Kernprognose 2019-2060: 19 miljoen inwoners in 2039
Over deze publicatie
Dit artikel in de CBS-reeks Statistische Trends beschrijft de resultaten van de nieuwe Kernprognose van het CBS. Volgens deze prognose groeit de Nederlandse bevolking door tot 19,6 miljoen inwoners in 2060. Internationale migratie speelt een belangrijke rol bij de toekomstige bevolkingsgroei.
In dit artikel is de verwachte ontwikkeling van de Nederlandse bevolking tussen 2019 en 2060 volgens de Kernprognose 2019–2060 beschreven. Deze prognose is een tweede update van de Bevolkingsprognose 2017–2060, die in december 2017 werd gepubliceerd. De eerste update, de Kernprognose 2018-2060, werd eind 2018 uitgebracht. In de nieuwe Kernprognose zijn de veronderstellingen voor geboorte, migratie en sterfte geactualiseerd. De bijstellingen in de nieuwe Kernprognose zijn vergeleken met de prognose uit 2018. Volgens de nieuwe Kernprognose van het CBS groeit de Nederlandse bevolking door tot 19,6 miljoen inwoners in 2060. Internationale migratie speelt een belangrijke rol bij de toekomstige bevolkingsgroei. De verwachte bevolkingsomvang in 2060 is 931 duizend groter dan volgens de prognose uit 2018. Dit is met name het gevolg van aangepaste veronderstellingen voor de migratie.
1. Inleiding
Voor de demografische prognoses werkt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meteen driejaarlijkse publicatiecyclus. Eind 2017 werd de Bevolkingsprognose 2017–2060 gepubliceerd, een nieuwe prognose voor de bevolking naar leeftijd, geslacht en migratieachtergrond (Stoeldraijer, Van Duin en Huisman, 2017a en 2017b). Eind 2018 werd de Kernprognose 2018–2060 gepubliceerd (Stoeldraijer en Van Duin, 2018). Dit was een update van de Bevolkingsprognose 2017–2060, waarbij de bevolking niet naar migratieachtergrond is onderscheiden. Tegelijkertijd met de Kernprognose werd de Huishoudensprognose 2019–2060 gepubliceerd, een prognose van de toekomstige huishoudenssamenstelling van de bevolking (Te Riele, Van Duin en Stoeldraijer, 2018). In september 2019 hebben het CBS en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een prognose van huishoudens en bevolking in Nederlandse gemeenten uitgebracht (Te Riele et al., 2019).Dit artikel beschrijft de Kernprognose 2019–2060, die eind december 2019 is gepubliceerd.In 2020 volgt een nieuwe Bevolkingsprognose.
In voorgaande jaren waren Kernprognoses beperkte, technische, updates, waarbij het gebruikte langetermijnbeeld voor de immigratie ontleend werd aan de voorgaande Bevolkingsprognose. Vanwege de recente sterke stijging in de immigratie, waardoor de veronderstellingen van de Bevolkingsprognose uit 2017 achterhaald zijn, zijn voor deze Kernprognose ook de aannames voor de lange termijn aangepast.
In paragraaf 2 worden de recente ontwikkelingen en een vergelijking met de Bevolkingsprognose uit 2017 en de Kernprognose uit 2018 besproken. Paragraaf 3 beschrijft de bijgestelde veronderstellingen en resultaten voor geboorte, sterfte en migratie. De actualisering in de veronderstellingen op basis van recente ontwikkelingen wordt in dit artikel beschreven ten opzichte van de Kernprognose 2018–060. In paragraaf 4 volgt een beschrijving van de toekomstige ontwikkeling van de bevolking.
2. Recente ontwikkeling en vergelijking met recente prognoses
De prognose beschrijft de verwachte ontwikkeling van de Nederlandse bevolking in de
toekomst. Dit wordt berekend met het cohort-componentmodel. Dit is een simulatiemodel
waarbij de bevolking aan het eind van het jaar wordt bepaald door geboorte, sterfte,
migratie en veroudering te verrekenen met de bevolking aan het begin van het jaar. Door
dit van jaar op jaar te doen, kan steeds verder vooruit worden gekeken. Als input voor het
model dienen kansen die bepalen hoeveel vrouwen gedurende het jaar een kind krijgen,
hoeveel mensen zullen emigreren en hoeveel mensen zullen sterven. Daarnaast dienen
immigratie-aantallen als input.
Om over input voor het model te kunnen beschikken, moeten veronderstellingen worden
geformuleerd over het toekomstige kindertal, de levensduur, en de omvang en richting van
de internationale migratiestromen. Deze veronderstellingen worden gemaakt door te
kijken naar ontwikkelingen in het (recente) verleden. Analyseren van demografische
ontwikkelingen is daarom een belangrijk onderdeel van het maken van een prognose.
De Kernprognose 2019–2060 betreft een update van de Kernprognose 2018–2060
(Stoeldraijer en Van Duin, 2018) en de Bevolkingsprognose 2017–2060 (Stoeldraijer, Van
Duin en Huisman, 2017a en 2017b). In de Kernprognose wordt de bevolking niet naar
migratieachtergrond is onderscheiden, zoals bij de Bevolkingsprognose het geval is. Bij het
opstellen van de Kernprognose wordt gekeken naar de recente ontwikkelingen op het
gebied van geboorte, sterfte en migratie en naar de aansluiting van de recente prognose(s)
op de waarnemingen. Deze worden in paragraaf 2.1 beschreven. Op basis van de
bevindingen worden vervolgens de veronderstellingen uit de meest recente prognose
bijgesteld of, wanneer daartoe aanleiding is, opnieuw opgesteld. De veronderstellingen
worden toegelicht in het volgende hoofdstuk.
2.1 Recente bevolkingsontwikkeling
In drie jaar tijd verdubbelde de bevolkingsgroei van 49 duizend in 2013 tot 103 duizend in 2016. De groei was grotendeels het gevolg van toenemende immigratie: in 2016 immigreerden 231 duizend personen, terwijl dat er 165 duizend waren in 2013. De asielmigratie leverde hieraan een belangrijke bijdrage, maar ook de immigratie uit andere Europese landen en de immigratie van personen met een Nederlandse achtergrond nam toe. De bevolkingsgroei tussen 2013 en 2016 bleef beperkt doordat de emigratie en het aantal overledenen ook toenamen.
Sinds 2016 daalt het aantal asielmigranten dat naar Nederland komt, maar de immigratie blijft toenemen. In 2017 immigreerden 235 duizend personen en in 2018 zelfs 244 duizend. Het aantal emigranten en overledenen nam opnieuw iets toe in 2017 en 2018. Het aantal levend geboren kinderen was lager dan in 2016. De bevolkingsgroei in 2017 is met 100 duizend net iets lager dan in 2016 (103 duizend). In 2018 groeide de bevolking met 102 duizend.
Voor 2019 wordt de bevolkingsgroei geraamd op 132 duizend (op basis van voorlopige cijfers tot en met oktober 2019). Dit is een duidelijke toename ten opzichte van 2016 toten met 2018. Het totaal aantal immigranten voor 2019 wordt geraamd op 272 duizend,28 duizend meer dan in 2018. Het aantal emigranten in 2019 wordt geraamd op 158 duizend, het aantal geboorten op 170 duizend en het aantal overledenen op 152 duizend.
Jaar | Immigratie (x 1 000) | Emigratie incl. saldo administratieve correcties (x 1 000) | Levend geboren kinderen (x 1 000) | Overledenen (x 1 000) | Bevolkingsgroei (x 1 000) |
---|---|---|---|---|---|
2000 | 132,850 | 78,977 | 206,611 | 140,521 | 119,963 |
2001 | 133,404 | 82,566 | 202,598 | 140,375 | 113,061 |
2002 | 121,250 | 96,918 | 202,083 | 142,355 | 84,060 |
2003 | 104,514 | 104,831 | 200,297 | 141,941 | 58,039 |
2004 | 94,019 | 110,235 | 194,007 | 136,554 | 41,237 |
2005 | 92,297 | 119,725 | 187,910 | 136,398 | 24,084 |
2006 | 101,150 | 132,470 | 185,056 | 135,371 | 18,366 |
2007 | 116,819 | 122,576 | 181,335 | 133,020 | 42,559 |
2008 | 143,516 | 117,781 | 184,634 | 135,143 | 75,226 |
2009 | 146,378 | 111,899 | 184,926 | 134,237 | 85,169 |
2010 | 154,432 | 121,351 | 184,397 | 136,055 | 81,423 |
2011 | 162,962 | 133,197 | 180,060 | 135,733 | 74,092 |
2012 | 158,374 | 144,504 | 175,959 | 140,809 | 49,020 |
2013 | 164,772 | 145,679 | 171,341 | 141,245 | 49,189 |
2014 | 182,949 | 147,869 | 175,181 | 139,226 | 71,035 |
2015 | 204,615 | 149,509 | 170,510 | 147,134 | 78,482 |
2016 | 230,739 | 151,545 | 172,520 | 148,997 | 102,717 |
2017 | 234,957 | 154,292 | 169,836 | 150,214 | 100,287 |
2018 | 243,737 | 157,366 | 168,525 | 153,363 | 101,533 |
2019* | 272,155 | 157,900 | 169,918 | 151,737 | 133,130 |
2.2 Vergelijking voorgaande prognoses met realisatie
De ramingen voor de migratie, geboorte en sterfte over 2017 die in de Bevolkingsprognose 2017–2060 werden gebruikt, bleken redelijk overeen te komen met de realisaties. Het aantal immigranten werd met 2 duizend onderschat en het aantal emigranten met 3 duizend. De raming voor geboorten en overledenen lag duizend te laag. Samenvattend werd de bevolkingsgroei voor 2017 met 1 duizend overschat.
Het daadwerkelijke aantal immigranten in 2018 lag 26 duizend hoger dan de Bevolkingsprognose 2017–2060 verwachtte. De prognose van het aantal emigranten was gelijk aan het werkelijke aantal, het aantal levend geboren kinderen was 2 duizend hoger en het aantal overledenen 2 duizend lager. De werkelijke bevolkingsgroei in 2018 was daardoor 22 duizend hoger dan de groei volgens de Bevolkingsprognose.
Ook voor 2019 heeft de Bevolkingsprognose 2017–2060 de immigratie onderschat: de
prognose van het aantal immigranten ligt 57 duizend lager dan het geraamde aantal op
basis van voorlopige cijfers tot en met oktober 2019. De emigratie is met 5 duizend overschat, het aantal levend geboren kinderen met 2 duizend overschat en het aantal
overledenen zijn met duizend overschat. De geraamde bevolkingsgroei voor 2019 komt
daarbij 60 duizend hoger uit dan verwacht werd in de Bevolkingsprognose 2017–2060.
In de Kernprognose 2018–2060 werd de Bevolkingsprognose uit 2017 bijgesteld op basis
van de recente ontwikkelingen. De bevolkingsgroei voor 2018 werd in de Kernprognose geraamd op 104 duizend, 3 duizend hoger dan het werkelijke aantal. Voor 2019 werd het
aantal immigranten in de Kernprognose verhoogd met 23 duizend ten opzichte van de
Bevolkingsprognose, maar dit is nog steeds een onderschatting van 33 duizend ten
opzichte van het geraamde aantal. De totale bevolkingsgroei voor 2019 in de
Kernprognose 2018–2060 lag dan ook 39 duizend lager dan de geraamde groei.
Immigratie | Emigratie (incl. saldo administatieve correcties) | Levend geboren kinderen | Overledenen | Bevolkingsgroei | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Waarneming | 2017 | 235 | 154 | 170 | 150 | 100 |
2018 | 244 | 157 | 169 | 153 | 102 | |
2019 1) | 272 | 158 | 170 | 152 | 132 | |
Bevolkingsprognose 2017-2060 | 2017 | 233 | 151 | 169 | 149 | 101 |
2018 | 218 | 158 | 170 | 151 | 80 | |
2019 | 215 | 163 | 172 | 153 | 72 | |
Verschil | 2017 | -2 | -3 | -1 | -1 | 1 |
2018 | -26 | 0 | 2 | -2 | -22 | |
2019 | -57 | 5 | 2 | 1 | -61 | |
Kernprognose 2018-2060 | 2018 | 241 | 153 | 168 | 153 | 104 |
2019 | 238 | 163 | 171 | 154 | 93 | |
Verschil | 2018 | -2 | -4 | 0 | -1 | 3 |
2019 | -34 | 5 | 1 | 2 | -40 | |
Bron: CBS. 1) Raming op basis van voorlopige cijfers tot en met oktober 2019. |
3. Bijgestelde veronderstellingen en resultaten
3.1 Geboorte
Sinds 2010 is een duidelijke daling in het aantal geboorten te zien. In 2010 was het totaal
vruchtbaarheidscijfer (TFR, total fertility rate) gelijk aan 1,80 kind per vrouw, maar daarna
zette een sterke daling in. In 2018 was de TFR gedaald tot 1,59 kind per vrouw.
De TFR is de som van de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers van één jaar. Het valt te
interpreteren als het gemiddeld kindertal dat vrouwen zouden hebben als de vruchtbaarheidscijfers van dat jaar van hun vijftiende tot hun vijftigste zouden gelden. Dit cijfer hangt
niet af van hoeveel vrouwen er dat jaar zijn per leeftijd (zoals het aantal geboorten daar
wel van afhangt), maar het cijfer wordt wel beïnvloed door de timing van de geboorten.
Het kan daardoor van jaar op jaar sterke schommelingen laten zien. In perioden waarin het
krijgen van kinderen wordt uitgesteld, ligt de TFR tijdelijk lager; wanneer het krijgen van
kinderen weer wordt ingehaald op latere leeftijd, ligt de TFR tijdelijk hoger.
Aanvankelijk leek de afname in de TFR samen te hangen met de slechte economische
conjunctuur in de jaren na 2008. De economische conjunctuur is inmiddels verbeterd, maar
de TFR blijft laag. Dat wijst er op dat andere, meer structurele ontwikkelingen een rol
moeten spelen. De afname sinds 2010 in de TFR concentreert zich bij de geboorten bij
jonge vrouwen. De geboorten bij de oudere dertigers en veertigers zijn wel op peil bleven.
Dit suggereert dat er sprake is van het uitstellen van kinderen tot een latere leeftijd en niet
zozeer dat vrouwen minder kinderen (gaan) krijgen. Naast het later beginnen aan
kinderen, gaan jonge mensen ook later samenwonen en later trouwen (Te Riele, Van Duin
en Stoeldraijer, 2018). Het lijkt er daardoor op dat het langer duurt voor nieuwe generaties
jongeren om ‘gesetteld’ te raken. Door de flexibilisering op de arbeidsmarkt vinden ze
minder snel een vaste baan, terwijl ze te maken hebben met hogere huurlasten en
huizenprijzen, en strengere eisen voor hypotheekverstrekking dan eerdere generaties. De
stap naar een kindvriendelijke woning wordt daardoor minder snel gemaakt.
De definitieve vruchtbaarheidscijfers voor 2018 laten opnieuw een daling zien voor de
jonge leeftijden ten opzichte van 2017. De totale TFR komt echter wel iets hoger uit dan de
geraamde TFR in de Kernprognose 2018–2060. De TFR voor 2019 wordt geraamd op 1,58,
opnieuw iets lager dan het jaar ervoor. De Kernprognose 2018–2060 veronderstelde een
TFR van 1,59 voor 2019.
Hoewel het verschil met de laatste prognose klein is, zet de daling in de TFR wel door. Dat
de daling alleen bij vrouwen van vroeg in de dertig of jonger optreedt, suggereert dat het
vooral om uitstel gaat. Uitstel kan echter tot afstel leiden en het is nog niet in de cijfers
zichtbaar dat de jonge vrouwen na hun 30e alsnog (de uitgestelde) kinderen krijgen.
Daarom zijn de veronderstellingen ten opzichte van de vorige prognose bijgesteld: het
uiteindelijk kindertal van 1,75 kind per vrouw op de lange termijn in voorgaande
prognoses is in de huidige prognose verlaagd naar 1,70 kind per vrouw. Dit kindertal geldt
voor vrouwen geboren vanaf 1995. Vrouwen geboren in de vroege jaren tachtig, die nu
achterin de dertig zijn, zullen naar verwachting nog op gemiddeld 1,81 kind per vrouw
uitkomen. De TFR daalt volgens deze veronderstelling nog tot 1,55 kind per vrouw in 2021,
om daarna naar 1,70 kind per vrouw in 2031 te stijgen.
Sinds 2000 is de gemiddelde leeftijd van moeders bij de geboorte van een kind gestegen
van 30,3 jaar naar 31,4 jaar in 2017. Voor de lange termijn werd in de Kernprognose
2018–2060 een verdere stijging van de gemiddelde leeftijd naar 31,7 jaar vanaf 2030
verondersteld. In de Kernprognose 2019–2060 wordt een toename verondersteld naar
32,0 jaar vanaf 2031.
Waarneming (kinderen per vrouw) | Prognose 2018-2060 (kinderen per vrouw) | Prognose 2019-2060 (kinderen per vrouw) | |
---|---|---|---|
1980 | 1,60 | ||
1981 | 1,56 | ||
1982 | 1,50 | ||
1983 | 1,47 | ||
1984 | 1,49 | ||
1985 | 1,51 | ||
1986 | 1,55 | ||
1987 | 1,56 | ||
1988 | 1,55 | ||
1989 | 1,55 | ||
1990 | 1,62 | ||
1991 | 1,61 | ||
1992 | 1,59 | ||
1993 | 1,57 | ||
1994 | 1,57 | ||
1995 | 1,53 | ||
1996 | 1,53 | ||
1997 | 1,56 | ||
1998 | 1,63 | ||
1999 | 1,65 | ||
2000 | 1,72 | ||
2001 | 1,71 | ||
2002 | 1,73 | ||
2003 | 1,75 | ||
2004 | 1,73 | ||
2005 | 1,71 | ||
2006 | 1,72 | ||
2007 | 1,72 | ||
2008 | 1,77 | ||
2009 | 1,79 | ||
2010 | 1,80 | ||
2011 | 1,76 | ||
2012 | 1,72 | ||
2013 | 1,68 | ||
2014 | 1,71 | ||
2015 | 1,66 | ||
2016 | 1,66 | ||
2017 | 1,62 | ||
2018 | 1,59 | 1,59 | |
2019 | 1,58 | 1,59 | 1,58 |
2020 | 1,61 | 1,55 | |
2021 | 1,63 | 1,55 | |
2022 | 1,65 | 1,56 | |
2023 | 1,67 | 1,58 | |
2024 | 1,69 | 1,60 | |
2025 | 1,71 | 1,62 | |
2026 | 1,73 | 1,64 | |
2027 | 1,74 | 1,66 | |
2028 | 1,74 | 1,68 | |
2029 | 1,75 | 1,69 | |
2030 | 1,75 | 1,69 | |
2031 | 1,75 | 1,70 | |
2032 | 1,75 | 1,70 | |
2033 | 1,75 | 1,70 | |
2034 | 1,75 | 1,70 | |
2035 | 1,75 | 1,70 | |
2036 | 1,75 | 1,70 | |
2037 | 1,75 | 1,70 | |
2038 | 1,75 | 1,70 | |
2039 | 1,75 | 1,70 | |
2040 | 1,75 | 1,70 | |
2041 | 1,75 | 1,70 | |
2042 | 1,75 | 1,70 | |
2043 | 1,75 | 1,70 | |
2044 | 1,75 | 1,70 | |
2045 | 1,75 | 1,70 | |
2046 | 1,75 | 1,70 | |
2047 | 1,75 | 1,70 | |
2048 | 1,75 | 1,70 | |
2049 | 1,75 | 1,70 | |
2050 | 1,75 | 1,70 | |
2051 | 1,75 | 1,70 | |
2052 | 1,75 | 1,70 | |
2053 | 1,75 | 1,70 | |
2054 | 1,75 | 1,70 | |
2055 | 1,75 | 1,70 | |
2056 | 1,75 | 1,70 | |
2057 | 1,75 | 1,70 | |
2058 | 1,75 | 1,70 | |
2059 | 1,75 | 1,70 | |
2060 | 1,75 | 1,70 |
In 2019 wordt het aantal geboorten geraamd op 170 duizend. Dit is iets minder dan in de Kernprognose 2018–2060 werd verondersteld, maar wel een kleine toename ten opzichte van 2018. Het aantal geboorten loopt volgens de Kernprognose vervolgens op van 170 duizend in 2019 tot 200 duizend in 2032. De stijgingen en dalingen die na 2025 in het aantal geboorten te zien zijn, met een piek rond 2032 en 2060 en een dal rond 2048, weerspiegelen de schommelingen in het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd. De verwachte stijging tot 2032 hangt daarnaast ook samen met de aanname dat de TFR zal stijgen van 1,58 in 2019 naar 1,70 vanaf 2031. Ten opzichte van de Kernprognose 2018–2060 is het aantal geboorten volgens de Kernprognose 2019–2060 tot 2028 iets lager. Daarna is het aantal levend geboren kinderen juist iets hoger. Dus hoewel de vruchtbaarheidsveronderstellingen naar beneden zijn aangepast, stijgt het aantal geboorten. Dit komt doordat de verwachtingen voor de immigratie naar boven zijn bijgesteld (zie ook paragraaf 3.3). Met meer immigranten zijn er ook meer vrouwen van rond de dertig jaar, van wie een deel in Nederland kinderen zal krijgen.
Waarneming (x 1 000) | Prognose 2018-2060 (x 1 000) | Prognose 2019-2060 (x 1 000) | |
---|---|---|---|
1980 | 181,294 | ||
1981 | 178,569 | ||
1982 | 172,071 | ||
1983 | 170,246 | ||
1984 | 174,436 | ||
1985 | 178,136 | ||
1986 | 184,513 | ||
1987 | 186,667 | ||
1988 | 186,647 | ||
1989 | 188,979 | ||
1990 | 197,965 | ||
1991 | 198,665 | ||
1992 | 196,734 | ||
1993 | 195,748 | ||
1994 | 195,611 | ||
1995 | 190,513 | ||
1996 | 189,521 | ||
1997 | 192,443 | ||
1998 | 199,408 | ||
1999 | 200,445 | ||
2000 | 206,619 | ||
2001 | 202,603 | ||
2002 | 202,083 | ||
2003 | 200,297 | ||
2004 | 194,007 | ||
2005 | 187,910 | ||
2006 | 185,057 | ||
2007 | 181,336 | ||
2008 | 184,634 | ||
2009 | 184,915 | ||
2010 | 184,397 | ||
2011 | 180,060 | ||
2012 | 175,959 | ||
2013 | 171,341 | ||
2014 | 175,181 | ||
2015 | 170,510 | ||
2016 | 172,520 | ||
2017 | 169,836 | ||
2018 | 168,525 | 168,398 | |
2019 | 169,918 | 171,304 | 169,918 |
2020 | 174,684 | 169,868 | |
2021 | 178,549 | 172,718 | |
2022 | 181,711 | 176,340 | |
2023 | 185,042 | 180,758 | |
2024 | 188,455 | 184,930 | |
2025 | 191,274 | 188,348 | |
2026 | 193,484 | 191,857 | |
2027 | 195,011 | 194,737 | |
2028 | 196,098 | 196,953 | |
2029 | 196,806 | 198,435 | |
2030 | 197,139 | 199,311 | |
2031 | 197,175 | 199,786 | |
2032 | 196,954 | 199,855 | |
2033 | 196,503 | 199,594 | |
2034 | 195,930 | 199,002 | |
2035 | 195,194 | 198,299 | |
2036 | 194,178 | 197,538 | |
2037 | 192,962 | 196,476 | |
2038 | 191,623 | 195,226 | |
2039 | 190,243 | 193,901 | |
2040 | 188,883 | 192,624 | |
2041 | 187,566 | 191,406 | |
2042 | 186,385 | 190,292 | |
2043 | 185,382 | 189,337 | |
2044 | 184,572 | 188,556 | |
2045 | 183,939 | 187,929 | |
2046 | 183,495 | 187,451 | |
2047 | 183,268 | 187,143 | |
2048 | 183,327 | 187,075 | |
2049 | 183,703 | 187,308 | |
2050 | 184,400 | 187,867 | |
2051 | 185,379 | 188,730 | |
2052 | 186,583 | 189,853 | |
2053 | 187,983 | 191,213 | |
2054 | 189,539 | 192,799 | |
2055 | 191,181 | 194,542 | |
2056 | 192,842 | 196,393 | |
2057 | 194,437 | 198,263 | |
2058 | 195,908 | 200,084 | |
2059 | 197,207 | 201,792 | |
2060 | 198,303 | 203,305 |
3.2 Sterfte
In 2018 overleden 153 duizend Nederlanders. In 2019 wordt het aantal overledenen
geraamd op 152 duizend op basis van voorlopige cijfers tot en met oktober 2019. Door het
toenemend aantal ouderen neemt het aantal overledenen jaarlijks toe, met zo nu en dan
fluctuaties van jaar op jaar. Ook voor de toekomst is de verwachting dat het aantal
overledenen blijft toenemen.
Een belangrijke maat voor het meten van de sterfte is de levensverwachting (Stoeldraijer en
Harmsen, 2017). Deze levensverwachting, die ook de periode-levensverwachting of virtuele
levensduur wordt genoemd, kan als volgt worden omschreven: de leeftijd die iemand zou
bereiken als de sterftekansen naar leeftijd van een gekozen jaar iemands hele leven zouden
gelden. Dit geeft aan hoe oud een pasgeborene uit dat jaar gemiddeld zal worden, als vanaf
dat jaar de vooruitgang op het gebied van gezondheid en medische kennis zou stilvallen.
Doordat de levensverwachting rekening houdt met veranderingen in populatieomvang en
leeftijdsverdeling is het mogelijk om periodes en landen met elkaar te vergelijken.
De levensverwachting vertoont op de lange termijn een stijgende trend. In 1980 gold voor
mannen een levensverwachting van ruim 72 jaar en voor vrouwen van 79 jaar. In 2019 is
dit gestegen tot 80,5 jaar voor mannen en 83,6 jaar voor vrouwen. Incidentele ontwikkelingen zoals griepgolven of extreme zomers of winters kunnen tot fluctuaties in het cijfer
leiden. Zo was de toename van de levensverwachting in 2018 zeer beperkt ten opzichte
van 2017 vanwege de hoge sterfte aan het begin van het jaar. Begin 2019 was er juist
geen extra sterfte te zien en nam de levensverwachting wat meer toe dan gemiddeld.
Waarneming (jaar) | Prognose 2018-2060 (jaar) | Prognose 2019-2060 (jaar) | |
---|---|---|---|
1980 | 72,48 | ||
1981 | 72,71 | ||
1982 | 72,73 | ||
1983 | 72,93 | ||
1984 | 72,96 | ||
1985 | 73,08 | ||
1986 | 73,09 | ||
1987 | 73,51 | ||
1988 | 73,68 | ||
1989 | 73,66 | ||
1990 | 73,84 | ||
1991 | 74,05 | ||
1992 | 74,30 | ||
1993 | 73,98 | ||
1994 | 74,58 | ||
1995 | 74,60 | ||
1996 | 74,66 | ||
1997 | 75,16 | ||
1998 | 75,19 | ||
1999 | 75,34 | ||
2000 | 75,54 | ||
2001 | 75,80 | ||
2002 | 75,99 | ||
2003 | 76,24 | ||
2004 | 76,87 | ||
2005 | 77,19 | ||
2006 | 77,63 | ||
2007 | 78,01 | ||
2008 | 78,32 | ||
2009 | 78,53 | ||
2010 | 78,77 | ||
2011 | 79,18 | ||
2012 | 79,14 | ||
2013 | 79,41 | ||
2014 | 79,87 | ||
2015 | 79,73 | ||
2016 | 79,88 | ||
2017 | 80,06 | ||
2018 | 80,16 | 80,15 | |
2019 | 80,51 | 80,35 | 80,51 |
2020 | 80,52 | 80,66 | |
2021 | 80,67 | 80,79 | |
2022 | 80,83 | 80,93 | |
2023 | 80,99 | 81,07 | |
2024 | 81,16 | 81,23 | |
2025 | 81,32 | 81,38 | |
2026 | 81,48 | 81,55 | |
2027 | 81,64 | 81,72 | |
2028 | 81,79 | 81,88 | |
2029 | 81,94 | 82,03 | |
2030 | 82,09 | 82,19 | |
2031 | 82,24 | 82,34 | |
2032 | 82,38 | 82,49 | |
2033 | 82,53 | 82,64 | |
2034 | 82,67 | 82,79 | |
2035 | 82,81 | 82,94 | |
2036 | 82,96 | 83,08 | |
2037 | 83,10 | 83,23 | |
2038 | 83,24 | 83,38 | |
2039 | 83,38 | 83,52 | |
2040 | 83,52 | 83,66 | |
2041 | 83,65 | 83,81 | |
2042 | 83,79 | 83,95 | |
2043 | 83,93 | 84,09 | |
2044 | 84,06 | 84,23 | |
2045 | 84,19 | 84,37 | |
2046 | 84,33 | 84,50 | |
2047 | 84,46 | 84,64 | |
2048 | 84,59 | 84,77 | |
2049 | 84,72 | 84,91 | |
2050 | 84,85 | 85,04 | |
2051 | 84,98 | 85,17 | |
2052 | 85,10 | 85,30 | |
2053 | 85,23 | 85,43 | |
2054 | 85,35 | 85,56 | |
2055 | 85,48 | 85,69 | |
2056 | 85,60 | 85,82 | |
2057 | 85,72 | 85,94 | |
2058 | 85,84 | 86,07 | |
2059 | 85,97 | 86,19 | |
2060 | 86,08 | 86,31 |
Waarneming (jaar) | Prognose 2018-2060 (jaar) | Prognose 2019-2060 (jaar) | |
---|---|---|---|
1980 | 79,18 | ||
1981 | 79,32 | ||
1982 | 79,41 | ||
1983 | 79,56 | ||
1984 | 79,68 | ||
1985 | 79,66 | ||
1986 | 79,61 | ||
1987 | 80,06 | ||
1988 | 80,24 | ||
1989 | 79,92 | ||
1990 | 80,11 | ||
1991 | 80,15 | ||
1992 | 80,28 | ||
1993 | 80,00 | ||
1994 | 80,31 | ||
1995 | 80,36 | ||
1996 | 80,35 | ||
1997 | 80,55 | ||
1998 | 80,69 | ||
1999 | 80,45 | ||
2000 | 80,58 | ||
2001 | 80,71 | ||
2002 | 80,69 | ||
2003 | 80,93 | ||
2004 | 81,44 | ||
2005 | 81,60 | ||
2006 | 81,89 | ||
2007 | 82,31 | ||
2008 | 82,28 | ||
2009 | 82,65 | ||
2010 | 82,72 | ||
2011 | 82,85 | ||
2012 | 82,82 | ||
2013 | 83,04 | ||
2014 | 83,29 | ||
2015 | 83,13 | ||
2016 | 83,13 | ||
2017 | 83,32 | ||
2018 | 83,33 | 83,36 | |
2019 | 83,63 | 83,54 | 83,63 |
2020 | 83,74 | 83,81 | |
2021 | 83,95 | 84,00 | |
2022 | 84,16 | 84,19 | |
2023 | 84,35 | 84,36 | |
2024 | 84,54 | 84,53 | |
2025 | 84,70 | 84,70 | |
2026 | 84,87 | 84,86 | |
2027 | 85,04 | 85,02 | |
2028 | 85,21 | 85,19 | |
2029 | 85,38 | 85,36 | |
2030 | 85,56 | 85,54 | |
2031 | 85,73 | 85,71 | |
2032 | 85,91 | 85,88 | |
2033 | 86,08 | 86,06 | |
2034 | 86,26 | 86,23 | |
2035 | 86,43 | 86,40 | |
2036 | 86,60 | 86,57 | |
2037 | 86,77 | 86,74 | |
2038 | 86,94 | 86,91 | |
2039 | 87,10 | 87,07 | |
2040 | 87,26 | 87,23 | |
2041 | 87,42 | 87,39 | |
2042 | 87,58 | 87,54 | |
2043 | 87,73 | 87,70 | |
2044 | 87,89 | 87,85 | |
2045 | 88,04 | 88,00 | |
2046 | 88,19 | 88,15 | |
2047 | 88,33 | 88,30 | |
2048 | 88,48 | 88,44 | |
2049 | 88,62 | 88,58 | |
2050 | 88,76 | 88,72 | |
2051 | 88,90 | 88,86 | |
2052 | 89,04 | 89,00 | |
2053 | 89,18 | 89,14 | |
2054 | 89,31 | 89,27 | |
2055 | 89,44 | 89,40 | |
2056 | 89,57 | 89,54 | |
2057 | 89,70 | 89,66 | |
2058 | 89,83 | 89,79 | |
2059 | 89,96 | 89,92 | |
2060 | 90,08 | 90,04 |
Wat opvalt aan de levensverwachting bij geboorte is het toenemende verschil tussen mannen en vrouwen tot midden jaren tachtig van de vorige eeuw; daarna neemt dit verschil af. Dit houdt verband met een verschil in rookgedrag tussen mannen en vrouwen. Doordat rookgedrag vertraagd doorwerkt op de sterfte, zijn ook voor de toekomst nog afwijkende trends in de levensverwachting te verwachten voor mannen en vrouwen.
Vergeleken met andere West-Europese mannen hebben Nederlandse mannen in 2015 met
80 jaar een gemiddelde levensverwachting bij geboorte. Nederlandse vrouwen, die
voorheen een hoge levensverwachting hadden vergeleken met andere West-Europese
vrouwen, stonden met 83 jaar in 2015 juist bijna onderaan in de ranglijst.
Tussen 2002 en 2007 nam de levensverwachting, gemiddeld over mannen en vrouwen, toe
met 1,8 jaar. Daarna werd de toename van de levensverwachting over een periode van vijf
jaar steeds minder, tot slechts 0,5 jaar tussen 2011 en 2016. Deze vertraging was geen puur
Nederlands fenomeen. Ook in andere West-Europese landen 1) stagneerde de groei van de
levensverwachting. Op basis van de data tot en met 2015 blijkt dat in bijna alle landen in
West-Europa de levensverwachting een breuk vertoont rond 2009. Vanaf dat jaar is de
toename van de levensverwachting lager dan in de periode ervoor. Dit geldt zowel voor de
levensverwachting bij geboorte als voor de levensverwachting op 65-jarige leeftijd.
Vergeleken met andere landen in West-Europa was de toename tussen 2002 en 2007
relatief hoog. De laatste jaren verloopt de stijging in Nederland in hetzelfde tempo als
gemiddeld in West-Europa. Sinds de periode 2011–2016 lijkt de toename over een periode
van vijf jaar te stabiliseren in Nederland, rond 0,5 jaar.
jaar | West-Europese mannen (jaar) | West-Europese vrouwen (jaar) | Nederlandse mannen (jaar) | Nederlandse vrouwen (jaar) |
---|---|---|---|---|
'80-'85 | 1,20 | 1,11 | 0,60 | 0,48 |
'81-'86 | 1,17 | 1,10 | 0,38 | 0,29 |
'82-'87 | 1,19 | 1,20 | 0,78 | 0,65 |
'83-'88 | 1,28 | 1,26 | 0,75 | 0,68 |
'84-'89 | 1,02 | 0,97 | 0,70 | 0,24 |
'85-'90 | 1,03 | 1,10 | 0,76 | 0,45 |
'86-'91 | 0,92 | 1,05 | 0,96 | 0,54 |
'87-'92 | 0,95 | 1,01 | 0,79 | 0,22 |
'88-'93 | 0,91 | 0,89 | 0,30 | -0,24 |
'89-'94 | 1,11 | 1,07 | 0,92 | 0,39 |
'90-'95 | 1,17 | 1,04 | 0,76 | 0,25 |
'91-'96 | 1,32 | 1,04 | 0,61 | 0,20 |
'92-'97 | 1,36 | 0,94 | 0,86 | 0,27 |
'93-'98 | 1,44 | 1,09 | 1,21 | 0,69 |
'94-'99 | 1,29 | 0,85 | 0,76 | 0,14 |
'95-'00 | 1,55 | 1,06 | 0,94 | 0,22 |
'96-'01 | 1,56 | 1,12 | 1,14 | 0,36 |
'97-'02 | 1,35 | 0,92 | 0,83 | 0,14 |
'98-'03 | 1,28 | 0,77 | 1,05 | 0,24 |
'99-'04 | 1,70 | 1,28 | 1,53 | 0,99 |
'00-'05 | 1,48 | 1,02 | 1,65 | 1,02 |
'01-'06 | 1,57 | 1,13 | 1,83 | 1,18 |
'02-'07 | 1,57 | 1,17 | 2,02 | 1,62 |
'03-'08 | 1,66 | 1,22 | 2,08 | 1,35 |
'04-'09 | 1,24 | 0,76 | 1,66 | 1,21 |
'05-'10 | 1,38 | 0,92 | 1,58 | 1,12 |
'06-'11 | 1,29 | 0,80 | 1,55 | 0,96 |
'07-'12 | 1,22 | 0,65 | 1,13 | 0,51 |
'08-'13 | 1,22 | 0,79 | 1,09 | 0,76 |
'09-'14 | 1,35 | 0,92 | 1,34 | 0,64 |
'10-'15 | 0,80 | 0,36 | 0,96 | 0,41 |
'11-'16 | 0,70 | 0,28 | ||
'12-'17 | 0,92 | 0,50 | ||
'13-'18 | 0,74 | 0,32 | ||
'14-'19 | 0,64 | 0,34 | ||
Bron: CBS, Human Mortality Database |
Schommelingen in de levensverwachting komen regelmatig voor, bijvoorbeeld door de invloed van het weer zijn er jaarlijks schommelingen te zien. Maar ook over een lange termijn zijn schommelingen waarneembaar door veranderingen in onder meer cultuur, gezondheidszorg en economie. Voor de toekomst wordt daarom gekeken naar de ontwikkelingen over een lange periode.
Het CBS gebruikt voor de prognose van de sterftekansen een extrapolatiemodel: er wordt van uitgegaan dat de toekomstige trends een voortzetting zijn van de trends uit het verleden (Stoeldraijer, Van Duin en Janssen, 2013). Specifiek voor Nederland is van belang dat er perioden van tijdelijke versnellingen en vertragingen in de ontwikkeling van de levensverwachting van mannen en vrouwen voorkomen. Daarom wordt voor de lange termijn uitgegaan van een stabiele, dalende trend in de sterftekansen in West-Europa. Hierdoor hebben tijdelijke versnellingen en vertragingen een minder groot verstorend effect op de toekomstverwachtingen dan wanneer alleen van de Nederlandse trend zou zijn uitgegaan. Het model houdt ook rekening met het effect van rookgedrag op de sterfte, wat voor Nederland met name belangrijk is om de verschillen tussen mannen en vrouwen in de sterftetrends goed te beschrijven.
Bij de bepaling van de sterftekansen vanaf vijf jaar in de toekomst en verder wordt geëxtrapoleerd vanaf het gemiddelde niveau in de laatste drie waargenomen jaren. Voor de bepaling van de sterftekansen voor de komende vijf jaar wordt er geïnterpoleerd vanaf het laatste geraamde jaar naar het model vijf jaar in de toekomst. Dit is gedaan om te voorkomen dat fluctuaties in de sterftekansen de langtermijnverwachtingen te sterk beïnvloeden.
Voor de prognose zijn, ten opzichte van de prognose gepubliceerd in 2018, extra waarnemingen voor de totale sterfte en longkankersterfte in 2018 in Nederland meegenomen bij het schatten van de sterftetrend. Bovendien zijn voor Nederland voorlopige maandcijfers over de sterfte in 2019 toegevoegd en zijn de voorlopige cijfers voor 2018 vervangen door de definitieve cijfers. Sinds de Kernprognose 2018–2060 is er geen recentere West-Europese sterftedata beschikbaar gekomen.
De Kernprognose verwacht dat de levensverwachting verder zal stijgen naar 86 jaar voor mannen en 90 jaar voor vrouwen in 2060. Dat is ongeveer 6 jaar meer dan de huidige levensverwachting.
Het toevoegen van de extra data voor Nederland heeft een licht positief effect op de ontwikkeling voor mannen en een licht negatief effect op de ontwikkeling voor vrouwen.
Waarneming (x 1 000) | Prognose 2018-2060 (x 1 000) | Prognose 2019-2060 (x 1 000) | |
---|---|---|---|
1980 | 114,279 | ||
1981 | 115,515 | ||
1982 | 117,264 | ||
1983 | 117,761 | ||
1984 | 119,812 | ||
1985 | 122,704 | ||
1986 | 125,307 | ||
1987 | 122,199 | ||
1988 | 124,163 | ||
1989 | 128,905 | ||
1990 | 128,824 | ||
1991 | 129,958 | ||
1992 | 129,821 | ||
1993 | 137,795 | ||
1994 | 133,471 | ||
1995 | 135,675 | ||
1996 | 137,561 | ||
1997 | 135,783 | ||
1998 | 137,482 | ||
1999 | 140,487 | ||
2000 | 140,527 | ||
2001 | 140,377 | ||
2002 | 142,355 | ||
2003 | 141,936 | ||
2004 | 136,553 | ||
2005 | 136,402 | ||
2006 | 135,372 | ||
2007 | 133,022 | ||
2008 | 135,136 | ||
2009 | 134,235 | ||
2010 | 136,058 | ||
2011 | 135,741 | ||
2012 | 140,813 | ||
2013 | 141,245 | ||
2014 | 139,223 | ||
2015 | 147,134 | ||
2016 | 148,997 | ||
2017 | 150,214 | ||
2018 | 153,363 | 152,505 | |
2019 | 151,737 | 153,555 | 151,737 |
2020 | 154,801 | 153,402 | |
2021 | 156,211 | 155,232 | |
2022 | 157,744 | 157,173 | |
2023 | 159,361 | 159,182 | |
2024 | 161,056 | 161,247 | |
2025 | 163,118 | 163,374 | |
2026 | 165,246 | 165,501 | |
2027 | 167,453 | 167,711 | |
2028 | 169,732 | 170,002 | |
2029 | 172,084 | 172,375 | |
2030 | 174,484 | 174,809 | |
2031 | 176,916 | 177,289 | |
2032 | 179,346 | 179,779 | |
2033 | 181,750 | 182,252 | |
2034 | 184,106 | 184,679 | |
2035 | 186,399 | 187,040 | |
2036 | 188,603 | 189,310 | |
2037 | 190,706 | 191,477 | |
2038 | 192,684 | 193,517 | |
2039 | 194,517 | 195,416 | |
2040 | 196,183 | 197,150 | |
2041 | 197,690 | 198,726 | |
2042 | 199,042 | 200,152 | |
2043 | 200,238 | 201,427 | |
2044 | 201,274 | 202,550 | |
2045 | 202,245 | 203,614 | |
2046 | 203,041 | 204,519 | |
2047 | 203,777 | 205,373 | |
2048 | 204,514 | 206,236 | |
2049 | 205,248 | 207,102 | |
2050 | 205,948 | 207,940 | |
2051 | 206,580 | 208,715 | |
2052 | 207,083 | 209,368 | |
2053 | 207,431 | 209,872 | |
2054 | 207,587 | 210,191 | |
2055 | 207,520 | 210,291 | |
2056 | 207,201 | 210,144 | |
2057 | 206,616 | 209,732 | |
2058 | 205,762 | 209,046 | |
2059 | 204,634 | 208,080 | |
2060 | 203,259 | 206,861 |
Bij vrouwen was de raming voor 2018 iets overschat en bij mannen is juist de raming voor 2019 iets hoger dan de waarde in de vorige prognose. In 2060 is de levensverwachting bij geboorte voor mannen 0,23 jaar hoger dan in de vorige prognose en voor vrouwen 0,04 lager.
Net als in de Kernprognose 2018–2060 wordt verwacht dat het aantal overledenen gaat toenemen. Dit is het gevolg van een toenemend aantal ouderen. Het aantal overledenen loopt naar verwachting op van 152 duizend in 2019 tot 210 duizend rond 2055. Op de lange termijn ligt het aantal overledenen maximaal 3,6 duizend hoger dan volgens de vorige Kernprognose.
3.3 Immigratie
In 2018 immigreerden 244 duizend personen. Voor 2019 wordt het aantal immigranten
geraamd op 272 duizend. Sinds 2005 is er een duidelijk stijgende lijn zichtbaar in het
aantal immigranten dat naar Nederland komt: het jaarlijks aantal immigranten is meer dan
verdubbeld. Ook is de samenstelling van de immigratiestromen na de eeuwwisseling sterk
veranderd.
Sinds de uitbreiding van de Europese Unie (EU) in 2004 met tien Midden- en Oost-Europese
landen, en in 2007 met Bulgarije en Roemenië, is de immigratie vanuit de EU sterk
toegenomen. Veel immigranten kwamen voor werk, en met deze migranten kwamen ook
gezinsleden mee. De groei van de immigratie uit deze landen stokte na 2014, maar zette
vanaf 2017 weer door. Ook de immigratie uit de oude lidstaten steeg, onder meer door
toenemende studiemigratie en door arbeidsmigratie uit zuidelijke lidstaten als Italië,
Griekenland, Portugal en Spanje. Momenteel vormen immigranten uit andere EU-lidstaten
de grootste instroom immigranten, met 41 procent van alle immigranten in 2018. Sinds
2013 is ook het aantal immigranten uit niet-westerse landen aanmerkelijk gestegen. Het
grootste deel van de stijging betrof asielzoekers en nareizigers die zich in Nederland
vestigden, maar ook de arbeids-, studie- en gezinsmigratie uit niet-westerse landen nam
toe. Met 17 procent van alle immigranten in 2018 zijn personen met een Aziatische
achtergrond (exclusief Indonesië en Japan) de op een na grootste groep die immigreert
naar Nederland. De op twee na grootste groep immigranten in 2018 betreft personen die
in Nederland zijn geboren en eerder zijn geëmigreerd. In 2018 was 14 procent van de
immigranten in Nederland geboren.
De Kernprognose 2018–2060 verwachtte een lichte daling van de immigratie en onderschatte het aantal immigranten voor 2019 met 33 duizend. Het aantal asielimmigranten
werd met 3 duizend onderschat en het aantal in Nederland geboren immigranten met
2 duizend. Het aantal in het buitenland geboren immigranten dat niet als asielzoeker of
nareiziger kwam, werd met 29 duizend onderschat.
Oorzaken en achtergronden van de veranderingen in de immigratie-aantallen zijn
verschillend voor de verschillende herkomstlanden en kunnen zowel in het herkomstland
plaatsvinden (bijvoorbeeld een burgeroorlog) als in Nederland (bijvoorbeeld krapte op de
arbeidsmarkt). Hierna wordt voor een aantal groepen immigranten deze achtergronden
beschreven.
Asielmigranten
Tot de asielmigranten worden immigranten gerekend die hier op grond van een
asielvergunning mogen verblijven. Dit kunnen mensen zijn die een asielverzoek hebben
ingediend, of die als nareiziger naar Nederland zijn gekomen. Een asielzoeker of nareiziger
geldt pas als een asielmigrant wanneer ze als inwoner van Nederland zijn ingeschreven,
doorgaans na het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
De meeste asielmigranten komen tegenwoordig uit het Midden Oosten of Afrika. In
2015–2017 was er een grote instroom van asielmigranten uit Syrië, als gevolg de burgeroorlog. In 2018 was de asielmigratie afgenomen. Voor 2019 wordt geraamd dat er
ongeveer 16 duizend asielmigranten zullen zijn vergeleken met 12 duizend in 2018. Deze
raming is gebaseerd op een stijging van het aantal asielverzoeken, met name uit Iran en
Turkije. Het aantal asielverzoeken van Syriërs bleef ongeveer gelijk.
Midden-Oosten (x 1 000) | Afrika (x 1 000) | Andere regio's (x 1 000) | |
---|---|---|---|
1999 | 7,466 | 3,807 | 5,362 |
2000 | 8,394 | 6,474 | 9,334 |
2001 | 7,462 | 8,037 | 7,595 |
2002 | 3,677 | 8,764 | 4,063 |
2003 | 1,796 | 3,536 | 1,903 |
2004 | 0,870 | 1,495 | 0,994 |
2005 | 0,642 | 1,170 | 0,638 |
2006 | 0,616 | 1,044 | 0,511 |
2007 | 1,620 | 1,560 | 0,707 |
2008 | 3,316 | 2,611 | 1,120 |
2009 | 3,259 | 4,534 | 1,045 |
2010 | 2,767 | 3,424 | 1,559 |
2011 | 3,119 | 2,344 | 1,420 |
2012 | 2,871 | 1,409 | 0,986 |
2013 | 3,744 | 2,013 | 0,830 |
2014 | 9,330 | 4,309 | 0,940 |
2015 | 19,350 | 6,889 | 1,093 |
2016 | 24,775 | 5,720 | 3,755 |
2017 | 17,230 | 5,365 | 3,220 |
2018 | 6,650 | 4,245 | 1,550 |
2019* | 8,452 | 5,050 | 2,498 |
De afgelopen jaren werden in Nederland, vergeleken met andere Noordwest-Europese landen, relatief weinig asielverzoeken ingediend (rekening houdend met de bevolkingsomvang). Voor de Bevolkingsprognose werd verondersteld dat dit verschil zou verdwijnen. Veder werd aangenomen dat het aantal eerste asielverzoeken in de toekomst rond het gemiddelde van de jaren 1999-2016 zou schommelen. Uitgaand van de verhouding tussen eerste asielverzoeken en asielimmigranten in die periode, gaf dat een daling van de asielmigratie naar 14 duizend immigranten per jaar.
Volgens de nieuwe Kernprognose worden, net als in de Kernprognose uit 2018, de langetermijnveronderstellingen uit de Bevolkingsprognose overgenomen, omdat het verschil met de realisatie klein is. Voor de korte termijn is het effect van het gestegen aantal asielverzoeken verwerkt.
In Nederland geboren immigranten
Een ander deel van de immigranten bestaat uit in Nederland geboren emigranten die uit het
buitenland terugkeren. Hun aantal liep de afgelopen jaren op, als gevolg van een periode van stijgende emigratie vijf jaar eerder. Sinds 2015 daalt het aantal in Nederland geboren
emigranten, waardoor ook het aantal immigranten de komende jaren naar verwachting zal
dalen. Het aantal in Nederland geboren immigranten in 2019 wordt geraamd op ruim
34 duizend. Dit is 2 duizend meer dan in de Kernprognose 2018–2060 werd voorzien.
Voor de langere termijn wordt voor de immigratie van in Nederland geboren personen in
de nieuwe prognose aangesloten bij de aantallen uit de Bevolkingsprognose uit 2017
(32 duizend immigranten per jaar).
Nederlandse achtergrond (x 1 000) | Tweede generatie migratieachtergrond (x 1 000) | |
---|---|---|
1995 | 19,065 | 4,278 |
1996 | 19,619 | 4,563 |
1997 | 19,551 | 4,807 |
1998 | 21,969 | 5,822 |
1999 | 20,655 | 6,159 |
2000 | 19,582 | 6,159 |
2001 | 18,987 | 5,844 |
2002 | 17,853 | 5,236 |
2003 | 16,752 | 4,740 |
2004 | 16,441 | 4,369 |
2005 | 16,995 | 4,591 |
2006 | 19,591 | 5,384 |
2007 | 20,509 | 6,071 |
2008 | 21,906 | 6,865 |
2009 | 22,666 | 7,427 |
2010 | 23,035 | 7,698 |
2011 | 22,895 | 7,886 |
2012 | 22,195 | 7,715 |
2013 | 21,712 | 8,089 |
2014 | 22,489 | 8,486 |
2015 | 23,478 | 8,632 |
2016 | 24,642 | 9,419 |
2017 | 25,437 | 9,823 |
2018 | 25,403 | 9,752 |
2019* | 24,887 | 9,559 |
Immigranten uit de EU
Veel immigranten uit de EU kwamen voor werk of studie, en met deze migranten kwamen
ook gezinsleden mee. Het toegenomen aantal immigranten laat zich voor een deel verklaren
uit de toegenomen vraag naar arbeid en het afnemende binnenlandse aanbod. Eind 2017 en
in 2018 en 2019 was een verdere stijging van het aantal vacatures te zien. Tegelijkertijd
daalde ook de werkloze beroepsbevolking. Ook de Brexit kan een rol spelen in de recente
stijging van de immigratie. Sinds het referendum over de Britse uittreding uit de EU, midden
2016, daalt de netto instroom van EU-migranten naar het Verenigd Koninkrijk. Mogelijk kiezen
arbeidsmigranten die anders naar dat land zouden zijn gegaan nu Nederland als bestemming.
Door de gunstige economische omstandigheden is er momenteel veel vraag naar arbeid,
wat tot extra immigratie leidt. Deze tijdelijke factor achter de groei van de immigratie valt
naar verwachting de komende jaren weg, maar er lijkt ook een structurele stijgende trend
in de immigratie te zijn. Mogelijk speelt hierbij een rol dat het Nederlandse bedrijfsleven
steeds meer ingesteld lijkt te raken op het inhuren van buitenlandse werknemers. Hierdoor
worden, los van conjuncturele schommelingen in de vraag naar arbeid, steeds vaker
immigranten aangetrokken voor banen in Nederland. Gezinsleden die meereizen met de
arbeidsmigranten dragen verder bij aan de groei van de immigratie. De toename van
buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen kan hieraan bijdragen. Achtergrond
van de stijgende studiemigratie kan zijn dat de universiteiten verder willen groeien, of dat
ze de afnemende instroom van Nederlandse studenten (door dalende geboortecijfers sinds
de eeuwwisseling) willen compenseren door meer studenten uit het buitenland aan te
trekken. Dit is gelukt door steeds meer Engelstalige studies aan te bieden.
Oude lidstaten (x 1 000) | Toetreders 2004 (o.a. Polen) (x 1 000) | Bulgarije, Roemenië, Kroatië (x 1 000) | |
---|---|---|---|
1995 | 15,293 | 1,824 | 0,437 |
1996 | 18,236 | 2,441 | 0,521 |
1997 | 19,121 | 2,487 | 0,653 |
1998 | 19,777 | 2,973 | 0,729 |
1999 | 20,196 | 2,174 | 0,725 |
2000 | 21,145 | 3,241 | 0,959 |
2001 | 20,991 | 3,745 | 1,080 |
2002 | 19,283 | 3,611 | 1,128 |
2003 | 17,638 | 3,326 | 1,236 |
2004 | 17,075 | 7,348 | 1,165 |
2005 | 16,793 | 8,903 | 1,002 |
2006 | 19,158 | 10,573 | 1,250 |
2007 | 21,687 | 12,998 | 7,252 |
2008 | 27,396 | 18,238 | 7,676 |
2009 | 26,801 | 18,009 | 6,527 |
2010 | 29,092 | 21,456 | 6,930 |
2011 | 31,258 | 26,014 | 8,128 |
2012 | 33,321 | 25,795 | 7,547 |
2013 | 33,986 | 27,339 | 7,114 |
2014 | 35,223 | 31,204 | 9,599 |
2015 | 37,189 | 30,213 | 9,019 |
2016 | 41,745 | 30,482 | 9,932 |
2017 | 46,190 | 32,302 | 12,908 |
2018 | 49,625 | 34,895 | 15,491 |
2019* | 56,121 | 38,467 | 20,296 |
De Kernprognose 2019–2060 veronderstelt dat de immigratie uit andere EU-lidstaten verder stijgt van 115 duizend personen in 2019 (raming) naar 138 duizend in 2027. Daarna wordt een daling veronderstelt tot structureel 132 duizend immigranten per jaar. Achtergrond hiervan is de verwachting dat het aanbod van potentiële immigranten uit de nieuwe lidstaten zal afnemen doordat de beroepsbevolking in deze landen krimpt als gevolg van de vergrijzing, en dat de financiële prikkel om naar Nederland te komen minder zal worden doordat welvaartsverschillen tussen oude en nieuwe lidstaten afnemen. In de Bevolkingsprognose uit 2017 was aangenomen dat de immigratie uit de nieuwe lidstaten al in 2018 zou beginnen te dalen. De langetermijnaanname voor de EU-immigratie ligt 35 duizend immigranten per jaar hoger dan volgens de Kernprognose uit 2018.
Overige immigranten
De overige immigratie (immigratie uit niet EU-landen, exclusief asiel) is een mix van
gezins-, studie- en arbeidsmigranten. Eind jaren negentig kwamen de gezinsmigranten
vaak uit Turkije of Marokko, als partner voor een Nederlander met een Turkse of
Marokkaanse achtergrond. Sindsdien is de arbeids- en studiemigratie gestegen uit
gebieden als Azië, Noord Amerika en Latijns Amerika, waarbij ook gezinsleden werden
meegenomen. Deze groep immigranten bleef vaker tijdelijk in Nederland dan de
gezinsmigranten uit Turkije en Marokko. Sinds 2016 steeg de overige immigratie van
80 duizend immigranten in 2016 naar 106 duizend in 2019 (raming). Relatief was er een
sterke stijging van de immigratie uit Turkije, die toenam van 4 duizend niet-asiel
immigranten in 2016 naar 7 duizend (raming) in 2019. Bij deze stijging lijkt het niet om
gezinsvormende migratie te gaan. Het aantal migratiehuwelijken van Turkse Nederlanders
is niet gestegen. De niet-asielimmigratie uit Aziatische landen in het Midden Oosten daalde,
waarschijnlijk omdat er minder gezinsleden van asielzoekers als gezinsmigrant (dus zonder
gebruik te maken van de nareizigersregeling) naar Nederland kwamen. De immigratie uit
oostelijker gelegen Aziatische landen, zoals China en India, steeg.
De niet-asielimmigratie van buiten de EU neemt toe in periodes waarin er meer vraag naar
arbeid is. Dat verklaart waarschijnlijk een deel van de recente stijging. De Kernprognose
2019–2060 veronderstelt dat de omvang van deze immigratiestroom in een lager tempo
verder toeneemt, van 107 duizend in 2019 (raming) naar structureel 122 duizend per jaar vanaf 2028. Omdat trends in de immigratie om kunnen slaan, wordt er niet voor gekozen
de trend langer door te trekken. De langetermijnveronderstelling voor de immigratie van
deze groep ligt 32 duizend hoger dan volgens de Kernprognose uit 2018.
Afrika en Midden-Oosten (x 1 000) | Rest Azië (x 1 000) | Overig niet-westerse landen (x 1 000) | Westerse landen (x 1 000) | |
---|---|---|---|---|
1999 | 10,820 | 6,048 | 25,016 | 12,071 |
2000 | 11,813 | 6,996 | 27,471 | 12,901 |
2001 | 12,395 | 8,494 | 26,869 | 13,318 |
2002 | 11,483 | 9,494 | 25,179 | 12,686 |
2003 | 10,141 | 9,381 | 23,636 | 11,589 |
2004 | 8,489 | 8,263 | 18,021 | 10,400 |
2005 | 8,968 | 8,728 | 14,405 | 10,336 |
2006 | 9,032 | 9,525 | 14,103 | 11,225 |
2007 | 9,161 | 10,432 | 13,890 | 11,954 |
2008 | 11,211 | 13,457 | 17,463 | 13,356 |
2009 | 13,412 | 13,152 | 17,980 | 12,824 |
2010 | 12,988 | 13,417 | 18,847 | 13,342 |
2011 | 12,014 | 15,156 | 18,343 | 14,448 |
2012 | 10,232 | 14,764 | 17,093 | 14,517 |
2013 | 12,776 | 15,234 | 17,188 | 14,828 |
2014 | 12,083 | 16,179 | 17,136 | 16,072 |
2015 | 15,039 | 18,307 | 17,712 | 17,822 |
2016 | 23,400 | 21,107 | 15,772 | 19,987 |
2017 | 16,075 | 23,899 | 20,750 | 21,751 |
2018 | 18,412 | 26,710 | 27,048 | 23,937 |
2019* | 19,384 | 30,358 | 29,555 | 26,665 |
Totaalbeeld immigratie
De aanpassingen aan de prognose van het aantal immigranten leiden op termijn tot een aanname van 66 duizend extra immigranten per jaar ten opzichte van de Kernprognose 2018–2060. De nieuwe Kernprognose veronderstelt dat het jaarlijks aantal immigranten zal toenemen van 272 duizend in 2019 tot 304 duizend rond 2028. Voor de langere termijn wordt structureel van 299 duizend immigranten per jaar uitgegaan. Deze cijfers zijn geen puntschattingen: ze zijn een inschatting van het niveau waaromheen de immigratie, onder meer als gevolg van de economische hoog- en laagconjunctuur, of opkomende en uitdovende internationale conflicten, zal schommelen.
Waarneming (x 1 000) | Prognose 2018-2060 (x 1 000) | Prognose 2019-2060 (x 1 000) | |
---|---|---|---|
1995 | 96,099 | ||
1996 | 108,749 | ||
1997 | 109,860 | ||
1998 | 122,407 | ||
1999 | 119,151 | ||
2000 | 132,850 | ||
2001 | 133,404 | ||
2002 | 121,250 | ||
2003 | 104,514 | ||
2004 | 94,019 | ||
2005 | 92,297 | ||
2006 | 101,150 | ||
2007 | 116,819 | ||
2008 | 143,516 | ||
2009 | 146,378 | ||
2010 | 154,432 | ||
2011 | 162,962 | ||
2012 | 158,374 | ||
2013 | 164,772 | ||
2014 | 182,949 | ||
2015 | 204,615 | ||
2016 | 230,739 | ||
2017 | 234,957 | ||
2018 | 243,737 | 241,418 | |
2019 | 272,155 | 238,364 | 272,155 |
2020 | 232,929 | 282,173 | |
2021 | 225,695 | 287,046 | |
2022 | 226,363 | 290,145 | |
2023 | 227,239 | 294,605 | |
2024 | 227,963 | 296,533 | |
2025 | 229,517 | 298,303 | |
2026 | 230,509 | 300,593 | |
2027 | 231,328 | 302,760 | |
2028 | 231,798 | 304,375 | |
2029 | 231,986 | 303,663 | |
2030 | 232,273 | 303,156 | |
2031 | 232,393 | 302,354 | |
2032 | 232,505 | 301,476 | |
2033 | 232,498 | 300,371 | |
2034 | 232,573 | 300,182 | |
2035 | 232,587 | 299,931 | |
2036 | 232,555 | 299,661 | |
2037 | 232,488 | 299,361 | |
2038 | 232,439 | 299,084 | |
2039 | 232,467 | 298,877 | |
2040 | 232,388 | 298,569 | |
2041 | 232,286 | 298,452 | |
2042 | 232,256 | 298,408 | |
2043 | 232,324 | 298,466 | |
2044 | 232,382 | 298,518 | |
2045 | 232,246 | 298,369 | |
2046 | 232,345 | 298,458 | |
2047 | 232,458 | 298,565 | |
2048 | 232,534 | 298,625 | |
2049 | 232,558 | 298,640 | |
2050 | 232,648 | 298,717 | |
2051 | 232,711 | 298,770 | |
2052 | 232,828 | 298,882 | |
2053 | 232,840 | 298,888 | |
2054 | 232,982 | 299,020 | |
2055 | 233,122 | 299,161 | |
2056 | 233,232 | 299,265 | |
2057 | 233,268 | 299,292 | |
2058 | 233,425 | 299,439 | |
2059 | 233,436 | 299,446 | |
2060 | 233,436 | 299,446 |
3.4 Emigratie
In de bevolkingsprognose wordt de toekomstige emigratie van in het buitenland geboren personen geschat door veronderstellingen over het emigratiegedrag naar verblijfsduur te combineren met de immigratieveronderstellingen: hoeveel immigranten vertrekken weer, en na hoeveel jaar? De veronderstellingen voor het emigratiegedrag zijn gebaseerd op het waargenomen gedrag van de immigratiecohorten sinds 1999 en houden rekening met de migratiemotieven van de immigranten (Van Duin, Stoeldraijer en Nicolaas, 2018). Sinds eind jaren negentig is het aandeel immigranten dat snel weer vertrekt gestegen, onder meer als gevolg van het toegenomen aandeel arbeids- en studiemigratie. Door de hoge asielmigratie in 2015–2017 was dat aandeel recent weer iets gedaald: de meeste asielmigranten blijven, en het deel dat wel vertrekt doet dat vaak na een langer verblijf.
Emigranten (x 1 000) | Immigranten (x 1 000) | |
---|---|---|
1995 | 82,195 | 96,099 |
1996 | 91,945 | 108,749 |
1997 | 81,973 | 109,860 |
1998 | 79,289 | 122,407 |
1999 | 78,779 | 119,151 |
2000 | 78,977 | 132,850 |
2001 | 82,566 | 133,404 |
2002 | 96,918 | 121,250 |
2003 | 104,831 | 104,514 |
2004 | 110,235 | 94,019 |
2005 | 119,725 | 92,297 |
2006 | 132,470 | 101,150 |
2007 | 122,576 | 116,819 |
2008 | 117,779 | 143,516 |
2009 | 111,897 | 146,378 |
2010 | 121,351 | 154,432 |
2011 | 133,194 | 162,962 |
2012 | 144,491 | 158,374 |
2013 | 145,669 | 164,772 |
2014 | 147,862 | 182,949 |
2015 | 149,509 | 204,615 |
2016 | 151,545 | 230,739 |
2017 | 154,292 | 234,957 |
2018 | 157,366 | 243,737 |
2019* | 157,900 | 272,155 |
De verwachtingen voor de emigratie van in het buitenland geboren personen sloten goed aan bij de waargenomen ontwikkeling. De grote bijstellingen in de verwachtingen voor de immigratie leiden echter ook tot grote bijstellingen in de verwachte emigratie. De Kernprognose veronderstelt dat van de extra immigranten uit de EU die er worden verwacht, ongeveer 18 procent uiteindelijk in Nederland zal blijven, van de extra asielmigranten blijft naar verwachting 67 procent permanent en van de niet-asielmigranten van buiten de EU naar verwachting 30 procent. Het aantal in het buitenland geboren emigranten loopt naar verwachting op van 118 duizend in 2019 (raming) naar structureel 207 duizend per jaar vanaf 2040. Dit zijn er 51 duizend per jaar meer dan voorzien in de Kernprognose uit 2018.
De emigratie van in Nederland geboren personen is de afgelopen jaren gedaald, van 48 duizend in 2015 naar 39 duizend in 2019 (raming). Dat aantal lag 2 duizend lager dan volgens de Kernprognose uit 2018. De nieuwe Kernprognose sluit voor de lange termijn aan bij de Bevolkingsprognose uit 2017, die voorziet rond de 50 duizend in Nederland geboren emigranten per jaar.
Jaar | Eerste generatie migratieachtergrond (x 1 000) | Nederlandse achtergrond of tweede generatie migratieachtergrond (x 1 000) |
---|---|---|
1995 | 42,326 | 39,869 |
1996 | 50,182 | 41,763 |
1997 | 42,813 | 39,173 |
1998 | 42,176 | 37,106 |
1999 | 41,854 | 36,925 |
2000 | 40,426 | 38,551 |
2001 | 42,147 | 40,419 |
2002 | 52,039 | 44,879 |
2003 | 57,671 | 47,160 |
2004 | 61,589 | 48,646 |
2005 | 64,564 | 55,161 |
2006 | 71,659 | 60,811 |
2007 | 64,847 | 57,729 |
2008 | 65,225 | 52,554 |
2009 | 70,708 | 41,189 |
2010 | 78,448 | 42,903 |
2011 | 85,920 | 47,274 |
2012 | 97,844 | 46,647 |
2013 | 99,898 | 45,771 |
2014 | 100,041 | 47,821 |
2015 | 101,899 | 47,610 |
2016 | 105,152 | 46,393 |
2017 | 109,797 | 44,495 |
2018 | 114,911 | 42,455 |
2019* | 118,496 | 39,404 |
Op de korte termijn is het aantal voorziene emigranten iets lager dan in de Kernprognose 2018–2060. Vanaf 2022 is het verwachte aantal juist hoger. Het totale aantal emigranten loopt naar verwachting op tot 252 duizend in 2030 en 260 duizend op de lange termijn. Dit is 52 duizend hoger dan de veronderstellingen uit de Kernprognose 2018–2060.
Waarneming (x 1 000) | Prognose 2018-2060 (x 1 000) | Prognose 2019-2060 (x 1 000) | |
---|---|---|---|
1995 | 82,195 | ||
1996 | 91,945 | ||
1997 | 81,973 | ||
1998 | 79,289 | ||
1999 | 78,779 | ||
2000 | 78,977 | ||
2001 | 82,566 | ||
2002 | 96,918 | ||
2003 | 104,831 | ||
2004 | 110,235 | ||
2005 | 119,725 | ||
2006 | 132,470 | ||
2007 | 122,576 | ||
2008 | 117,779 | ||
2009 | 111,897 | ||
2010 | 121,351 | ||
2011 | 133,194 | ||
2012 | 144,491 | ||
2013 | 145,669 | ||
2014 | 147,862 | ||
2015 | 149,509 | ||
2016 | 151,545 | ||
2017 | 154,292 | ||
2018 | 157,366 | 153,257 | |
2019 | 157,900 | 163,276 | 157,900 |
2020 | 171,676 | 163,011 | |
2021 | 177,509 | 169,391 | |
2022 | 181,866 | 186,094 | |
2023 | 186,559 | 201,416 | |
2024 | 191,089 | 215,366 | |
2025 | 193,817 | 227,894 | |
2026 | 196,204 | 238,359 | |
2027 | 198,385 | 243,905 | |
2028 | 199,665 | 247,947 | |
2029 | 200,483 | 250,375 | |
2030 | 201,177 | 252,128 | |
2031 | 201,808 | 253,362 | |
2032 | 202,426 | 254,218 | |
2033 | 202,935 | 254,788 | |
2034 | 203,417 | 255,303 | |
2035 | 203,843 | 255,812 | |
2036 | 204,188 | 256,255 | |
2037 | 204,458 | 256,612 | |
2038 | 204,677 | 256,890 | |
2039 | 204,825 | 257,053 | |
2040 | 204,950 | 257,158 | |
2041 | 205,081 | 257,269 | |
2042 | 205,205 | 257,387 | |
2043 | 205,391 | 257,571 | |
2044 | 205,553 | 257,727 | |
2045 | 205,700 | 257,863 | |
2046 | 205,839 | 257,986 | |
2047 | 205,958 | 258,086 | |
2048 | 206,109 | 258,215 | |
2049 | 206,306 | 258,386 | |
2050 | 206,517 | 258,569 | |
2051 | 206,710 | 258,735 | |
2052 | 206,908 | 258,908 | |
2053 | 207,118 | 259,097 | |
2054 | 207,302 | 259,262 | |
2055 | 207,494 | 259,437 | |
2056 | 207,672 | 259,602 | |
2057 | 207,834 | 259,752 | |
2058 | 207,992 | 259,899 | |
2059 | 208,144 | 260,040 | |
2060 | 208,358 | 260,559 |
4. Ontwikkeling van de bevolking
4.1 Bevolkingsgroei
Het lagere aantal geboorten en het lagere aantal overledenen leiden voor 2019 gezamenlijk tot een iets hogere natuurlijke aanwas (geboorte minus sterfte) dan in de Kernprognose 2018–2060 was verwacht. Tussen 2020 en 2027 ligt de verwachte natuurlijke aanwas juist lager dan in de Kernprognose 2018–2060 met een verschil tot 5 duizend in 2021. Het omslagpunt van natuurlijke groei naar natuurlijke krimp vindt naar verwachting plaats in 2039, één jaar later dan in de Kernprognose 2018–2060.
Waarneming (x 1 000) | Prognose 2018-2060 (x 1 000) | Prognose 2019-2060 (x 1 000) | |
---|---|---|---|
1980 | 67,015 | ||
1981 | 63,054 | ||
1982 | 54,807 | ||
1983 | 52,485 | ||
1984 | 54,624 | ||
1985 | 55,432 | ||
1986 | 59,206 | ||
1987 | 64,468 | ||
1988 | 62,484 | ||
1989 | 60,074 | ||
1990 | 69,141 | ||
1991 | 68,707 | ||
1992 | 66,913 | ||
1993 | 57,953 | ||
1994 | 62,14 | ||
1995 | 54,838 | ||
1996 | 51,96 | ||
1997 | 56,66 | ||
1998 | 61,926 | ||
1999 | 59,958 | ||
2000 | 66,092 | ||
2001 | 62,226 | ||
2002 | 59,728 | ||
2003 | 58,361 | ||
2004 | 57,454 | ||
2005 | 51,508 | ||
2006 | 49,685 | ||
2007 | 48,314 | ||
2008 | 49,498 | ||
2009 | 50,68 | ||
2010 | 48,339 | ||
2011 | 44,319 | ||
2012 | 35,146 | ||
2013 | 30,096 | ||
2014 | 35,958 | ||
2015 | 23,376 | ||
2016 | 23,523 | ||
2017 | 19,622 | ||
2018 | 15,162 | 15,893 | |
2019 | 18,181 | 17,749 | 18,181 |
2020 | 19,883 | 16,466 | |
2021 | 22,338 | 17,486 | |
2022 | 23,967 | 19,168 | |
2023 | 25,681 | 21,576 | |
2024 | 27,399 | 23,683 | |
2025 | 28,156 | 24,974 | |
2026 | 28,238 | 26,356 | |
2027 | 27,558 | 27,026 | |
2028 | 26,366 | 26,951 | |
2029 | 24,722 | 26,060 | |
2030 | 22,655 | 24,502 | |
2031 | 20,259 | 22,496 | |
2032 | 17,608 | 20,076 | |
2033 | 14,753 | 17,342 | |
2034 | 11,824 | 14,323 | |
2035 | 8,795 | 11,259 | |
2036 | 5,575 | 8,228 | |
2037 | 2,256 | 4,999 | |
2038 | -1,061 | 1,710 | |
2039 | -4,274 | -1,515 | |
2040 | -7,3 | -4,526 | |
2041 | -10,124 | -7,320 | |
2042 | -12,657 | -9,860 | |
2043 | -14,856 | -12,090 | |
2044 | -16,702 | -13,994 | |
2045 | -18,306 | -15,685 | |
2046 | -19,546 | -17,068 | |
2047 | -20,509 | -18,230 | |
2048 | -21,187 | -19,161 | |
2049 | -21,545 | -19,794 | |
2050 | -21,548 | -20,073 | |
2051 | -21,201 | -19,984 | |
2052 | -20,5 | -19,514 | |
2053 | -19,448 | -18,659 | |
2054 | -18,048 | -17,392 | |
2055 | -16,339 | -15,749 | |
2056 | -14,359 | -13,752 | |
2057 | -12,179 | -11,469 | |
2058 | -9,854 | -8,962 | |
2059 | -7,427 | -6,288 | |
2060 | -4,956 | -3,556 |
Het migratiesaldo, het aantal immigranten minus het aantal emigranten, bereikt het hoogste punt in 2020 met 119 duizend. Daarna wordt een daling voorzien. Het migratiesaldo volgens de Kernprognose 2019–2060 is de gehele prognoseperiode hoger dan het migratiesaldo volgens de Kernprognose 2018–2060. Voor de lange termijn wordt uitgegaan van een migratiesaldo van gemiddeld 40 duizend per jaar, 14 duizend hoger dan volgens de vorige Kernprognose.
Waarneming (x 1 000) | Prognose 2018-2060 (x 1 000) | Prognose 2019-2060 (x 1 000) | |
---|---|---|---|
1995 | 13,904 | ||
1996 | 16,804 | ||
1997 | 27,887 | ||
1998 | 43,118 | ||
1999 | 40,372 | ||
2000 | 53,873 | ||
2001 | 50,838 | ||
2002 | 24,332 | ||
2003 | -0,317 | ||
2004 | -16,216 | ||
2005 | -27,428 | ||
2006 | -31,320 | ||
2007 | -5,757 | ||
2008 | 25,737 | ||
2009 | 34,481 | ||
2010 | 33,081 | ||
2011 | 29,768 | ||
2012 | 13,883 | ||
2013 | 19,103 | ||
2014 | 35,087 | ||
2015 | 55,106 | ||
2016 | 79,194 | ||
2017 | 80,665 | ||
2018 | 86,371 | 88,161 | |
2019 | 114,255 | 75,088 | 114,255 |
2020 | 61,253 | 119,162 | |
2021 | 48,186 | 117,656 | |
2022 | 44,497 | 104,051 | |
2023 | 40,680 | 93,188 | |
2024 | 36,874 | 81,167 | |
2025 | 35,700 | 70,410 | |
2026 | 34,305 | 62,234 | |
2027 | 32,943 | 58,856 | |
2028 | 32,133 | 56,428 | |
2029 | 31,503 | 53,289 | |
2030 | 31,096 | 51,028 | |
2031 | 30,585 | 48,992 | |
2032 | 30,079 | 47,258 | |
2033 | 29,563 | 45,583 | |
2034 | 29,156 | 44,879 | |
2035 | 28,744 | 44,119 | |
2036 | 28,367 | 43,406 | |
2037 | 28,030 | 42,749 | |
2038 | 27,762 | 42,194 | |
2039 | 27,642 | 41,824 | |
2040 | 27,438 | 41,411 | |
2041 | 27,205 | 41,183 | |
2042 | 27,051 | 41,021 | |
2043 | 26,933 | 40,895 | |
2044 | 26,829 | 40,791 | |
2045 | 26,546 | 40,506 | |
2046 | 26,506 | 40,472 | |
2047 | 26,500 | 40,479 | |
2048 | 26,425 | 40,409 | |
2049 | 26,252 | 40,254 | |
2050 | 26,131 | 40,148 | |
2051 | 26,001 | 40,035 | |
2052 | 25,920 | 39,973 | |
2053 | 25,722 | 39,792 | |
2054 | 25,680 | 39,759 | |
2055 | 25,628 | 39,724 | |
2056 | 25,560 | 39,663 | |
2057 | 25,434 | 39,540 | |
2058 | 25,433 | 39,541 | |
2059 | 25,292 | 39,406 | |
2060 | 25,078 | 38,887 |
Voor 2019 wordt een bevolkingsgroei van 132 duizend voorzien, 40 duizend meer dan inde vorige Kernprognose werd verwacht. In 2020 en 2021 loopt het verschil tussen de Kernprognoses nog verder op tot 65 duizend. Daarna daalt het verschil naar verwachting tot ongeveer 17 duizend (rond 2037) boven het niveau dat in de Kernprognose 2018–2060 werd voorzien. Rond 2050 wordt een minimum van 20 duizend in de bevolkingsgroei voorzien.
Waarneming (x 1 000) | Prognose 2018-2060 (x 1 000) | Prognose 2019-2060 (x 1 000) | |
---|---|---|---|
1995 | 68,742 | ||
1996 | 68,764 | ||
1997 | 84,547 | ||
1998 | 105,044 | ||
1999 | 100,33 | ||
2000 | 119,965 | ||
2001 | 113,064 | ||
2002 | 84,06 | ||
2003 | 58,044 | ||
2004 | 41,238 | ||
2005 | 24,08 | ||
2006 | 18,365 | ||
2007 | 42,557 | ||
2008 | 75,235 | ||
2009 | 85,161 | ||
2010 | 81,42 | ||
2011 | 74,087 | ||
2012 | 49,029 | ||
2013 | 49,199 | ||
2014 | 71,045 | ||
2015 | 78,482 | ||
2016 | 102,717 | ||
2017 | 100,287 | ||
2018 | 101,533 | 104,054 | |
2019 | 132,4353949 | 92,837 | 132,4353949 |
2020 | 81,136 | 135,627786 | |
2021 | 70,524 | 135,1419712 | |
2022 | 68,464 | 123,2188413 | |
2023 | 66,361 | 114,7647239 | |
2024 | 64,273 | 104,8500827 | |
2025 | 63,856 | 95,38309123 | |
2026 | 62,543 | 88,5902322 | |
2027 | 60,501 | 85,88128913 | |
2028 | 58,499 | 83,37831193 | |
2029 | 56,225 | 79,34861962 | |
2030 | 53,751 | 75,52973026 | |
2031 | 50,844 | 71,48811105 | |
2032 | 47,687 | 67,33348682 | |
2033 | 44,316 | 62,92508937 | |
2034 | 40,98 | 59,20189562 | |
2035 | 37,539 | 55,37826833 | |
2036 | 33,942 | 51,63408354 | |
2037 | 30,286 | 47,74806695 | |
2038 | 26,701 | 43,90351221 | |
2039 | 23,368 | 40,3096001 | |
2040 | 20,138 | 36,88453832 | |
2041 | 17,081 | 33,86244113 | |
2042 | 14,394 | 31,16041183 | |
2043 | 12,077 | 28,80559426 | |
2044 | 10,127 | 26,79669347 | |
2045 | 8,24 | 24,82094055 | |
2046 | 6,96 | 23,40433231 | |
2047 | 5,991 | 22,24859442 | |
2048 | 5,238 | 21,24818154 | |
2049 | 4,707 | 20,45990262 | |
2050 | 4,583 | 20,07480605 | |
2051 | 4,8 | 20,05050142 | |
2052 | 5,42 | 20,45911764 | |
2053 | 6,274 | 21,13248047 | |
2054 | 7,632 | 22,36653223 | |
2055 | 9,289 | 23,97472978 | |
2056 | 11,201 | 25,91103429 | |
2057 | 13,255 | 28,07080898 | |
2058 | 15,579 | 30,57936821 | |
2059 | 17,865 | 33,11772897 | |
2060 | 20,122 | 35,33079072 |
4.2 Bevolking groeit en wordt ouder
In maart 2016 passeerde het inwonertal van Nederland de 17 miljoen. De grens van
18 miljoen inwoners wordt volgens de huidige inzichten acht jaar later overschreden, in
2024. Met de huidige inzichten zal in 2039 zal de grens van 19 miljoen worden
overschreden. In 2060 telt Nederland naar verwachting 19,6 miljoen inwoners. De
bijstellingen in de prognose betekenen dat Nederland in 2030 volgens de nieuwe
berekeningen 430 duizend inwoners meer heeft dan eerder werd verwacht. Het verschil
loopt op tot 700 duizend in 2045 en 931 duizend in 2060.
Het aantal inwoners jonger dan 20 jaar neemt na een kleine daling toe tot 4,1 miljoen rond 2045. Daarna zet weer een kleine daling in. Vanwege de bijgestelde immigratieveronderstellingen, wat leidt tot meer kinderen, zijn dat in 2040 ongeveer 105 duizend jongeren meer dan in de vorige prognose en in 2060 171 duizend.
Voor de 20- tot 65-jarigen wordt onder invloed van de extra immigratie tussen 2019 en
2025 een stijging met 237 duizend personen voorzien, tot 10,5 miljoen. Na 2025 daalt de
omvang van deze bevolkingsgroep tot een dieptepunt van 10,1 miljoen in 2040. Dat aantal
ligt ongeveer 457 duizend hoger dan volgens de vorige Kernprognose. In 2060 loopt het
verschil met de vorige prognose op tot 600 duizend inwoners tussen de 20 en 65 jaar.
Waarneming (x mln) | Prognose 2018-2060 (x mln) | Prognose 2019-2060 (x mln) | |
---|---|---|---|
1980 | 14,091014 | ||
1981 | 14,208586 | ||
1982 | 14,285829 | ||
1983 | 14,339551 | ||
1984 | 14,394589 | ||
1985 | 14,453833 | ||
1986 | 14,529430 | ||
1987 | 14,615125 | ||
1988 | 14,714948 | ||
1989 | 14,805240 | ||
1990 | 14,892574 | ||
1991 | 15,010445 | ||
1992 | 15,129150 | ||
1993 | 15,239182 | ||
1994 | 15,341553 | ||
1995 | 15,424122 | ||
1996 | 15,493889 | ||
1997 | 15,567107 | ||
1998 | 15,654192 | ||
1999 | 15,760225 | ||
2000 | 15,863950 | ||
2001 | 15,987075 | ||
2002 | 16,105285 | ||
2003 | 16,192572 | ||
2004 | 16,258032 | ||
2005 | 16,305526 | ||
2006 | 16,334210 | ||
2007 | 16,357992 | ||
2008 | 16,405399 | ||
2009 | 16,485787 | ||
2010 | 16,574989 | ||
2011 | 16,655799 | ||
2012 | 16,730348 | ||
2013 | 16,779575 | ||
2014 | 16,829289 | ||
2015 | 16,900726 | ||
2016 | 16,979120 | ||
2017 | 17,081507 | ||
2018 | 17,181084 | ||
2019 | 17,282163 | 17,285136 | |
2020 | 17,414598 | 17,377972 | 17,414598 |
2021 | 17,459108 | 17,550226 | |
2022 | 17,529632 | 17,685368 | |
2023 | 17,598096 | 17,808587 | |
2024 | 17,664458 | 17,923352 | |
2025 | 17,728732 | 18,028202 | |
2026 | 17,792588 | 18,123585 | |
2027 | 17,855130 | 18,212175 | |
2028 | 17,915632 | 18,298056 | |
2029 | 17,974130 | 18,381435 | |
2030 | 18,030356 | 18,460783 | |
2031 | 18,084108 | 18,536313 | |
2032 | 18,134950 | 18,607801 | |
2033 | 18,182638 | 18,675135 | |
2034 | 18,226952 | 18,738060 | |
2035 | 18,267932 | 18,797262 | |
2036 | 18,305472 | 18,852640 | |
2037 | 18,339414 | 18,904274 | |
2038 | 18,369700 | 18,952022 | |
2039 | 18,396400 | 18,995926 | |
2040 | 18,419768 | 19,036235 | |
2041 | 18,439904 | 19,073120 | |
2042 | 18,456986 | 19,106982 | |
2043 | 18,471380 | 19,138143 | |
2044 | 18,483456 | 19,166948 | |
2045 | 18,493584 | 19,193745 | |
2046 | 18,501824 | 19,218566 | |
2047 | 18,508784 | 19,241970 | |
2048 | 18,514774 | 19,264219 | |
2049 | 18,520012 | 19,285467 | |
2050 | 18,524720 | 19,305927 | |
2051 | 18,529300 | 19,326002 | |
2052 | 18,534102 | 19,346052 | |
2053 | 18,539522 | 19,366511 | |
2054 | 18,545796 | 19,387644 | |
2055 | 18,553428 | 19,410010 | |
2056 | 18,562716 | 19,433985 | |
2057 | 18,573916 | 19,459896 | |
2058 | 18,587172 | 19,487967 | |
2059 | 18,602750 | 19,518546 | |
2060 | 18,620616 | 19,551664 |
Het aantal 65-plussers loopt naar verwachting op van 3,4 miljoen nu naar 4,9 miljoen rond 2040. Vergeleken met de vorige Kernprognose voorziet de huidige Kernprognose 54 duizend 65-plussers meer in 2040 en 160 duizend meer in 2060.
Jaar | 0-20 jaar Waarneming (x mln) | 0-20 jaar Prognose 2018-2060 (x mln) | 0-20 jaar Prognose 2019-2060 (x mln) | 20-65 jaar Waarneming (x mln) | 20-65 jaar Prognose 2018-2060 (x mln) | 20-65 jaar Prognose 2019-2060 (x mln) | 65 jaar en ouder Waarneming (x mln) | 65 jaar en ouder Prognose 2018-2060 (x mln) | 65 jaar en ouder Prognose 2019-2060 (x mln) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 3,873008 | 9,838500 | 2,152442 | ||||||
2001 | 3,908053 | 9,904521 | 2,174501 | ||||||
2002 | 3,940636 | 9,965935 | 2,198714 | ||||||
2003 | 3,968999 | 10,003117 | 2,220456 | ||||||
2004 | 3,987557 | 10,019321 | 2,251154 | ||||||
2005 | 3,987957 | 10,028899 | 2,288670 | ||||||
2006 | 3,975626 | 10,028125 | 2,330459 | ||||||
2007 | 3,957103 | 10,032537 | 2,368352 | ||||||
2008 | 3,940450 | 10,050123 | 2,414826 | ||||||
2009 | 3,933585 | 10,080387 | 2,471815 | ||||||
2010 | 3,928334 | 10,108327 | 2,538328 | ||||||
2011 | 3,913819 | 10,147034 | 2,594946 | ||||||
2012 | 3,894754 | 10,119226 | 2,716368 | ||||||
2013 | 3,870773 | 10,084457 | 2,824345 | ||||||
2014 | 3,846040 | 10,064225 | 2,919024 | ||||||
2015 | 3,828059 | 10,064982 | 3,007685 | ||||||
2016 | 3,818499 | 10,075313 | 3,085308 | ||||||
2017 | 3,817173 | 10,104674 | 3,159660 | ||||||
2018 | 3,810656 | 10,131312 | 3,239116 | ||||||
2019 | 3,791838 | 3,792844 | 10,176321 | 10,177500 | 3,314004 | 3,314793 | |||
2020 | 3,778137 | 3,773522 | 3,778137 | 10,243954 | 10,213418 | 10,243954 | 3,392507 | 3,391033 | 3,392507 |
2021 | 3,750492 | 3,760357 | 10,240663 | 10,318296 | 3,467954 | 3,471574 | |||
2022 | 3,732784 | 3,749117 | 10,249433 | 10,383100 | 3,547415 | 3,553151 | |||
2023 | 3,719026 | 3,740533 | 10,250971 | 10,432328 | 3,628100 | 3,635726 | |||
2024 | 3,708818 | 3,735611 | 10,244786 | 10,467620 | 3,710854 | 3,720120 | |||
2025 | 3,707800 | 3,739441 | 10,224158 | 10,481138 | 3,796773 | 3,807623 | |||
2026 | 3,714955 | 3,750765 | 10,196050 | 10,478841 | 3,881582 | 3,893980 | |||
2027 | 3,725743 | 3,766122 | 10,159537 | 10,462108 | 3,969850 | 3,983945 | |||
2028 | 3,740911 | 3,786786 | 10,117838 | 10,438178 | 4,056883 | 4,073092 | |||
2029 | 3,753307 | 3,805190 | 10,075643 | 10,412588 | 4,145180 | 4,163656 | |||
2030 | 3,766335 | 3,824183 | 10,030071 | 10,381837 | 4,233950 | 4,254763 | |||
2031 | 3,779948 | 3,843635 | 9,989134 | 10,354266 | 4,315024 | 4,338412 | |||
2032 | 3,797905 | 3,867360 | 9,947616 | 10,324826 | 4,389430 | 4,415615 | |||
2033 | 3,819120 | 3,893928 | 9,904151 | 10,292727 | 4,459367 | 4,488479 | |||
2034 | 3,844152 | 3,923909 | 9,854573 | 10,253594 | 4,528228 | 4,560556 | |||
2035 | 3,864945 | 3,949091 | 9,798656 | 10,208320 | 4,604332 | 4,639850 | |||
2036 | 3,889441 | 3,977728 | 9,744125 | 10,164082 | 4,671906 | 4,710830 | |||
2037 | 3,911250 | 4,003811 | 9,701250 | 10,131161 | 4,726914 | 4,769301 | |||
2038 | 3,934935 | 4,031201 | 9,666256 | 10,106180 | 4,768509 | 4,814641 | |||
2039 | 3,957710 | 4,058199 | 9,647801 | 10,096739 | 4,790890 | 4,840987 | |||
2040 | 3,976519 | 4,081806 | 9,639174 | 10,096201 | 4,804075 | 4,858228 | |||
2041 | 3,990899 | 4,103905 | 9,641828 | 10,103769 | 4,807178 | 4,865447 | |||
2042 | 4,000267 | 4,121951 | 9,649554 | 10,115190 | 4,807165 | 4,869841 | |||
2043 | 4,005348 | 4,135366 | 9,662433 | 10,131837 | 4,803599 | 4,870940 | |||
2044 | 4,006124 | 4,143561 | 9,676266 | 10,150192 | 4,801067 | 4,873195 | |||
2045 | 4,002823 | 4,147027 | 9,693730 | 10,172686 | 4,797030 | 4,874032 | |||
2046 | 3,996133 | 4,146561 | 9,708008 | 10,192266 | 4,797683 | 4,879739 | |||
2047 | 3,986832 | 4,142311 | 9,727155 | 10,217745 | 4,794797 | 4,881913 | |||
2048 | 3,975816 | 4,135093 | 9,752624 | 10,250249 | 4,786334 | 4,878876 | |||
2049 | 3,963733 | 4,125716 | 9,780193 | 10,285700 | 4,776086 | 4,874051 | |||
2050 | 3,951294 | 4,115193 | 9,804039 | 10,317707 | 4,769385 | 4,873027 | |||
2051 | 3,939173 | 4,104400 | 9,825147 | 10,347407 | 4,764982 | 4,874194 | |||
2052 | 3,927959 | 4,094046 | 9,841671 | 10,372656 | 4,764471 | 4,879351 | |||
2053 | 3,918184 | 4,084822 | 9,856731 | 10,396482 | 4,764607 | 4,885208 | |||
2054 | 3,910232 | 4,077238 | 9,871872 | 10,420126 | 4,763692 | 4,890280 | |||
2055 | 3,904394 | 4,071828 | 9,884388 | 10,440959 | 4,764645 | 4,897223 | |||
2056 | 3,900912 | 4,068862 | 9,889155 | 10,454078 | 4,772649 | 4,911044 | |||
2057 | 3,900077 | 4,068520 | 9,893105 | 10,466513 | 4,780735 | 4,924863 | |||
2058 | 3,902027 | 4,071115 | 9,897660 | 10,479753 | 4,787484 | 4,937099 | |||
2059 | 3,906763 | 4,076771 | 9,902068 | 10,492966 | 4,793919 | 4,948809 | |||
2060 | 3,914103 | 4,085393 | 9,904327 | 10,503963 | 4,802185 | 4,962309 |
Het oplopende aantal 65-plussers zorgt ervoor dat de grijze druk, de verhouding tussen het aantal personen van 65 jaar of ouder en het aantal personen van 20 tot 65 jaar, de komende jaren toeneemt. Momenteel is de grijze druk 33 procent en rond 2040 zal dat naar verwachting 48 procent zijn. Ten opzichte van de vorige prognose ligt de grijze druk rond 2030 krap 2 procentpunt lager. Dit is het gevolg van bijgestelde migratieveronderstellingen.
Waarneming (%) | Prognose 2018-2060 (%) | Prognose 2019-2060 (%) | |
---|---|---|---|
2000 | 21,9 | ||
2001 | 22,0 | ||
2002 | 22,1 | ||
2003 | 22,2 | ||
2004 | 22,5 | ||
2005 | 22,8 | ||
2006 | 23,2 | ||
2007 | 23,6 | ||
2008 | 24,0 | ||
2009 | 24,5 | ||
2010 | 25,1 | ||
2011 | 25,6 | ||
2012 | 26,8 | ||
2013 | 28,0 | ||
2014 | 29,0 | ||
2015 | 29,9 | ||
2016 | 30,6 | ||
2017 | 31,3 | ||
2018 | 32,0 | ||
2019 | 32,6 | 32,6 | |
2020 | 33,1 | 33,2 | 33,1 |
2021 | 33,9 | 33,6 | |
2022 | 34,6 | 34,2 | |
2023 | 35,4 | 34,9 | |
2024 | 36,2 | 35,5 | |
2025 | 37,1 | 36,3 | |
2026 | 38,1 | 37,2 | |
2027 | 39,1 | 38,1 | |
2028 | 40,1 | 39,0 | |
2029 | 41,1 | 40,0 | |
2030 | 42,2 | 41,0 | |
2031 | 43,2 | 41,9 | |
2032 | 44,1 | 42,8 | |
2033 | 45,0 | 43,6 | |
2034 | 46,0 | 44,5 | |
2035 | 47,0 | 45,5 | |
2036 | 47,9 | 46,3 | |
2037 | 48,7 | 47,1 | |
2038 | 49,3 | 47,6 | |
2039 | 49,7 | 47,9 | |
2040 | 49,8 | 48,1 | |
2041 | 49,9 | 48,2 | |
2042 | 49,8 | 48,1 | |
2043 | 49,7 | 48,1 | |
2044 | 49,6 | 48,0 | |
2045 | 49,5 | 47,9 | |
2046 | 49,4 | 47,9 | |
2047 | 49,3 | 47,8 | |
2048 | 49,1 | 47,6 | |
2049 | 48,8 | 47,4 | |
2050 | 48,6 | 47,2 | |
2051 | 48,5 | 47,1 | |
2052 | 48,4 | 47,0 | |
2053 | 48,3 | 47,0 | |
2054 | 48,3 | 46,9 | |
2055 | 48,2 | 46,9 | |
2056 | 48,3 | 47,0 | |
2057 | 48,3 | 47,1 | |
2058 | 48,4 | 47,1 | |
2059 | 48,4 | 47,2 | |
2060 | 48,5 | 47,2 |
5. Tot slot
Volgens de nieuwe Kernprognose van het CBS groeit de Nederlandse bevolking door tot 19,6 miljoen inwoners in 2060. Internationale migratie speelt een belangrijke rol bij de toekomstige bevolkingsgroei. De verwachte bevolkingsomvang in 2060 is 931 duizend groter dan volgens de prognose uit 2018. Dit is met name het gevolg van aangepaste veronderstellingen voor de migratie.
Literatuur
Riele, S. te, Duin, C. van & Stoeldraijer, L. (2018). Huishoudensprognose 2018–2060: opmars eenpersoonshuishoudens zet door. Statistische Trends, december 2018.
Riele, S. te, Huisman, C., Stoeldraijer, L., Jong, A. de, Duin, C. van & Husby, T. (2019). PBL/CBS Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2019–2050: Belangrijkste uitkomsten.
Stoeldraijer, L., Duin, C. van & Janssen, F. (2013). Bevolkingsprognose 2012–2060: model en veronderstellingen betreffende de sterfte. Bevolkingstrends, 27-6-2013.
Stoeldraijer, L., Duin, C. van & Huisman, C. (2017a). Bevolkingsprognose 2017–2060: 18,4 miljoen inwoners in 2060. Statistische Trends, december 2017.
Stoeldraijer, L., Duin, C. van & Huisman, C. (2017b). Bevolkingsprognose 2017–2060: veronderstellingen voor kindertal, levensduur en internationale migratie. Statistische Trends, december 2017.
Stoeldraijer, L. & Duin, C. van (2018). Kernprognose 2018–2060: immigratie blijft hoog. Statistische Trends, december 2018.
Stoeldraijer, L.& Harmsen, C. (2017). De levensverwachting meet de sterfte.Bevolkingstrends 2017|04. Statistische Trends, september 2019.
Bijlage A. Definities
Emigratie
Met emigratie wordt het vertrek van personen naar het buitenland bedoeld. Hierbij wordt het saldo van de administratieve correcties opgesteld. Het saldo van de administratieve correcties is de som van de administratieve opnemingen en afvoeringen. Een administratieve opneming is de opneming van een persoon in de bevolkingsregisters vaneen gemeente op verzoek van de betrokkene. Deze opneming is niet het gevolg van geboorte, immigratie of vestiging van die persoon vanuit een andere gemeente in Nederland. Een administratieve opneming is meestal een hervestiging van een persoon die eerder administratief is afgevoerd en die verklaart nooit uit Nederland te zijn weggeweest.Een administratieve afvoering is de verwijdering van een persoon uit de bevolkingsregisters van een gemeente nadat de gemeente heeft vastgesteld dat de verblijfplaats van deze persoon niet bekend is, deze persoon niet bereikbaar is en waarschijnlijk geen inwoner meer is van een Nederlandse gemeente. Een administratieve afvoering is meestal het gevolg van het vertrek van een persoon naar het buitenland zonder dat deze de gemeente hiervan op de hoogte heeft gesteld.Grijze druk en dynamische grijze druk
De grijze druk is de verhouding tussen het aantal personen van 65 jaar of ouder en het aantal personen van 20 tot 65 jaar. De dynamische grijze druk is de verhouding tussen het aantal personen in de AOW-gerechtigde leeftijd en het aantal personen van 20 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Deze cijfers geven inzicht in de verhouding van de ouderen tot het werkende deel van de bevolking. Op dit moment is nog niet precies bekend hoe de AOW-gerechtigde leeftijd in de nieuwe pensioenwet zal worden berekend. Daarom ontbreekt in dit artikel de dynamische grijze druk.Immigratie
Tot de immigranten worden alleen personen gerekend die als inwoner in een Nederlandse gemeente staan ingeschreven. Wie korter dan vier maanden in Nederland verblijft, is niet verplicht om zich in te schrijven. Veel tijdelijke buitenlandse werknemers worden daarom niet bij de arbeidsmigranten geteld. Asielzoekers kunnen zich alleen inschrijven bij een gemeente als ze een verblijfstatus hebben, of minimaal een half jaar gebruikmaken vaneen opvangvoorziening voor asielzoekers. Alleen na inschrijving worden ze gerekend tot de asielmigranten.Migratie naar motief en naar reden
Informatie over migratiemotieven is gebaseerd op gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Van personen met de Nederlandse nationaliteit is geen migratiemotief bekend omdat zij zich niet hoeven te melden bij de IND. Het gaat om ongeveer 30 procent van de immigranten. Ook ontbreekt van een groot deel van de EU-onderdanen en personen uit de EFTA-landen (IJsland,Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland) het migratiemotief omdat zij sinds mei 2006 geen verblijfsvergunning meer nodig hebben.Het CBS publiceert sinds 2017, in plaats van het migratiemotief, over de migratiereden.Voor niet-Nederlandse immigranten van buiten de EU/EFTA is dit hetzelfde als het migratiemotief. Voor immigranten uit EU/EFTA-landen is het afgeleid door na te gaan of de immigranten binnen 120 dagen na aankomst zijn gaan werken, samenwonen of studeren.
De data over migratieredenen laat andere trends zien dan over migratiemotieven,waardoor het niet duidelijk is in hoeverre het de intentie meet waarmee de immigrant naar Nederland kwam. Het aantal immigranten voor wie geen reden kan worden afgeleid is groot en neemt de laatste jaren toe. Deze data is daardoor minder bruikbaar voor het formuleren van prognoseveronderstellingen dan de gegevens over migratiemotief voor de andere migratieachtergronden. Om deze reden is besloten om ditmaal bij het opstellen van de veronderstellingen voor de immigratie uit de EU geen onderscheid naar migratiemotief(of reden) te maken. Bij de immigratie van buiten de EU wordt dit onderscheid welgemaakt.
Migratieachtergrond
Personen met een migratieachtergrond, dat wil zeggen inwoners van Nederland van wie minstens één ouder in het buitenland geboren is, worden door het CBS onderscheiden in personen van de eerste en tweede generatie. Personen van de eerste generatie zijn in het buitenland geboren, personen van de tweede generatie in Nederland. Daarnaast worden ze onderscheiden naar geboorteland. De migratieachtergrond wordt bij de eerste generatie bepaald door het geboorteland van de persoon. Bij de tweede generatie wordt de migratieachtergrond bepaald door het land waar hun moeder geboren is, of, als dat Nederland is, door het geboorteland van de vader. In de Bevolkingsprognose worden de geboortelanden onderverdeeld in de volgende gebieden:1. EU (de huidige lidstaten van de Europese Unie, exclusief Nederland)
2. Turkije
3. Overig Europa (Europese staten die geen EU-lid zijn, exclusief Turkije)
4. Marokko
5. Afrika (exclusief Marokko)
6. Suriname
7. Antillen (voormalige Nederlandse Antillen en Aruba, inclusief Bonaire, Sint-Eustatius en
Saba, die de status van speciale Nederlandse gemeente hebben)
8. Latijns Amerika (exclusief Suriname en de Antillen)
9. Indonesië
10. Azië (exclusief Indonesië en Japan)
11. Overig buiten Europa (Verenigde Staten, Canada, Japan en Oceanië)
Periode-levensverwachting
De levensverwachting, die ook de periode-levensverwachting of virtuele levensduur wordt genoemd, is de leeftijd die iemand zou bereiken als de sterftekansen naar leeftijd van een gekozen jaar iemands hele leven zouden gelden. Het geeft aan hoe oud een pasgeborene uit dat jaar gemiddeld zal worden, als vanaf dat jaar de vooruitgang op het gebied van gezondheid en medische kennis zou stilvallen.De werkelijke levensduur, het aantal jaren dat een persoon mag verwachten te leven,wordt ook wel de cohort-levensverwachting genoemd. Het nadeel van de cohortlevensverwachting is dat deze pas exact kan worden berekend wanneer alle personen van de groep zijn overleden. Aangevuld met prognoses kan er wel een schatting gemaakt worden van de levensduur van nog niet uitgestorven cohorten.
Voor meer uitleg over en een berekening van de levensverwachting, zie Stoeldraijer en Harmsen (2017).