2. Vraagstellingen religie
Het CBS kent een lange traditie met de eentrapsvraag (CBS, 2018). In combinatie met de vervolgvraag naar het bijwonen van religieuze diensten heeft deze vraagstelling het voordeel dat daarmee het aantal randkerkelijken – de groep die zegt wel tot een religieuze groep te behoren, maar dat niet of nauwelijks in de praktijk brengt met het bijwonen van religieuze diensten – kan worden vastgesteld (Schmeets, 2010). Het bezoek aan religieuze diensten is vastgesteld op basis van de vraag hoe vaak men daaraan deelneemt: ‘1 keer per week of vaker’, ‘2 tot 3 keer per maand’, ‘1 keer per maand’, ‘minder dan 1 keer per maand’en ‘zelden of nooit’. De personen die eerder hebben aangegeven niet tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering te behoren, zijn gevoegd bij de categorie‘zelden of nooit’. In dit artikel wordt het ten minste eens per maand bijwonen van religieuze diensten aangeduid als ‘regelmatig kerkbezoek’.
Het CBS werkt aan een nieuwe vraagstelling om de religieuze betrokkenheid vast te stellen.De belangrijkste aanpassing is om in plaats van de driedeling bij de protestanten (PKN, Nederlands hervormd, gereformeerd) eerst te vragen of men christelijk is en vervolgens door te vragen waarbij een groot aantal christelijke stromingen wordt voorgelegd. Naast de bestaande vraag zijn twee varianten in het onderzoek van 2018 opgenomen. In de eerste variant wordt gevraagd tot welke kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering men behoort met een vervolgvraag voor de groep die christelijk is. Bij de tweede variant is nagegaan hoe iemand zichzelf ziet met vergelijkbare antwoordopties (en doorvraag bij christelijk) als bij de eerste variant. Hiermee wordt dus minder gerefereerd aan de kerk als instituut (kerkelijke gezindte) en ook minder aan het behoren tot een specifieke levensbeschouwelijke groepering. Om de resultaten van de beide varianten en van de reguliere, traditionele variant optimaal met elkaar te kunnen vergelijken, is op toevalsbasis aan de bijna 8 duizend deelnemers aan het onderzoek een van de drie varianten ter beantwoording voorgelegd. Dit betekent dat de resultaten van elke variant gebaseerd zijn op iets meer dan 2,6 duizend personen van 15 jaar of ouder.
Inmiddels zijn de eerste resultaten bekend. Volgens de reguliere vraagstelling behoort in 2018 nog 46,5 procent van de 15-plussers tot een kerkelijke gezindte. Dat is een relatief forse afname met 2,8 procentpunten ten opzichte van 2017. Verder is 22,2 procent katholiek. Tot de protestanten rekent zich 14,1 procent: 5,6 procent Nederlands hervormd,5,6 procent PKN en 2,9 procent gereformeerd. Daarnaast behoort 4,4 procent tot de islam en 5,9 procent tot een andere kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering,waaronder 0,6 procent Joods, 0,5 procent Hindoe en 0,1 procent boeddhist.
Bij de eerste alternatieve vraagstelling is eerst een grovere indeling gehanteerd, met de vraag: rekent u zich tot een van de onderstaande godsdienstige of levensbeschouwelijke groepen? In totaal zegt 54,4 procent zich tot geen van deze groepen te rekenen, en dus 45,6 procent wel. Ook bij deze vraag is het aandeel dat zich tot een religieuze groep rekent ten opzichte van 2017 gedaald. Tot de christenen rekent zich 39,9 procent: van hen behoort 19,5 procent tot de rooms-katholieke kerk en 11,8 procent tot de PKN. Alle andere christelijke geloofsgroepen, in totaal 8,6 procent, zijn klein in omvang. Zo zegt 0,8 procent te behoren tot de christelijke gereformeerde kerken (CGK), 1,1 procent tot de gereformeerde kerken (vrijgemaakt) (GKV), 1,0 procent tot de Nederlands gereformeerdekerken (NGK) en ook 1,0 procent tot de gereformeerde gemeenten, en 0,2 procent tot de gereformeerde gemeenten in Nederland. Tot de pinkster- of evangeliegemeenten behoort 1,1 procent, 0,7 procent tot de baptistengemeenten en 0,4 procent tot de hersteld hervormde kerk, en 1,0 procent rekent zich tot een ‘andere’ christelijke geloofsgroep. Naast de christelijke groeperingen geeft 3,3 procent aan moslim(a) te zijn en 2,4 procent zegt tot een andere religieuze groep of levensbeschouwelijke groepering te behoren.
De tweede alternatieve vraagstelling luidt: ‘De volgende vragen gaan over geloof en religie. Ziet u zichzelf als: christen (zoals rooms-katholiek, protestant enzovoorts),moslim(a), jood, behorend tot een andere godsdienstige of levensbeschouwelijke groep,geen van deze’. Bij deze vraag zegt 50,7 procent tot geen enkele groep te behoren, en dat percentage is exact gelijk aan dat van 2017. Van de 49,3 procent die wel tot een geloofsgroep behoren is 43,5 christen, 3,5 procent moslim(a), 0,3 procent jood en2,0 procent beschouwt zichzelf als behorende tot een ‘andere’ groep. Aan de christenen is doorgevraagd ‘om welke christelijke kerk of groep gaat het dan?’. Op basis van de vervolgvraag komt naar voren dat 23,1 procent van de 15-plussers zich als rooms-katholiek bestempeld, 12,0 procent tot de PKN behoort en 2,8 procent tot een van de gereformeerdekerken/gemeenten. Verder zegt 1,3 procent dat het een pinkster- of evangeliegemeente betreft en 1,4 procent dat het hierbij om een ‘andere christelijk stroming’ gaat. Een kanttekening bij deze getallen is dat ze gebaseerd zijn op kleinere groepen en dat er daarom rekening gehouden moet worden met relatief grotere betrouwbaarheidsmarges dan in 2017 het geval was. De twee alternatieve vraagstellingen laten zien dat vooral het beeld bij de protestanten verschuift. Het aandeel PKN-ers wordt groter, vooral ten faveure van de groep die bij de traditionele vraag kiest voor ‘Nederlands hervormd’, maar bij de alternatieve vraagstellingen min of meer gedwongen worden om te kiezen voor de PKN. Tevens zien we dat in de beide alternatieve vraagstellingen het aandeel moslims/moslima’s gereduceerd wordt tot respectievelijk 3,3 en 3,5 procent, dus lager dan de 4,4 procent op basis van de reguliere vraag. Blijkbaar resulteert de term ‘moslim(a)’ in een lager aandeel dat zegt ‘zich daartoe te rekenen’, of ‘zichzelf als zodanig zien’ dan de term ‘Islam’.
Een andere conclusie is dat het gebruik van de een trapsvraagstelling in alle varianten resulteert in een fors grotere groep die behoort tot een religieuze of levensbeschouwelijke groepering dan de tweetrapsvraagstelling. Blijkbaar maakt het niet uit of de vraag is toegespitst op het (formeel) behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep middels de ‘Rekent u zichzelf tot’ vraag ofwel dat een sterkere subjectieve vraag wordt gehanteerd middels de ‘Ziet u zichzelf als’ vraag. Dit betekent dat de bij het gebruik van de tweetrapsvraagstelling een substantieel deel van de religieus betrokken personen niet wordt waargenomen.
Deze inzichten hebben er mede toe geleid dat in 2019 de tweede variant (zichzelf zien als)is vervangen door een alternatief waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de reguliere vraag, waaronder ook de aparte opname van de categorie ‘rooms-katholiek’, gevolgd door‘overige christelijke gezindten of levensbeschouwelijke groepen’. Voorts is de term moslim(a) weer hersteld naar islam. Ook is in 2019 de categorie ‘immigrantenkerken’toegevoegd. Tevens is de volgorde van de antwoordopties aangepast door als eerste optie de categorie ‘Geen’ op te nemen.