Kernprognose 2019-2060: 19 miljoen inwoners in 2039

3. Bijgestelde veronderstellingen en resultaten

De veronderstellingen voor geboorte, sterfte en migratie zijn op basis van de recente ontwikkelingen geactualiseerd. De langzaam maar zeker voortgaande ontwikkelingen in de geboorte gaven aanleiding om de langetermijnveronderstellingen voor de vruchtbaarheidscijfers uit de Kernprognose 2018–2060 te verlagen. Het model voor de sterfteprognose is opnieuw geschat, waarbij recente cijfers voor sterfte zijn meegenomen. De veronderstellingen voor de internationale migratie zijn behoorlijk aangepast naar aanleiding van de veranderingen in de in- en uitstroom in 2017, 2018 en 2019 en de onderschatting van de immigratie in de twee voorgaande prognoses.

3.1 Geboorte

Sinds 2010 is een duidelijke daling in het aantal geboorten te zien. In 2010 was het totaal vruchtbaarheidscijfer (TFR, total fertility rate) gelijk aan 1,80 kind per vrouw, maar daarna zette een sterke daling in. In 2018 was de TFR gedaald tot 1,59 kind per vrouw.

De TFR is de som van de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers van één jaar. Het valt te interpreteren als het gemiddeld kindertal dat vrouwen zouden hebben als de vruchtbaarheidscijfers van dat jaar van hun vijftiende tot hun vijftigste zouden gelden. Dit cijfer hangt niet af van hoeveel vrouwen er dat jaar zijn per leeftijd (zoals het aantal geboorten daar wel van afhangt), maar het cijfer wordt wel beïnvloed door de timing van de geboorten. Het kan daardoor van jaar op jaar sterke schommelingen laten zien. In perioden waarin het krijgen van kinderen wordt uitgesteld, ligt de TFR tijdelijk lager; wanneer het krijgen van kinderen weer wordt ingehaald op latere leeftijd, ligt de TFR tijdelijk hoger.

Aanvankelijk leek de afname in de TFR samen te hangen met de slechte economische conjunctuur in de jaren na 2008. De economische conjunctuur is inmiddels verbeterd, maar de TFR blijft laag. Dat wijst er op dat andere, meer structurele ontwikkelingen een rol moeten spelen. De afname sinds 2010 in de TFR concentreert zich bij de geboorten bij jonge vrouwen. De geboorten bij de oudere dertigers en veertigers zijn wel op peil bleven. Dit suggereert dat er sprake is van het uitstellen van kinderen tot een latere leeftijd en niet zozeer dat vrouwen minder kinderen (gaan) krijgen. Naast het later beginnen aan kinderen, gaan jonge mensen ook later samenwonen en later trouwen (Te Riele, Van Duin en Stoeldraijer, 2018). Het lijkt er daardoor op dat het langer duurt voor nieuwe generaties jongeren om ‘gesetteld’ te raken. Door de flexibilisering op de arbeidsmarkt vinden ze minder snel een vaste baan, terwijl ze te maken hebben met hogere huurlasten en huizenprijzen, en strengere eisen voor hypotheekverstrekking dan eerdere generaties. De stap naar een kindvriendelijke woning wordt daardoor minder snel gemaakt.

De definitieve vruchtbaarheidscijfers voor 2018 laten opnieuw een daling zien voor de jonge leeftijden ten opzichte van 2017. De totale TFR komt echter wel iets hoger uit dan de geraamde TFR in de Kernprognose 2018–2060. De TFR voor 2019 wordt geraamd op 1,58, opnieuw iets lager dan het jaar ervoor. De Kernprognose 2018–2060 veronderstelde een TFR van 1,59 voor 2019.

Hoewel het verschil met de laatste prognose klein is, zet de daling in de TFR wel door. Dat de daling alleen bij vrouwen van vroeg in de dertig of jonger optreedt, suggereert dat het vooral om uitstel gaat. Uitstel kan echter tot afstel leiden en het is nog niet in de cijfers zichtbaar dat de jonge vrouwen na hun 30e alsnog (de uitgestelde) kinderen krijgen. Daarom zijn de veronderstellingen ten opzichte van de vorige prognose bijgesteld: het uiteindelijk kindertal van 1,75 kind per vrouw op de lange termijn in voorgaande prognoses is in de huidige prognose verlaagd naar 1,70 kind per vrouw. Dit kindertal geldt voor vrouwen geboren vanaf 1995. Vrouwen geboren in de vroege jaren tachtig, die nu achterin de dertig zijn, zullen naar verwachting nog op gemiddeld 1,81 kind per vrouw uitkomen. De TFR daalt volgens deze veronderstelling nog tot 1,55 kind per vrouw in 2021, om daarna naar 1,70 kind per vrouw in 2031 te stijgen.

Sinds 2000 is de gemiddelde leeftijd van moeders bij de geboorte van een kind gestegen van 30,3 jaar naar 31,4 jaar in 2017. Voor de lange termijn werd in de Kernprognose 2018–2060 een verdere stijging van de gemiddelde leeftijd naar 31,7 jaar vanaf 2030 verondersteld. In de Kernprognose 2019–2060 wordt een toename verondersteld naar 32,0 jaar vanaf 2031.
 

3.1.1 Totaal vruchtbaarheidscijfer
 Waarneming (kinderen per vrouw)Prognose 2018-2060 (kinderen per vrouw)Prognose 2019-2060 (kinderen per vrouw)
19801,60
19811,56
19821,50
19831,47
19841,49
19851,51
19861,55
19871,56
19881,55
19891,55
19901,62
19911,61
19921,59
19931,57
19941,57
19951,53
19961,53
19971,56
19981,63
19991,65
20001,72
20011,71
20021,73
20031,75
20041,73
20051,71
20061,72
20071,72
20081,77
20091,79
20101,80
20111,76
20121,72
20131,68
20141,71
20151,66
20161,66
20171,62
20181,591,59
20191,581,591,58
20201,611,55
20211,631,55
20221,651,56
20231,671,58
20241,691,60
20251,711,62
20261,731,64
20271,741,66
20281,741,68
20291,751,69
20301,751,69
20311,751,70
20321,751,70
20331,751,70
20341,751,70
20351,751,70
20361,751,70
20371,751,70
20381,751,70
20391,751,70
20401,751,70
20411,751,70
20421,751,70
20431,751,70
20441,751,70
20451,751,70
20461,751,70
20471,751,70
20481,751,70
20491,751,70
20501,751,70
20511,751,70
20521,751,70
20531,751,70
20541,751,70
20551,751,70
20561,751,70
20571,751,70
20581,751,70
20591,751,70
20601,751,70


In 2019 wordt het aantal geboorten geraamd op 170 duizend. Dit is iets minder dan in de Kernprognose 2018–2060 werd verondersteld, maar wel een kleine toename ten opzichte van 2018. Het aantal geboorten loopt volgens de Kernprognose vervolgens op van 170 duizend in 2019 tot 200 duizend in 2032. De stijgingen en dalingen die na 2025 in het aantal geboorten te zien zijn, met een piek rond 2032 en 2060 en een dal rond 2048, weerspiegelen de schommelingen in het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd. De verwachte stijging tot 2032 hangt daarnaast ook samen met de aanname dat de TFR zal stijgen van 1,58 in 2019 naar 1,70 vanaf 2031. Ten opzichte van de Kernprognose 2018–2060 is het aantal geboorten volgens de Kernprognose 2019–2060 tot 2028 iets lager. Daarna is het aantal levend geboren kinderen juist iets hoger. Dus hoewel de vruchtbaarheidsveronderstellingen naar beneden zijn aangepast, stijgt het aantal geboorten. Dit komt doordat de verwachtingen voor de immigratie naar boven zijn bijgesteld (zie ook paragraaf 3.3). Met meer immigranten zijn er ook meer vrouwen van rond de dertig jaar, van wie een deel in Nederland kinderen zal krijgen.

3.1.2 Levend geboren kinderen
 Waarneming (x 1 000)Prognose 2018-2060 (x 1 000)Prognose 2019-2060 (x 1 000)
1980181,294
1981178,569
1982172,071
1983170,246
1984174,436
1985178,136
1986184,513
1987186,667
1988186,647
1989188,979
1990197,965
1991198,665
1992196,734
1993195,748
1994195,611
1995190,513
1996189,521
1997192,443
1998199,408
1999200,445
2000206,619
2001202,603
2002202,083
2003200,297
2004194,007
2005187,910
2006185,057
2007181,336
2008184,634
2009184,915
2010184,397
2011180,060
2012175,959
2013171,341
2014175,181
2015170,510
2016172,520
2017169,836
2018168,525168,398
2019169,918171,304169,918
2020174,684169,868
2021178,549172,718
2022181,711176,340
2023185,042180,758
2024188,455184,930
2025191,274188,348
2026193,484191,857
2027195,011194,737
2028196,098196,953
2029196,806198,435
2030197,139199,311
2031197,175199,786
2032196,954199,855
2033196,503199,594
2034195,930199,002
2035195,194198,299
2036194,178197,538
2037192,962196,476
2038191,623195,226
2039190,243193,901
2040188,883192,624
2041187,566191,406
2042186,385190,292
2043185,382189,337
2044184,572188,556
2045183,939187,929
2046183,495187,451
2047183,268187,143
2048183,327187,075
2049183,703187,308
2050184,400187,867
2051185,379188,730
2052186,583189,853
2053187,983191,213
2054189,539192,799
2055191,181194,542
2056192,842196,393
2057194,437198,263
2058195,908200,084
2059197,207201,792
2060198,303203,305

3.2 Sterfte

In 2018 overleden 153 duizend Nederlanders. In 2019 wordt het aantal overledenen geraamd op 152 duizend op basis van voorlopige cijfers tot en met oktober 2019. Door het toenemend aantal ouderen neemt het aantal overledenen jaarlijks toe, met zo nu en dan fluctuaties van jaar op jaar. Ook voor de toekomst is de verwachting dat het aantal overledenen blijft toenemen.

Een belangrijke maat voor het meten van de sterfte is de levensverwachting (Stoeldraijer en Harmsen, 2017). Deze levensverwachting, die ook de periode-levensverwachting of virtuele levensduur wordt genoemd, kan als volgt worden omschreven: de leeftijd die iemand zou bereiken als de sterftekansen naar leeftijd van een gekozen jaar iemands hele leven zouden gelden. Dit geeft aan hoe oud een pasgeborene uit dat jaar gemiddeld zal worden, als vanaf dat jaar de vooruitgang op het gebied van gezondheid en medische kennis zou stilvallen. Doordat de levensverwachting rekening houdt met veranderingen in populatieomvang en leeftijdsverdeling is het mogelijk om periodes en landen met elkaar te vergelijken.

De levensverwachting vertoont op de lange termijn een stijgende trend. In 1980 gold voor mannen een levensverwachting van ruim 72 jaar en voor vrouwen van 79 jaar. In 2019 is dit gestegen tot 80,5 jaar voor mannen en 83,6 jaar voor vrouwen. Incidentele ontwikkelingen zoals griepgolven of extreme zomers of winters kunnen tot fluctuaties in het cijfer leiden. Zo was de toename van de levensverwachting in 2018 zeer beperkt ten opzichte van 2017 vanwege de hoge sterfte aan het begin van het jaar. Begin 2019 was er juist geen extra sterfte te zien en nam de levensverwachting wat meer toe dan gemiddeld.

3.2.1a Periode-levensverwachting, mannen
 Waarneming (jaar)Prognose 2018-2060 (jaar)Prognose 2019-2060 (jaar)
198072,48
198172,71
198272,73
198372,93
198472,96
198573,08
198673,09
198773,51
198873,68
198973,66
199073,84
199174,05
199274,30
199373,98
199474,58
199574,60
199674,66
199775,16
199875,19
199975,34
200075,54
200175,80
200275,99
200376,24
200476,87
200577,19
200677,63
200778,01
200878,32
200978,53
201078,77
201179,18
201279,14
201379,41
201479,87
201579,73
201679,88
201780,06
201880,1680,15
201980,5180,3580,51
202080,5280,66
202180,6780,79
202280,8380,93
202380,9981,07
202481,1681,23
202581,3281,38
202681,4881,55
202781,6481,72
202881,7981,88
202981,9482,03
203082,0982,19
203182,2482,34
203282,3882,49
203382,5382,64
203482,6782,79
203582,8182,94
203682,9683,08
203783,1083,23
203883,2483,38
203983,3883,52
204083,5283,66
204183,6583,81
204283,7983,95
204383,9384,09
204484,0684,23
204584,1984,37
204684,3384,50
204784,4684,64
204884,5984,77
204984,7284,91
205084,8585,04
205184,9885,17
205285,1085,30
205385,2385,43
205485,3585,56
205585,4885,69
205685,6085,82
205785,7285,94
205885,8486,07
205985,9786,19
206086,0886,31

3.2.1b Periode-levensverwachting, vrouwen
 Waarneming (jaar)Prognose 2018-2060 (jaar)Prognose 2019-2060 (jaar)
198079,18
198179,32
198279,41
198379,56
198479,68
198579,66
198679,61
198780,06
198880,24
198979,92
199080,11
199180,15
199280,28
199380,00
199480,31
199580,36
199680,35
199780,55
199880,69
199980,45
200080,58
200180,71
200280,69
200380,93
200481,44
200581,60
200681,89
200782,31
200882,28
200982,65
201082,72
201182,85
201282,82
201383,04
201483,29
201583,13
201683,13
201783,32
201883,3383,36
201983,6383,5483,63
202083,7483,81
202183,9584,00
202284,1684,19
202384,3584,36
202484,5484,53
202584,7084,70
202684,8784,86
202785,0485,02
202885,2185,19
202985,3885,36
203085,5685,54
203185,7385,71
203285,9185,88
203386,0886,06
203486,2686,23
203586,4386,40
203686,6086,57
203786,7786,74
203886,9486,91
203987,1087,07
204087,2687,23
204187,4287,39
204287,5887,54
204387,7387,70
204487,8987,85
204588,0488,00
204688,1988,15
204788,3388,30
204888,4888,44
204988,6288,58
205088,7688,72
205188,9088,86
205289,0489,00
205389,1889,14
205489,3189,27
205589,4489,40
205689,5789,54
205789,7089,66
205889,8389,79
205989,9689,92
206090,0890,04


Wat opvalt aan de levensverwachting bij geboorte is het toenemende verschil tussen mannen en vrouwen tot midden jaren tachtig van de vorige eeuw; daarna neemt dit verschil af. Dit houdt verband met een verschil in rookgedrag tussen mannen en vrouwen. Doordat rookgedrag vertraagd doorwerkt op de sterfte, zijn ook voor de toekomst nog afwijkende trends in de levensverwachting te verwachten voor mannen en vrouwen.

Vergeleken met andere West-Europese mannen hebben Nederlandse mannen in 2015 met 80 jaar een gemiddelde levensverwachting bij geboorte. Nederlandse vrouwen, die voorheen een hoge levensverwachting hadden vergeleken met andere West-Europese vrouwen, stonden met 83 jaar in 2015 juist bijna onderaan in de ranglijst.

Tussen 2002 en 2007 nam de levensverwachting, gemiddeld over mannen en vrouwen, toe met 1,8 jaar. Daarna werd de toename van de levensverwachting over een periode van vijf jaar steeds minder, tot slechts 0,5 jaar tussen 2011 en 2016. Deze vertraging was geen puur Nederlands fenomeen. Ook in andere West-Europese landen 1) stagneerde de groei van de levensverwachting. Op basis van de data tot en met 2015 blijkt dat in bijna alle landen in West-Europa de levensverwachting een breuk vertoont rond 2009. Vanaf dat jaar is de toename van de levensverwachting lager dan in de periode ervoor. Dit geldt zowel voor de levensverwachting bij geboorte als voor de levensverwachting op 65-jarige leeftijd. Vergeleken met andere landen in West-Europa was de toename tussen 2002 en 2007 relatief hoog. De laatste jaren verloopt de stijging in Nederland in hetzelfde tempo als gemiddeld in West-Europa. Sinds de periode 2011–2016 lijkt de toename over een periode van vijf jaar te stabiliseren in Nederland, rond 0,5 jaar.

3.2.2 Toename in de levensverwachting per periode van 5 jaar
jaarWest-Europese mannen (jaar)West-Europese vrouwen (jaar)Nederlandse mannen (jaar)Nederlandse vrouwen (jaar)
'80-'851,201,110,600,48
'81-'861,171,100,380,29
'82-'871,191,200,780,65
'83-'881,281,260,750,68
'84-'891,020,970,700,24
'85-'901,031,100,760,45
'86-'910,921,050,960,54
'87-'920,951,010,790,22
'88-'930,910,890,30-0,24
'89-'941,111,070,920,39
'90-'951,171,040,760,25
'91-'961,321,040,610,20
'92-'971,360,940,860,27
'93-'981,441,091,210,69
'94-'991,290,850,760,14
'95-'001,551,060,940,22
'96-'011,561,121,140,36
'97-'021,350,920,830,14
'98-'031,280,771,050,24
'99-'041,701,281,530,99
'00-'051,481,021,651,02
'01-'061,571,131,831,18
'02-'071,571,172,021,62
'03-'081,661,222,081,35
'04-'091,240,761,661,21
'05-'101,380,921,581,12
'06-'111,290,801,550,96
'07-'121,220,651,130,51
'08-'131,220,791,090,76
'09-'141,350,921,340,64
'10-'150,800,360,960,41
'11-'160,700,28
'12-'170,920,50
'13-'180,740,32
'14-'190,640,34
Bron: CBS, Human Mortality Database


Schommelingen in de levensverwachting komen regelmatig voor, bijvoorbeeld door de invloed van het weer zijn er jaarlijks schommelingen te zien. Maar ook over een lange termijn zijn schommelingen waarneembaar door veranderingen in onder meer cultuur, gezondheidszorg en economie. Voor de toekomst wordt daarom gekeken naar de ontwikkelingen over een lange periode.

Het CBS gebruikt voor de prognose van de sterftekansen een extrapolatiemodel: er wordt van uitgegaan dat de toekomstige trends een voortzetting zijn van de trends uit het verleden (Stoeldraijer, Van Duin en Janssen, 2013). Specifiek voor Nederland is van belang dat er perioden van tijdelijke versnellingen en vertragingen in de ontwikkeling van de levensverwachting van mannen en vrouwen voorkomen. Daarom wordt voor de lange termijn uitgegaan van een stabiele, dalende trend in de sterftekansen in West-Europa. Hierdoor hebben tijdelijke versnellingen en vertragingen een minder groot verstorend effect op de toekomstverwachtingen dan wanneer alleen van de Nederlandse trend zou zijn uitgegaan. Het model houdt ook rekening met het effect van rookgedrag op de sterfte, wat voor Nederland met name belangrijk is om de verschillen tussen mannen en vrouwen in de sterftetrends goed te beschrijven.

Bij de bepaling van de sterftekansen vanaf vijf jaar in de toekomst en verder wordt geëxtrapoleerd vanaf het gemiddelde niveau in de laatste drie waargenomen jaren. Voor de bepaling van de sterftekansen voor de komende vijf jaar wordt er geïnterpoleerd vanaf het laatste geraamde jaar naar het model vijf jaar in de toekomst. Dit is gedaan om te voorkomen dat fluctuaties in de sterftekansen de langtermijnverwachtingen te sterk beïnvloeden.

Voor de prognose zijn, ten opzichte van de prognose gepubliceerd in 2018, extra waarnemingen voor de totale sterfte en longkankersterfte in 2018 in Nederland meegenomen bij het schatten van de sterftetrend. Bovendien zijn voor Nederland voorlopige maandcijfers over de sterfte in 2019 toegevoegd en zijn de voorlopige cijfers voor 2018 vervangen door de definitieve cijfers. Sinds de Kernprognose 2018–2060 is er geen recentere West-Europese sterftedata beschikbaar gekomen.

De Kernprognose verwacht dat de levensverwachting verder zal stijgen naar 86 jaar voor mannen en 90 jaar voor vrouwen in 2060. Dat is ongeveer 6 jaar meer dan de huidige levensverwachting.

Het toevoegen van de extra data voor Nederland heeft een licht positief effect op de ontwikkeling voor mannen en een licht negatief effect op de ontwikkeling voor vrouwen.

3.2.3 Overledenen
 Waarneming (x 1 000)Prognose 2018-2060 (x 1 000)Prognose 2019-2060 (x 1 000)
1980114,279
1981115,515
1982117,264
1983117,761
1984119,812
1985122,704
1986125,307
1987122,199
1988124,163
1989128,905
1990128,824
1991129,958
1992129,821
1993137,795
1994133,471
1995135,675
1996137,561
1997135,783
1998137,482
1999140,487
2000140,527
2001140,377
2002142,355
2003141,936
2004136,553
2005136,402
2006135,372
2007133,022
2008135,136
2009134,235
2010136,058
2011135,741
2012140,813
2013141,245
2014139,223
2015147,134
2016148,997
2017150,214
2018153,363152,505
2019151,737153,555151,737
2020154,801153,402
2021156,211155,232
2022157,744157,173
2023159,361159,182
2024161,056161,247
2025163,118163,374
2026165,246165,501
2027167,453167,711
2028169,732170,002
2029172,084172,375
2030174,484174,809
2031176,916177,289
2032179,346179,779
2033181,750182,252
2034184,106184,679
2035186,399187,040
2036188,603189,310
2037190,706191,477
2038192,684193,517
2039194,517195,416
2040196,183197,150
2041197,690198,726
2042199,042200,152
2043200,238201,427
2044201,274202,550
2045202,245203,614
2046203,041204,519
2047203,777205,373
2048204,514206,236
2049205,248207,102
2050205,948207,940
2051206,580208,715
2052207,083209,368
2053207,431209,872
2054207,587210,191
2055207,520210,291
2056207,201210,144
2057206,616209,732
2058205,762209,046
2059204,634208,080
2060203,259206,861


Bij vrouwen was de raming voor 2018 iets overschat en bij mannen is juist de raming voor 2019 iets hoger dan de waarde in de vorige prognose. In 2060 is de levensverwachting bij geboorte voor mannen 0,23 jaar hoger dan in de vorige prognose en voor vrouwen 0,04 lager.

Net als in de Kernprognose 2018–2060 wordt verwacht dat het aantal overledenen gaat toenemen. Dit is het gevolg van een toenemend aantal ouderen. Het aantal overledenen loopt naar verwachting op van 152 duizend in 2019 tot 210 duizend rond 2055. Op de lange termijn ligt het aantal overledenen maximaal 3,6 duizend hoger dan volgens de vorige Kernprognose.

3.3 Immigratie

In 2018 immigreerden 244 duizend personen. Voor 2019 wordt het aantal immigranten geraamd op 272 duizend. Sinds 2005 is er een duidelijk stijgende lijn zichtbaar in het aantal immigranten dat naar Nederland komt: het jaarlijks aantal immigranten is meer dan verdubbeld. Ook is de samenstelling van de immigratiestromen na de eeuwwisseling sterk veranderd.

Sinds de uitbreiding van de Europese Unie (EU) in 2004 met tien Midden- en Oost-Europese landen, en in 2007 met Bulgarije en Roemenië, is de immigratie vanuit de EU sterk toegenomen. Veel immigranten kwamen voor werk, en met deze migranten kwamen ook gezinsleden mee. De groei van de immigratie uit deze landen stokte na 2014, maar zette vanaf 2017 weer door. Ook de immigratie uit de oude lidstaten steeg, onder meer door toenemende studiemigratie en door arbeidsmigratie uit zuidelijke lidstaten als Italië, Griekenland, Portugal en Spanje. Momenteel vormen immigranten uit andere EU-lidstaten de grootste instroom immigranten, met 41 procent van alle immigranten in 2018. Sinds 2013 is ook het aantal immigranten uit niet-westerse landen aanmerkelijk gestegen. Het grootste deel van de stijging betrof asielzoekers en nareizigers die zich in Nederland vestigden, maar ook de arbeids-, studie- en gezinsmigratie uit niet-westerse landen nam toe. Met 17 procent van alle immigranten in 2018 zijn personen met een Aziatische achtergrond (exclusief Indonesië en Japan) de op een na grootste groep die immigreert naar Nederland. De op twee na grootste groep immigranten in 2018 betreft personen die in Nederland zijn geboren en eerder zijn geëmigreerd. In 2018 was 14 procent van de immigranten in Nederland geboren.

De Kernprognose 2018–2060 verwachtte een lichte daling van de immigratie en onderschatte het aantal immigranten voor 2019 met 33 duizend. Het aantal asielimmigranten werd met 3 duizend onderschat en het aantal in Nederland geboren immigranten met 2 duizend. Het aantal in het buitenland geboren immigranten dat niet als asielzoeker of nareiziger kwam, werd met 29 duizend onderschat.

Oorzaken en achtergronden van de veranderingen in de immigratie-aantallen zijn verschillend voor de verschillende herkomstlanden en kunnen zowel in het herkomstland plaatsvinden (bijvoorbeeld een burgeroorlog) als in Nederland (bijvoorbeeld krapte op de arbeidsmarkt). Hierna wordt voor een aantal groepen immigranten deze achtergronden beschreven.

Asielmigranten

Tot de asielmigranten worden immigranten gerekend die hier op grond van een asielvergunning mogen verblijven. Dit kunnen mensen zijn die een asielverzoek hebben ingediend, of die als nareiziger naar Nederland zijn gekomen. Een asielzoeker of nareiziger geldt pas als een asielmigrant wanneer ze als inwoner van Nederland zijn ingeschreven, doorgaans na het verkrijgen van een verblijfsvergunning.

De meeste asielmigranten komen tegenwoordig uit het Midden Oosten of Afrika. In 2015–2017 was er een grote instroom van asielmigranten uit Syrië, als gevolg de burgeroorlog. In 2018 was de asielmigratie afgenomen. Voor 2019 wordt geraamd dat er ongeveer 16 duizend asielmigranten zullen zijn vergeleken met 12 duizend in 2018. Deze raming is gebaseerd op een stijging van het aantal asielverzoeken, met name uit Iran en Turkije. Het aantal asielverzoeken van Syriërs bleef ongeveer gelijk.

3.3.1 Asielmigratie
 Midden-Oosten (x 1 000)Afrika (x 1 000)Andere regio's (x 1 000)
19997,4663,8075,362
20008,3946,4749,334
20017,4628,0377,595
20023,6778,7644,063
20031,7963,5361,903
20040,8701,4950,994
20050,6421,1700,638
20060,6161,0440,511
20071,6201,5600,707
20083,3162,6111,120
20093,2594,5341,045
20102,7673,4241,559
20113,1192,3441,420
20122,8711,4090,986
20133,7442,0130,830
20149,3304,3090,940
201519,3506,8891,093
201624,7755,7203,755
201717,2305,3653,220
20186,6504,2451,550
2019*8,4525,0502,498


De afgelopen jaren werden in Nederland, vergeleken met andere Noordwest-Europese landen, relatief weinig asielverzoeken ingediend (rekening houdend met de bevolkingsomvang). Voor de Bevolkingsprognose werd verondersteld dat dit verschil zou verdwijnen. Veder werd aangenomen dat het aantal eerste asielverzoeken in de toekomst rond het gemiddelde van de jaren 1999-2016 zou schommelen. Uitgaand van de verhouding tussen eerste asielverzoeken en asielimmigranten in die periode, gaf dat een daling van de asielmigratie naar 14 duizend immigranten per jaar.

Volgens de nieuwe Kernprognose worden, net als in de Kernprognose uit 2018, de langetermijnveronderstellingen uit de Bevolkingsprognose overgenomen, omdat het verschil met de realisatie klein is. Voor de korte termijn is het effect van het gestegen aantal asielverzoeken verwerkt.

In Nederland geboren immigranten

Een ander deel van de immigranten bestaat uit in Nederland geboren emigranten die uit het buitenland terugkeren. Hun aantal liep de afgelopen jaren op, als gevolg van een periode van stijgende emigratie vijf jaar eerder. Sinds 2015 daalt het aantal in Nederland geboren emigranten, waardoor ook het aantal immigranten de komende jaren naar verwachting zal dalen. Het aantal in Nederland geboren immigranten in 2019 wordt geraamd op ruim 34 duizend. Dit is 2 duizend meer dan in de Kernprognose 2018–2060 werd voorzien.

Voor de langere termijn wordt voor de immigratie van in Nederland geboren personen in de nieuwe prognose aangesloten bij de aantallen uit de Bevolkingsprognose uit 2017 (32 duizend immigranten per jaar).

3.3.2 Immigratie van in Nederland geboren personen
 Nederlandse achtergrond (x 1 000)Tweede generatie migratieachtergrond (x 1 000)
199519,0654,278
199619,6194,563
199719,5514,807
199821,9695,822
199920,6556,159
200019,5826,159
200118,9875,844
200217,8535,236
200316,7524,740
200416,4414,369
200516,9954,591
200619,5915,384
200720,5096,071
200821,9066,865
200922,6667,427
201023,0357,698
201122,8957,886
201222,1957,715
201321,7128,089
201422,4898,486
201523,4788,632
201624,6429,419
201725,4379,823
201825,4039,752
2019*24,8879,559

Immigranten uit de EU

Veel immigranten uit de EU kwamen voor werk of studie, en met deze migranten kwamen ook gezinsleden mee. Het toegenomen aantal immigranten laat zich voor een deel verklaren uit de toegenomen vraag naar arbeid en het afnemende binnenlandse aanbod. Eind 2017 en in 2018 en 2019 was een verdere stijging van het aantal vacatures te zien. Tegelijkertijd daalde ook de werkloze beroepsbevolking. Ook de Brexit kan een rol spelen in de recente stijging van de immigratie. Sinds het referendum over de Britse uittreding uit de EU, midden 2016, daalt de netto instroom van EU-migranten naar het Verenigd Koninkrijk. Mogelijk kiezen arbeidsmigranten die anders naar dat land zouden zijn gegaan nu Nederland als bestemming.

Door de gunstige economische omstandigheden is er momenteel veel vraag naar arbeid, wat tot extra immigratie leidt. Deze tijdelijke factor achter de groei van de immigratie valt naar verwachting de komende jaren weg, maar er lijkt ook een structurele stijgende trend in de immigratie te zijn. Mogelijk speelt hierbij een rol dat het Nederlandse bedrijfsleven steeds meer ingesteld lijkt te raken op het inhuren van buitenlandse werknemers. Hierdoor worden, los van conjuncturele schommelingen in de vraag naar arbeid, steeds vaker immigranten aangetrokken voor banen in Nederland. Gezinsleden die meereizen met de arbeidsmigranten dragen verder bij aan de groei van de immigratie. De toename van buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen kan hieraan bijdragen. Achtergrond van de stijgende studiemigratie kan zijn dat de universiteiten verder willen groeien, of dat ze de afnemende instroom van Nederlandse studenten (door dalende geboortecijfers sinds de eeuwwisseling) willen compenseren door meer studenten uit het buitenland aan te trekken. Dit is gelukt door steeds meer Engelstalige studies aan te bieden.

3.3.3 Immigratie uit de EU
 Oude lidstaten (x 1 000)Toetreders 2004 (o.a. Polen) (x 1 000)Bulgarije, Roemenië, Kroatië (x 1 000)
199515,2931,8240,437
199618,2362,4410,521
199719,1212,4870,653
199819,7772,9730,729
199920,1962,1740,725
200021,1453,2410,959
200120,9913,7451,080
200219,2833,6111,128
200317,6383,3261,236
200417,0757,3481,165
200516,7938,9031,002
200619,15810,5731,250
200721,68712,9987,252
200827,39618,2387,676
200926,80118,0096,527
201029,09221,4566,930
201131,25826,0148,128
201233,32125,7957,547
201333,98627,3397,114
201435,22331,2049,599
201537,18930,2139,019
201641,74530,4829,932
201746,19032,30212,908
201849,62534,89515,491
2019*56,12138,46720,296


De Kernprognose 2019–2060 veronderstelt dat de immigratie uit andere EU-lidstaten verder stijgt van 115 duizend personen in 2019 (raming) naar 138 duizend in 2027. Daarna wordt een daling veronderstelt tot structureel 132 duizend immigranten per jaar. Achtergrond hiervan is de verwachting dat het aanbod van potentiële immigranten uit de nieuwe lidstaten zal afnemen doordat de beroepsbevolking in deze landen krimpt als gevolg van de vergrijzing, en dat de financiële prikkel om naar Nederland te komen minder zal worden doordat welvaartsverschillen tussen oude en nieuwe lidstaten afnemen. In de Bevolkingsprognose uit 2017 was aangenomen dat de immigratie uit de nieuwe lidstaten al in 2018 zou beginnen te dalen. De langetermijnaanname voor de EU-immigratie ligt 35 duizend immigranten per jaar hoger dan volgens de Kernprognose uit 2018.

Overige immigranten

De overige immigratie (immigratie uit niet EU-landen, exclusief asiel) is een mix van gezins-, studie- en arbeidsmigranten. Eind jaren negentig kwamen de gezinsmigranten vaak uit Turkije of Marokko, als partner voor een Nederlander met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. Sindsdien is de arbeids- en studiemigratie gestegen uit gebieden als Azië, Noord Amerika en Latijns Amerika, waarbij ook gezinsleden werden meegenomen. Deze groep immigranten bleef vaker tijdelijk in Nederland dan de gezinsmigranten uit Turkije en Marokko. Sinds 2016 steeg de overige immigratie van 80 duizend immigranten in 2016 naar 106 duizend in 2019 (raming). Relatief was er een sterke stijging van de immigratie uit Turkije, die toenam van 4 duizend niet-asiel immigranten in 2016 naar 7 duizend (raming) in 2019. Bij deze stijging lijkt het niet om gezinsvormende migratie te gaan. Het aantal migratiehuwelijken van Turkse Nederlanders is niet gestegen. De niet-asielimmigratie uit Aziatische landen in het Midden Oosten daalde, waarschijnlijk omdat er minder gezinsleden van asielzoekers als gezinsmigrant (dus zonder gebruik te maken van de nareizigersregeling) naar Nederland kwamen. De immigratie uit oostelijker gelegen Aziatische landen, zoals China en India, steeg.

De niet-asielimmigratie van buiten de EU neemt toe in periodes waarin er meer vraag naar arbeid is. Dat verklaart waarschijnlijk een deel van de recente stijging. De Kernprognose 2019–2060 veronderstelt dat de omvang van deze immigratiestroom in een lager tempo verder toeneemt, van 107 duizend in 2019 (raming) naar structureel 122 duizend per jaar vanaf 2028. Omdat trends in de immigratie om kunnen slaan, wordt er niet voor gekozen de trend langer door te trekken. De langetermijnveronderstelling voor de immigratie van deze groep ligt 32 duizend hoger dan volgens de Kernprognose uit 2018.

3.3.4 Immigratie uit niet EU-landen (exclusief asiel)
 Afrika en Midden-Oosten (x 1 000)Rest Azië (x 1 000)Overig niet-westerse landen (x 1 000)Westerse landen (x 1 000)
199910,8206,04825,01612,071
200011,8136,99627,47112,901
200112,3958,49426,86913,318
200211,4839,49425,17912,686
200310,1419,38123,63611,589
20048,4898,26318,02110,400
20058,9688,72814,40510,336
20069,0329,52514,10311,225
20079,16110,43213,89011,954
200811,21113,45717,46313,356
200913,41213,15217,98012,824
201012,98813,41718,84713,342
201112,01415,15618,34314,448
201210,23214,76417,09314,517
201312,77615,23417,18814,828
201412,08316,17917,13616,072
201515,03918,30717,71217,822
201623,40021,10715,77219,987
201716,07523,89920,75021,751
201818,41226,71027,04823,937
2019*19,38430,35829,55526,665

Totaalbeeld immigratie

De aanpassingen aan de prognose van het aantal immigranten leiden op termijn tot een aanname van 66 duizend extra immigranten per jaar ten opzichte van de Kernprognose 2018–2060. De nieuwe Kernprognose veronderstelt dat het jaarlijks aantal immigranten zal toenemen van 272 duizend in 2019 tot 304 duizend rond 2028. Voor de langere termijn wordt structureel van 299 duizend immigranten per jaar uitgegaan. Deze cijfers zijn geen puntschattingen: ze zijn een inschatting van het niveau waaromheen de immigratie, onder meer als gevolg van de economische hoog- en laagconjunctuur, of opkomende en uitdovende internationale conflicten, zal schommelen.

3.3.5 Immigranten
 Waarneming (x 1 000)Prognose 2018-2060 (x 1 000)Prognose 2019-2060 (x 1 000)
199596,099
1996108,749
1997109,860
1998122,407
1999119,151
2000132,850
2001133,404
2002121,250
2003104,514
200494,019
200592,297
2006101,150
2007116,819
2008143,516
2009146,378
2010154,432
2011162,962
2012158,374
2013164,772
2014182,949
2015204,615
2016230,739
2017234,957
2018243,737241,418
2019272,155238,364272,155
2020232,929282,173
2021225,695287,046
2022226,363290,145
2023227,239294,605
2024227,963296,533
2025229,517298,303
2026230,509300,593
2027231,328302,760
2028231,798304,375
2029231,986303,663
2030232,273303,156
2031232,393302,354
2032232,505301,476
2033232,498300,371
2034232,573300,182
2035232,587299,931
2036232,555299,661
2037232,488299,361
2038232,439299,084
2039232,467298,877
2040232,388298,569
2041232,286298,452
2042232,256298,408
2043232,324298,466
2044232,382298,518
2045232,246298,369
2046232,345298,458
2047232,458298,565
2048232,534298,625
2049232,558298,640
2050232,648298,717
2051232,711298,770
2052232,828298,882
2053232,840298,888
2054232,982299,020
2055233,122299,161
2056233,232299,265
2057233,268299,292
2058233,425299,439
2059233,436299,446
2060233,436299,446

3.4 Emigratie

In de bevolkingsprognose wordt de toekomstige emigratie van in het buitenland geboren personen geschat door veronderstellingen over het emigratiegedrag naar verblijfsduur te combineren met de immigratieveronderstellingen: hoeveel immigranten vertrekken weer, en na hoeveel jaar? De veronderstellingen voor het emigratiegedrag zijn gebaseerd op het waargenomen gedrag van de immigratiecohorten sinds 1999 en houden rekening met de migratiemotieven van de immigranten (Van Duin, Stoeldraijer en Nicolaas, 2018). Sinds eind jaren negentig is het aandeel immigranten dat snel weer vertrekt gestegen, onder meer als gevolg van het toegenomen aandeel arbeids- en studiemigratie. Door de hoge asielmigratie in 2015–2017 was dat aandeel recent weer iets gedaald: de meeste asielmigranten blijven, en het deel dat wel vertrekt doet dat vaak na een langer verblijf.

3.4.1 Immigranten en emigranten
 Emigranten (x 1 000)Immigranten (x 1 000)
199582,19596,099
199691,945108,749
199781,973109,860
199879,289122,407
199978,779119,151
200078,977132,850
200182,566133,404
200296,918121,250
2003104,831104,514
2004110,23594,019
2005119,72592,297
2006132,470101,150
2007122,576116,819
2008117,779143,516
2009111,897146,378
2010121,351154,432
2011133,194162,962
2012144,491158,374
2013145,669164,772
2014147,862182,949
2015149,509204,615
2016151,545230,739
2017154,292234,957
2018157,366243,737
2019*157,900272,155


De verwachtingen voor de emigratie van in het buitenland geboren personen sloten goed aan bij de waargenomen ontwikkeling. De grote bijstellingen in de verwachtingen voor de immigratie leiden echter ook tot grote bijstellingen in de verwachte emigratie. De Kernprognose veronderstelt dat van de extra immigranten uit de EU die er worden verwacht, ongeveer 18 procent uiteindelijk in Nederland zal blijven, van de extra asielmigranten blijft naar verwachting 67 procent permanent en van de niet-asielmigranten van buiten de EU naar verwachting 30 procent. Het aantal in het buitenland geboren emigranten loopt naar verwachting op van 118 duizend in 2019 (raming) naar structureel 207 duizend per jaar vanaf 2040. Dit zijn er 51 duizend per jaar meer dan voorzien in de Kernprognose uit 2018.

De emigratie van in Nederland geboren personen is de afgelopen jaren gedaald, van 48 duizend in 2015 naar 39 duizend in 2019 (raming). Dat aantal lag 2 duizend lager dan volgens de Kernprognose uit 2018. De nieuwe Kernprognose sluit voor de lange termijn aan bij de Bevolkingsprognose uit 2017, die voorziet rond de 50 duizend in Nederland geboren emigranten per jaar.

3.4.2 Migratieachtergrond emigranten
JaarEerste generatie migratieachtergrond (x 1 000)Nederlandse achtergrond of tweede generatie migratieachtergrond (x 1 000)
199542,32639,869
199650,18241,763
199742,81339,173
199842,17637,106
199941,85436,925
200040,42638,551
200142,14740,419
200252,03944,879
200357,67147,160
200461,58948,646
200564,56455,161
200671,65960,811
200764,84757,729
200865,22552,554
200970,70841,189
201078,44842,903
201185,92047,274
201297,84446,647
201399,89845,771
2014100,04147,821
2015101,89947,610
2016105,15246,393
2017109,79744,495
2018114,91142,455
2019*118,49639,404


Op de korte termijn is het aantal voorziene emigranten iets lager dan in de Kernprognose 2018–2060. Vanaf 2022 is het verwachte aantal juist hoger. Het totale aantal emigranten loopt naar verwachting op tot 252 duizend in 2030 en 260 duizend op de lange termijn. Dit is 52 duizend hoger dan de veronderstellingen uit de Kernprognose 2018–2060.

3.4.3 Emigranten (inclusief administratieve correcties)
 Waarneming (x 1 000)Prognose 2018-2060 (x 1 000)Prognose 2019-2060 (x 1 000)
199582,195
199691,945
199781,973
199879,289
199978,779
200078,977
200182,566
200296,918
2003104,831
2004110,235
2005119,725
2006132,470
2007122,576
2008117,779
2009111,897
2010121,351
2011133,194
2012144,491
2013145,669
2014147,862
2015149,509
2016151,545
2017154,292
2018157,366153,257
2019157,900163,276157,900
2020171,676163,011
2021177,509169,391
2022181,866186,094
2023186,559201,416
2024191,089215,366
2025193,817227,894
2026196,204238,359
2027198,385243,905
2028199,665247,947
2029200,483250,375
2030201,177252,128
2031201,808253,362
2032202,426254,218
2033202,935254,788
2034203,417255,303
2035203,843255,812
2036204,188256,255
2037204,458256,612
2038204,677256,890
2039204,825257,053
2040204,950257,158
2041205,081257,269
2042205,205257,387
2043205,391257,571
2044205,553257,727
2045205,700257,863
2046205,839257,986
2047205,958258,086
2048206,109258,215
2049206,306258,386
2050206,517258,569
2051206,710258,735
2052206,908258,908
2053207,118259,097
2054207,302259,262
2055207,494259,437
2056207,672259,602
2057207,834259,752
2058207,992259,899
2059208,144260,040
2060208,358260,559

 

1) Engeland en Wales, Zwitserland, Zweden, Spanje, Noorwegen, Italië, Duitsland, Frankrijk, Finland,Denemarken.