3. Religieuze betrokkenheid van bevolkingsgroepen
Het aandeel personen van 15 jaar en ouder dat zegt tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep te behoren, is in 2017 verder afgenomen tot iets minder dan de helft (49,3 procent). In een eerdere studie is onderzocht in welke matebevolkingsgroepen zich onderscheiden in zowel het behoren tot een kerkelijke of levensbeschouwelijke groep, alsook het al dan niet praktiseren van hun religie door het regelmatig bezoeken van een religieuze dienst. Dit levert een verdeling in dertien groepen op.
Geen | Rooms-katholiek | Rooms-katholiek | Nederlands hervormd | Nederlands hervormd | Gereformeerd | Gereformeerd | PKN | PKN | Islam | Islam | Andere religie | Andere religie | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Bezoek religieuze dienst: | Wel | Geen | Wel | Geen | Wel | Geen | Wel | Geen | Wel | Geen | Wel | Geen | |
Totaal | 48,7 | 4,1 | 20,8 | 1,9 | 5,0 | 2,2 | 1,1 | 3,3 | 2,4 | 1,9 | 2,7 | 2,9 | 3,0 |
Geslacht: Man | 51,5 | 3,4 | 20,3 | 1,7 | 4,6 | 2,2 | 1,2 | 2,9 | 2,2 | 2,8 | 2,0 | 2,6 | 2,7 |
Geslacht: Vrouw | 46,0 | 4,8 | 21,2 | 2,2 | 5,5 | 2,2 | 1,0 | 3,7 | 2,6 | 1,1 | 3,3 | 3,2 | 3,3 |
Leeftijd: 15 tot 18 jaar | 54,4 | 1,6 | 13,7 | 0,8 | 1,7 | 3,3 | 0,5 | 4,1 | 2,7 | 5,2 | 5,2 | 3,8 | 3,1 |
Leeftijd: 18 tot 25 jaar | 62,0 | 1,1 | 13,2 | 1,1 | 1,3 | 2,7 | 0,7 | 2,5 | 2,5 | 3,6 | 4,3 | 2,1 | 3,1 |
Leeftijd: 25 tot 35 jaar | 58,8 | 1,2 | 15,0 | 1,4 | 2,1 | 2,2 | 0,9 | 2,5 | 2,0 | 2,7 | 4,9 | 2,9 | 3,5 |
Leeftijd: 35 tot 45 jaar | 52,7 | 2,0 | 19,6 | 1,3 | 3,1 | 2,5 | 1,0 | 2,5 | 2,1 | 2,3 | 4,1 | 3,0 | 3,7 |
Leeftijd: 45 tot 55 jaar | 48,8 | 2,8 | 24,3 | 1,6 | 5,1 | 1,7 | 1,0 | 2,7 | 2,1 | 1,8 | 2,1 | 3,0 | 3,0 |
Leeftijd: 55 tot 65 jaar | 43,9 | 4,1 | 26,2 | 1,9 | 7,2 | 2,0 | 1,3 | 3,4 | 2,4 | 0,7 | 1,0 | 3,0 | 2,7 |
Leeftijd: 65 tot 75 jaar | 38,8 | 7,7 | 24,9 | 3,0 | 8,8 | 1,9 | 1,4 | 4,6 | 2,8 | 0,6 | 0,4 | 2,7 | 2,4 |
Leeftijd: 75 jaar en ouder | 28,0 | 14,8 | 22,5 | 5,0 | 10,2 | 2,6 | 1,8 | 6,1 | 3,4 | 0,4 | 0,4 | 2,8 | 2,0 |
Burgerlijke staat: Ongehuwd | 61,6 | 1,9 | 16,5 | 0,8 | 2,3 | 1,5 | 0,8 | 2,2 | 2,2 | 2,1 | 2,9 | 2,0 | 3,3 |
Burgerlijke staat: Gehuwd | 41,0 | 4,8 | 23,3 | 2,7 | 6,3 | 3,1 | 1,2 | 4,3 | 2,6 | 2,0 | 2,6 | 3,6 | 2,6 |
Burgerlijke staat: Gescheiden | 50,3 | 3,3 | 22,2 | 0,8 | 5,7 | 0,5 | 1,5 | 1,9 | 1,8 | 1,3 | 3,3 | 2,8 | 4,6 |
Burgerlijke staat: Weduwe/weduwnaar | 30,6 | 13,2 | 24,5 | 4,5 | 9,6 | 2,0 | 1,7 | 4,7 | 3,1 | 0,6 | 0,9 | 2,6 | 2,0 |
Onderwijsniveau: Basisonderwijs | 36,0 | 5,2 | 24,5 | 2,2 | 6,5 | 1,8 | 1,2 | 2,3 | 1,8 | 5,3 | 6,0 | 3,5 | 3,8 |
Onderwijsniveau: Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 41,3 | 5,8 | 23,1 | 2,8 | 6,9 | 2,9 | 1,5 | 3,4 | 2,3 | 2,2 | 2,6 | 2,7 | 2,5 |
Onderwijsniveau: Mbo 2,3,4, havo, vwo | 49,5 | 3,8 | 21,0 | 1,8 | 4,9 | 2,3 | 1,1 | 3,1 | 2,5 | 1,5 | 2,7 | 3,0 | 2,8 |
Onderwijsniveau: Hbo-, wo-bachelor | 55,9 | 2,5 | 18,4 | 1,7 | 3,8 | 2,2 | 0,8 | 4,1 | 2,7 | 0,8 | 1,4 | 2,8 | 3,1 |
Onderwijsniveau: Hbo-, wo-master, doctor | 62,3 | 3,0 | 15,9 | 1,0 | 2,6 | 1,3 | 0,6 | 3,5 | 2,6 | 0,7 | 0,9 | 1,9 | 3,6 |
Besteedbaar inkomen huishouden: Eerste kwartiel (laag) | 45,2 | 4,3 | 16,6 | 1,6 | 4,1 | 1,8 | 1,0 | 2,6 | 1,9 | 5,0 | 7,3 | 4,1 | 4,5 |
Besteedbaar inkomen huishouden: Tweede kwartiel | 44,2 | 5,4 | 22,5 | 2,3 | 6,0 | 2,4 | 1,5 | 3,5 | 2,4 | 1,9 | 2,4 | 3,0 | 2,6 |
Besteedbaar inkomen huishouden: Derde kwartiel | 49,0 | 4,1 | 21,8 | 2,2 | 5,2 | 2,4 | 1,1 | 3,3 | 2,4 | 1,2 | 1,7 | 2,8 | 2,7 |
Besteedbaar inkomen huishouden: Vierde kwartiel (hoog) | 54,0 | 2,9 | 21,3 | 1,7 | 4,7 | 2,2 | 0,9 | 3,7 | 2,7 | 0,5 | 0,8 | 2,1 | 2,4 |
In de periode 2012/2017 is iets minder dan de helft niet, en iets meer dan helft wel religieus: een kwart is katholiek, van wie veruit het grootste deel – 20,8 procent – niet of nauwelijks naar een gebedsdienst gaat (zie tabel 3.1). Ook onder de Nederlandshervormden is het deel dat wel regelmatig naar een dienst gaat beduidend kleiner dan het deel dat dit niet doet: 1,9 versus 5,0 procent. Dit geldt eveneens voor de moslims met1,9 en 2,4 procent. Bij zowel de gereformeerden als de PKN-ers is het tegenovergestelde het geval. Van de 15-plussers is 3,3 procent gereformeerd: 2,2 gaat regelmatig naar de kerk, en 1,1 procent is doet dat niet. Bij de PKN-ers zijn deze percentages 3,3 en 2,4. Bijna 6 procent geeft aan tot een ‘andere kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering’ te behoren, waarvan de helft wel en de andere helft niet regelmatig naar een gebedsdienst gaat. Op basis van eerder onderzoek bestaat de groep ‘andere gezindte’veelal uit kleinere, orthodoxe, evangelische groepen die zich niet rekenen tot de bredere protestantse kerken, evenals andere stromingen zoals humanisten en vrijmetselaars. Verder is 0,1 procent joods, 0,6 procent hindoe en 0,5 procent boeddhist.
De dertien groepen zijn niet gelijk verdeeld over bevolkingsgroepen. Zo gaan vrouwen in 2012-2017 vaker naar een religieuze dienst dan mannen, maar dat geldt niet voor degenen die zeggen tot de gereformeerde kerk te behoren. Daarnaast gaat van de vrouwen een kleiner deel regelmatig naar de moskee dan van de mannen. Ook valt uit tabel 3.1 af te lezen dat alle leeftijdsgroepen, en vooral de jongeren, minder dikwijls naar een katholieke dan naar een protestantse dienst gaan, met uitzondering van de 75-plussers waar het tegenovergestelde het geval is. Het moskeebezoek neemt geleidelijk per oudere leeftijdsgroep af. De burgerlijke staat is een verdere ingang om verschillen in religieuze betrokkenheid te beschrijven. Ongehuwden rekenen zich met 38,4 procent het minst vaak tot een denominatie, bij weduwen en weduwnaars is dit aandeel met 69,4 procent bijna twee keer zo hoog. Een ongehuwde zegt relatief vaak tot de islam of de PKN te behoren.
De religieuze binding neemt af met het opleidingsniveau. Bij de groep die alleen basisonderwijs heeft afgerond, is 64,0 procent godsdienstig, bij de academici is dat 37,7 procent. Dit graduele patroon wordt echter niet aangetroffen bij de verdeling over de religieuze groepen. Bij de katholieken is er een duidelijke driedeling: van het laagste (basis en vmbo), via het middelbare naar het hoogste opleidingsniveau (hbo/wo). Bij de protestanten valt op dat het aandeel PKN-ers toeneemt bij de hoger opgeleiden. Blijkbaar zijn hoger opgeleiden zich er meer bewust van dat ze tot de PKN behoren, en houden lageropgeleiden vaker vast aan de traditionele kerken, zoals de Nederlands hervormde en gereformeerde. De sterkste verschillen doen zich voor bij de islam: 11,3 procent van de groep met alleen basisonderwijs is hier aanhanger van, tegen 1,6 procent van de hoogstopgeleiden.
Meer dan helft van de hoogste inkomensgroep is niet-kerkelijk, bij de andere inkomensgroepen is dat een minderheid. Ook inkomen is vooral onderscheidend bij de moslims: naarmate het inkomen hoger is, is het aandeel moslims lager.