4. Samenvatting en conclusie
4.1 Vrijwilligerswerk: het reguliere onderzoeksdeel
In 2021 gaf 39 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder aan zich minstens één keer per jaar als vrijwilliger ingezet te hebben voor een organisatie of vereniging. Er is sprake van een daling ten opzichte van de voorgaande jaren. Tussen 2012 en 2019 (vóór corona) was dat gemiddeld 49 procent, in 2020 (eerste coronajaar) was 44 procent actief als vrijwilliger. Vooral het aandeel dat in de afgelopen vier weken vrijwilligers werk deed is relatief sterk gedaald van 30 procent in voorgaande jaren tot respectievelijk 21 en 22 procent in 2020 en 2021. In 2021 waren er vooral minder vrijwilligers voor scholen, jeugdwerk en culturele organisaties. Deze daling kan deels het gevolg zijn van corona. Immers, veel vrijwilligerswerk was niet mogelijk door de maatregelen.
De meeste vrijwilligers zetten zich, net als in voorgaande jaren, in voor sportverenigingen, verzorging, scholen, jeugdwerk en levensbeschouwelijke organisaties. Gemiddeld besteedden vrijwilligers iets meer dan 4 uur per week aan vrijwilligerswerk. Vergeleken met 2020 waren er minder vrijwilligers in 2021 actief, maar het aandeel vrijwilligers dat 1 tot 3 uur vrijwilligerswerk deed was hoger in 2021 en het aandeel dat minder dan één uur vrijwilligerswerk deed was lager.
Er zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen. Zo zijn vrijwilligers vaker te vinden onder de middelbare leeftijdsgroepen dan onder de jongere en oudere leeftijdsgroepen. Vrouwen en mannen doen even vaak vrijwilligerswerk. Wel verschillen mannen en vrouwen naar het soort organisatie waarvoor ze het vrijwilligerswerk doen: vrouwen zijn ongeveer twee keer zo vaak als mannen actief in de verzorging en voor een school, terwijl mannen bijvoorbeeld vaker vrijwilliger zijn bij sportverenigingen. Mensen met een hoog onderwijsniveau en een hoog huishoudensinkomen zijn vaker vrijwilliger dan mensen met een lager onderwijsniveau en een laag huishoudensinkomen. Mensen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker vrijwilliger dan degenen met een migratieachtergrond. Verschillen zijn ook te zien tussen personen die zich al dan niet rekenen tot een kerkelijke gezindte. Mensen die behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering zijn vaker actief als vrijwilliger dan mensen zonder denominatie. Maar ook inwoners van niet of weinig stedelijke woongemeenten zijn vaker vrijwilliger dan degenen in (zeer) sterk stedelijke woongemeenten.
4.2 Vrijwilligerswerk: het aanvullende onderzoeksdeel
Het voornaamste doel van de aanvullende vragen over vrijwilligerswerk was om meer informatie te verkrijgen over een aantal aspecten van vrijwilligerswerk, waaronder tevredenheid, vrijwilligerswerk doen voor een burgercollectief of inwonersinitiatief, VOG aanvragen en of werkgevers vrijwilligerswerk steunen. Met een rapportcijfer is vastgesteld hoe tevreden de vrijwilligers zijn met het vrijwilligerswerk dat ze doen. Gemiddeld gaf men een 7,6 voor de tevredenheid. Er is weinig variatie tussen het soort vrijwilligerswerk. Het meest tevreden zijn de 65- tot 75-jarigen en het minst de 45-tot 55-jarigen. Lager opgeleiden zijn tevredener dan hoger opgeleiden. Mannen en vrouwen verschillen niet in tevredenheid.
Drie procent van de bevolking van 15 jaar of ouder gaf aan in de afgelopen 12 maanden vrijwilligerswerk verricht te hebben voor een burgercollectief of inwonersinitiatief; 1,4 procent deed dat in de vier weken voorafgaand aan het interview. Gemiddeld hebben mensen minder dan een uur per week besteed aan vrijwilligerswerk voor een burgercollectief of inwonersinitiatief en gaven met een 7,6 aan hier tevreden over te zijn.
Een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) is soms nodig om als vrijwilliger te mogen werken. Slechts voor 1 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder was het aanvragen van een VOG een reden geweest om geen of geen ander vrijwilligerswerk te doen.
Op de vraag of de werkgever rekening houdt met werknemers die vrijwilligerswerk doen, antwoordde bijna een kwart van de vrijwilligers bevestigend. Mensen die geen vrijwilligerswerk deden gaven vaker aan dan vrijwilligers dat zij het niet wisten.