken heeft Drenthe de minst welvarende instroom. Van de nieuwkomers in Drenthe behoort 21 procent tot het hoogste kwintiel. In Gelderland en Zeeland is dat 28 procent. Ook in Limburg en Overijssel valt op dat de nieuwkomers aanzienlijk vaker tot de meest welvarende groep behoren dan de mensen die al in die provincies woonden en niet verhuisden. Flevoland trekt naar verhouding weinig zestigers aan en het doorsnee welvaartsniveau van de zestigers die er over langere afstand naartoe verhuizen ligt relatief laag.
Blijvers (% ) | Nieuwkomers (% ) | |
---|---|---|
Groningen | 14,6 | 18,5 |
Fryslân | 15,2 | 21,5 |
Drenthe | 17,1 | 20,6 |
Overijssel | 18,3 | 25,4 |
Flevoland | 14,0 | 16,1 |
Gelderland | 20,9 | 27,6 |
Utrecht | 27,2 | 28,2 |
Noord-Holland | 22,3 | 26,5 |
Zuid-Holland | 20,2 | 22,6 |
Zeeland | 21,1 | 27,5 |
Noord-Brabant | 22,3 | 23,4 |
Limburg | 16,0 | 25,2 |
Nederland | 20,0 | 24,4 |
Met behulp van een multinomiaal logistisch regressiemodel is onderzocht welke factoren samenhangen met de waarschijnlijkheid dat zestigers over korte afstand (minder dan 5 km), middellange afstand (5 tot 25 km) of lange afstand (meer dan 25 km) verhuizen.
Het blijkt dat zestigers zonder betaald werk vaker over lange afstand verhuizen, vooral als zij recent zijn gepensioneerd. De samenhang tussen pensionering en verhuizingen over kortere afstand is minder sterk. Alleenstaanden verhuizen vaker dan zestigers met een partner, over zowel korte als lange afstand. Als er nog minderjarige kinderen thuis wonen is de kans dat zestigers verhuizen kleiner, zeker over langere afstand. Gezinnen met kinderen verhuizen niet vaak naar een andere regio omdat zij door school en sociale netwerken meer aan de regio zijn verbonden (Fischer en Malmberg, 2001).
Alleenstaanden die gaan samenwonen verhuizen logischerwijs relatief vaak. Samenwonen vergroot de kans om over lange afstand te verhuizen het sterkst. Ook de migratieachtergrond van zestigers speelt een rol. Degenen met een migratieachtergrond, vooral een niet-westerse, hebben een lagere verhuismobiliteit. Dit geldt voor verhuizingen over korte afstand, maar sterker voor verhuizingen over langere afstand. Zestigers met een migratieachtergrond verhuizen dus minder vaak naar een andere regio in Nederland.
Binnen de groep zestigers geldt dat de verhuismobiliteit met de leeftijd afneemt. De verhuisgeschiedenis van zestigers speelt eveneens een belangrijke rol. Zestigers die in een andere provincie wonen dan hun geboorteprovincie zijn eerder in hun leven al eens over langere afstand verhuisd en hebben mogelijk minder lokale banden opgebouwd dan zestigers die in hun geboorteprovincie wonen. Degenen die niet meer in hun geboorteprovincie wonen hebben een aanzienlijk grotere kans om over lange afstand te verhuizen dan degenen die wel in de provincie wonen waar zij zijn geboren. Die laatste groep verhuist juist wat vaker over korte afstand. Ook zestigers die in de jaren ervoor al waren verhuisd, verhuisden vaker, zowel over korte als lange afstand.
Uit de analyse blijkt dat zestigers die in het westen van Nederland wonen vaker over lange afstand verhuizen dan zestigers uit andere delen van het land. Dit is in lijn met de beschrijvende resultaten per regio. Zestigers die in een stedelijke gemeente wonen, verhuizen bovendien wat vaker over lange afstand dan zestigers uit landelijke gemeenten. Ook dit geeft aan dat de dominante verhuisstroom van zestigers gaat van de stad naar een meer landelijke woonomgeving.
Ook speelt het eigendom van de woning een rol. Zestigers met een huurwoning in de private sector verhuizen het vaakst, gevolgd door degenen met een koopwoning. Zestigers in een sociale huurwoning verhuizen aanzienlijk minder vaak naar een andere regio. Hoewel welvarende zestigers het vaakst over lange afstand verhuizen (zie figuur 5) valt deze samenhang weg als met andere kenmerken, zoals het eigendom van de woning en de verhuisgeschiedenis, rekening wordt gehouden.
Ten slotte is gekeken naar de rol van uitwonende familieleden. De resultaten van de regressieanalyse bevestigen het belang van familieleden buiten het huishouden in het verhuisgedrag van zestigers. De kans dat zestigers over lange afstand verhuizen is aanzienlijk kleiner als hun ouders en/of kinderen in de buurt wonen (figuur 6). Zestigers van wie de ouders binnen een straal van 10 kilometer wonen, realiseren hun verhuiswensen vaak op korte afstand: zij verhuizen vaker over korte afstand en minder vaak over lange afstand dan zestigers van wie beide ouders reeds zijn overleden. Voor zestigers van wie de ouders verder weg wonen geldt het tegenovergestelde: zij verhuizen minder vaak over korte en vaker over langere afstand dan zestigers zonder ouders. Als zestigers ver van hun ouders wonen en over lange afstand verhuizen, blijkt de verhuizing bovendien in de meeste gevallen in de richting van de ouders te zijn.
Het effect van dichtbij wonende kinderen is sterker dan van dichtbij wonende ouders. Zestigers met een kind binnen 10 kilometer afstand verhuizen bijna vier keer minder vaak over een afstand van 25 kilometer of meer dan zestigers zonder uitwonende kinderen. Als het dichtstbij wonende kind verder weg woont vergroot dit juist de kans dat zestigers over langere afstand verhuizen. In meerderheid gaan deze verhuizingen, net als bij zestigers met verder weg wonende ouders, in de richting van het kind.
Korter dan 5 km (% ) | 5 tot 25 km (% ) | Langer dan 25 km (% ) | |
---|---|---|---|
Ouder | |||
Geen | 1,91 | 0,75 | 0,53 |
Minder dan 10 km | 2,02 | 0,63 | 0,23 |
Meer dan 10 km | 1,7 | 1 | 0,95 |
Kind | |||
Geen | 2,3 | 0,89 | 0,72 |
Minder dan 10 km | 1,88 | 0,57 | 0,2 |
Meer dan 10 km | 1,57 | 1,14 | 1,27 |
Vrouwen lijken in hun locatiekeuze wat meer rekening te houden met de woonlocatie van hun kinderen dan mannen. Een uitwonend kind binnen een straal van 10 kilometer verkleint de kans op een verhuizing over lange afstand bij vrouwen meer dan bij mannen. Als het dichtstbij wonende kind meer dan 10 kilometer bij de ouder vandaan woont, is dit voor vrouwen eveneens een belangrijke reden dan voor mannen om 5 kilometer of meer in de richting van het kind te verhuizen. Ook vormt dat voor vrouwen een sterkere drempel om nog verder (meer dan 5 km) van het kind te gaan wonen (figuur 7, tabel B4).
Mannen (% ) | Vrouwen (% ) | |
---|---|---|
Minder dan 5 km gewijzigd | 2,06 | 1,85 |
Meer dan 5 km van kind vandaan | 0,79 | 0,67 |
Meer dan 5 km in richting kind | 1,17 | 1,38 |
Dichter bij de kinderen als er kleinkinderen zijn
De aanwezigheid van kleinkinderen speelt eveneens een rol in het verhuisgedrag van zestigers. Als het dichtstbij wonende kind zelf een of meer kinderen heeft, is de kans kleiner dat zestigers bij hen vandaan verhuizen en is de kans groter dat zij in hun richting verhuizen.Mede hierdoor wonen zestigers gemiddeld dichter bij hun kinderen indien deze zelf ook kinderen hebben. Als het dichtstbij wonende kind wel een partner heeft maar geen kinderen, is de afstand tot het volwassen kind gemiddeld meer dan 18 kilometer. Met een partner en met een of meer kleinkinderen is dat gemiddeld 12 kilometer. Indien het dichtstbij wonende kind alleenstaande ouder is, is de afstand gemiddeld 10 kilometer. Dit is mogelijk te verklaren doordat de behoefte aan hulp en steun bij alleenstaande ouders het grootst is.
Dichterbij familie en vrienden
In het WoON is aan mensen die willen verhuizen gevraagd of de wens om dichterbij familie of vrienden te gaan wonen een reden kan zijn om te verhuizen. Van de zestigers die bij voorkeur naar een andere woonplaats willen verhuizen, geeft iets meer dan een kwart aan dat bij vrienden of familie in de buurt wonen hiervoor de belangrijkste reden is, nog eens 6 procent noemt dit als een van de redenen. Bij andere leeftijdsgroepen wordt dichter bij familie of vrienden wonen minder vaak als belangrijkste reden voor de verhuiswens gegeven. Voor jongere leeftijden vormen studie, werk, de woning, uit-huis-gaan, samenwonen of scheiden vaker dan voor zestigers de belangrijkste reden om naar een andere woonplaats te willen verhuizen.
Bij zestigers en zeventigplussers is het verschil tussen mannen en vrouwen opvallend. Van de vrouwen van 60 tot 70 jaar die naar een andere woonplaats willen verhuizen wil ruim een derde dat vooral om dichter bij familie of vrienden te wonen. Van de mannen uit deze leeftijdsgroep is dit maar 18 procent (figuur 8).
Mannen (% ) | Vrouwen (% ) | |
---|---|---|
18 tot 30 | 10,3 | 10,1 |
30 tot 40 | 14,5 | 12,9 |
40 tot 50 | 8 | 10,5 |
50 tot 60 | 12,2 | 14,2 |
60 tot 70 | 18,6 | 34 |
70 jaar of ouder | 15,3 | 29,9 |
Bron: CBS, BZK, WoON 2015 | ||
1) Als belangrijkste reden om te verhuizen. |
Verbondenheid met de woonomgeving
Zestigers wonen vaak al lang op dezelfde plek. Meer dan 55 procent van de zestigers woont al twintig jaar of langer op hetzelfde adres, bijna een derde zelfs dertig jaar of langer (figuur 9). Slechts 13 procent van de zestigers woont korter dan tien jaar op het huidige adres. Het is niet verwonderlijk dat zestigers vaak langer op het huidige adres wonen dan jongeren omdat hun wooncarrière verder gevorderd is.
korter dan 5 jaar (%) | 5 tot 10 jaar (%) | 10 tot 20 jaar (%) | 20 tot 30 jaar (%) | 30 jaar of langer (%) | |
---|---|---|---|---|---|
18 tot 30 | 77,7 | 17,4 | 2,9 | 2 | 0 |
30 tot 40 | 36 | 41,9 | 20,9 | 0,6 | 0,6 |
40 tot 50 | 16,5 | 27,5 | 43,6 | 11 | 1,4 |
50 tot 60 | 11,3 | 15,8 | 33,3 | 27,4 | 12,2 |
60 tot 70 | 8,2 | 12,7 | 23,6 | 22,8 | 32,6 |
70 jaar of ouder | 7,5 | 12,7 | 23,5 | 16,5 | 39,8 |
Bron: CBS, BZK, WoOn 2015 |
Ouderen zijn sterker dan jongeren gehecht aan hun woning, hun buurt en hun woonplaats (figuur 10). Vooral de buurt vinden zij erg belangrijk. Van de zestigers geeft ruim twee derde aan (zeer) gehecht te zijn aan de buurt. Van de dertigers is dit minder dan de helft en van de twintigers minder dan 40 procent. Van de zestigers geeft 81 procent aan (zeer) gehecht te zijn aan de woonplaats, 85 procent is (zeer) gehecht aan de huidige woning. Die percentages liggen bij jongere leeftijden lager, maar de verschillen zijn kleiner dan bij de hechting aan de buurt. De cijfers wijzen er dus op dat vooral de mate waarin mensen georiënteerd zijn op hun buurt toeneemt met de leeftijd. Dit blijkt ook uit het feit dat 85 procent van de zestigers aangeeft zich (zeer) thuis te voelen in de buurt. Van de twintigers voelt twee derde zich (zeer) thuis in de buurt.
18 tot 30 (%) | 30 tot 40 (%) | 40 tot 50 (%) | 50 tot 60 (%) | 60 tot 70 (%) | 70 jaar of ouder (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
(Zeer) gehecht aan woonplaats | 69,8 | 73,7 | 75,1 | 76,5 | 80,6 | 84,8 |
(Zeer) gehecht aan buurt | 35,2 | 46,1 | 53,6 | 59,1 | 66 | 74,9 |
(Zeer) gehecht aan huidige woning | 67,9 | 72,3 | 78,1 | 80,3 | 84,8 | 87,1 |
Bron: CBS, BZK, WoON 2015 |
De sterke gehechtheid van zestigers aan hun woning, buurt en woonplaats gaat samen met een sterke mate van tevredenheid met de woonsituatie. Een zeer ruime meerderheid van de zestigers is (zeer) tevreden met de woning (91 procent), de woonomgeving (85 procent) en de streek waarin zij wonen (91 procent). Bij jongeren liggen die percentages lager. Zestigers zijn daarmee niet alleen meer gehecht aan hun woonsituatie, maar er ook vaker tevreden mee dan jongeren.
Mensen die een sterke binding hebben met de eigen woning of de woonomgeving willen minder vaak verhuizen, ongeacht of dit binnen de woonplaats is of naar een andere woonplaats. Er bestaat geen verband tussen de binding met de woonomgeving en de wens om binnen de woonplaats te verhuizen, maar mensen die een sterke binding hebben met hun woonomgeving willen, zoals verwacht, wel aanzienlijk minder vaak naar een andere woonplaats verhuizen. Bovendien zorgt een sterke verbondenheid met de woonomgeving er bij zestigers sterker dan bij jongeren voor dat zij niet naar een andere woonplaats willen verhuizen. Zestigers voelen zich dus niet alleen vaak verbonden met hun woonomgeving, deze verbondenheid speelt ook een belangrijker rol in hun verhuiswensen dan bij jongeren.