1. Inleiding
In dit rapport staan de belangrijkste resultaten van het Onderzoek Onderweg in Nederland 2021 met betrekking tot het meerwerk Noordvleugel.
1.1 Landelijk ODiN onderzoek
Verplaatsingsonderzoek kent in Nederland een lange geschiedenis. Sinds 1978 onderzoekt het CBS de mobiliteit van personen in Nederland. Tussen 1978 en 2004 gebeurde dit onder de naam Onderzoek Verplaatsingsgedrag (OVG). In 2004 werd de uitvoering van het onderzoek overgenomen door Rijkswaterstaat. In de periode 2004 tot en met 2009 werd het onderzoek in opdracht van Rijkswaterstaat uitgevoerd door het bureau SocialData onder de naam Mobiliteitsonderzoek Nederland (MON). Met ingang van 2010 kwam de uitvoering van het mobiliteitsonderzoek weer terug bij het CBS, als Onderzoek Verplaatsingen in Nederland (OViN). Het laatste onderzoeksjaar waarvoor op de OViN-werkwijze het mobiliteitsonderzoek is uitgevoerd is 2017. Met ingang van 2018 is het onderzoek gewijzigd en gaat het verder onder de naam Onderweg in Nederland, kortweg ODiN.
In dit plausibiliteitsrapport worden de resultaten van ODiN 2021 in het gebied Noordvleugel gepresenteerd en vergeleken met die van de voorgaande drie onderzoeksjaren. De resultaten zijn niet enkel gebaseerd op de responsen uit de steekproef van het meerwerk, maar op alle responsen van inwoners uit Noordvleugel, dus ook die vanuit de landelijke steekproef. Al deze responsen zijn onderdeel van één geïntegreerd bestand en alle responsen in dat bestand worden gezamenlijk gewogen. De significante verschillen in de uitkomsten tussen de opeenvolgende jaren zijn in de tabellen aangegeven. De mutaties van 2021 ten opzichte van 2020 worden getoetst op basis van statistische marges.
Het jaar 2021 was net als 2020 een bijzonder jaar vanwege de ziekte covid-19 veroorzaakt door het coronavirus SARS-CoV-19. Het virus dat eind december 2019 in het Chinese Wuhan werd ontdekt werd op 27 februari 2020 officieel voor het eerst bij een persoon in Nederland vastgesteld. Op 1 maart 2020 volgde het eerste advies in Nederland, namelijk thuisblijven bij milde luchtwegklachten na een bezoek aan een risicogebied (China, Zuid-Korea, Iran, Singapore en Noord-Italië). Op 11 maart 2020 was er volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) officieel sprake van een pandemie. In 2020 en 2021 zouden nog tal van verschillende adviezen en maatregelen volgen om het virus de kop in te drukken. Ook de Nederlandse overheid trof maatregelen. Dit had zijn weerslag op het gehele reilen en zeilen van de samenleving en daarmee ook op de mobiliteit daarvan.
In februari 2022 zijn de bestanden van ODiN 2018 tot en met 2020 heropgeleverd. Aanleiding voor de herziening was dat in 2021 uit nadere controles van de cijfers bleek dat er bij het onderdeel serieverplaatsingen een foutieve berekening had plaatsgevonden vanaf het eerste ODiN-jaar 2018. Omdat bij de onderzoeksjaren 2019 en 2020 ook aanvullende optimalisaties van het verwerkingsproces zijn doorgevoerd, is besloten tot heropleveringen van de ODiN-bestanden van alle drie de jaren. Naar aanleiding van de herziening is besloten de landelijke resultaten van alle drie de jaren opnieuw te berekenen en te presenteren in het rapport “Onderweg in Nederland (ODiN) 2018–2020, Eindrapportage heropleveringen”. Voor de meerwerkonderzoeken zijn de eindrapportages niet speciaal aangepast naar aanleiding van de heropleveringen. Deze plausibiliteitsrapportage over ODiN 2021 bevat daarentegen wel cijfers op basis van de heropleveringen. Dit is ook de reden dat de resultaten voor alle ODiN-jaren tot nu toe (2018 tot en met 2021) in de tabellen zijn opgenomen. Overigens zijn niet alle resultaten gewijzigd naar aanleiding van de heropleveringen. In dit rapport betreft het de tabellen 2.1, 2.6, 3.2 en 4.2 die herziene cijfers bevatten.
Naast voorliggend rapport met resultaten van ODiN 2021 betreffende Noordvleugel is er ook een onderzoeksbeschrijving van het ODiN 2021 en een landelijke plausibiliteitsrapportage. Deze bieden meer achtergrondinformatie over (de resultaten van) het onderzoek.
Belangrijke informatie specifiek over het meerwerk Noordvleugel staat in de volgende paragraaf. Verschillen in de onderzoeksmethode tussen ODiN 2020 en ODiN 2021 staan in paragraaf 1.3. In paragraaf 1.4 wordt ingegaan op de betekenis van de gebruikte indicatoren. Paragraaf 1.5 bevat ongewogen responsinformatie. De laatste paragraaf tenslotte bevat de leeswijzer voor de andere hoofdstukken in deze rapportage.
1.2 Meerwerk Noordvleugel
De Vervoerregio Amsterdam laat sinds 2011 meerwerk uitvoeren voor het noordelijke deel van de Randstad, genaamd Noordvleugel.
Het meerwerkgebied Noordvleugel bestaat in 2021 uit 51 gemeenten. Dat zijn er 17 meer dan in 2020. Dat komt omdat het meerwerkgebied in 2021 is uitgebreid met de regio Noord-Holland Noord. Deze regio bestaat uit 3 deelregio’s (Regio Alkmaar, West-Friesland en Kop van Noord-Holland) en dus in totaal 17 gemeenten. Deze zijn toegevoegd aan het meerwerkgebied Noordvleugel dat in de voorgaande ODiN-jaren bestond uit de gemeenten in de metropoolregio Amsterdam (in 2021 32 gemeenten) en de gemeenten Zeewolde en Dronten. In bijlage A is de gebiedsindeling in meer detail uitgewerkt.
De steekproef voor het meerwerk Noordvleugel bestaat in 2021 uit personen woonachtig in de 51 gemeenten van het meerwerkgebied. De gemeente Amsterdam en de deelregio Regio Alkmaar nemen daarbij een bijzondere plek in. Daar worden voor de meerwerkopdracht Noordvleugel namelijk geen extra steekproefpersonen getrokken. Dit is vanwege het feit dat daar, gezien de informatiebehoefte, vanuit de landelijke steekproef al voldoende responsen worden behaald. Beide deelregio’s worden wél beschouwd als onderdeel van het meerwerkgebied Noordvleugel, omdat er voor deze gebieden binnen de meerwerkopdracht wel een informatiebehoefte bestaat.
Meerwerkgebied versus rapportagegebied
In de jaren 2018 tot en met 2020 had het meerwerkgebied Noordvleugel telkens dezelfde geografische afbakening, namelijk de metropoolregio Amsterdam plus de gemeenten Zeewolde en Dronten. Nu in 2021 het meerwerkgebied is uitgebreid met het deelgebied Noord-Holland Noord is er voor gekozen het gebied waarover in deze rapportage jaarlijks de resultaten zijn gepresenteerd niet te wijzigen. Hierdoor blijven de gepresenteerde resultaten van 2021 vergelijkbaar met die van de voorgaande jaren. Dit betekent tevens dat de resultaten in deze rapportage dus zijn berekend zonder respondenten uit het deelgebied Noord-Holland Noord mee te nemen. Er is dus een verschil tussen het meerwerkgebied Noordvleugel (51 gemeenten) in het databestand en het rapportagegebied Noordvleugel (34 gemeenten) waarvan in deze rapportage de resultaten gepresenteerd worden.
Responseisen en responswensen Noordvleugel
Voor het rapportagegebied Noordvleugel is de responseis 2 000 respondenten uit enkel de meerwerksteekproef. Voor elk van de tien basisregio’s daarvan geldt tevens een responswens van minimaal 700 responsen afkomstig uit zowel de landelijke als de meerwerksteekproef. Voor het meerwerkgebied Noord-Holland Noord geldt geen responseis, maar wel een responswens van minimaal 700 responsen (uit zowel de landelijke als de meerwerksteekproef) voor elk van de drie deelregio’s van Noord-Holland Noord.
1.3 Belangrijke verschillen tussen ODiN 2020 en ODiN 2021
In deze paragraaf worden de onderzoeksverschillen beschreven van ODiN 2021 ten opzichte van het voorgaande onderzoeksjaar. Daarbij gaat het met name om de verschillen die mogelijk van belang zijn bij het beoordelen van de verschillen tussen de resultaten van beide onderzoeksjaren. Verondersteld mag worden dat de onderzoekswijzigingen in ODiN 2021 ten opzichte van ODiN 2020 in het niet vallen bij de trendwijzigingen tussen beide jaren die direct of indirect veroorzaakt zijn door covid-19.
In 2021 heeft de weging van het onderzoek enkele wijzigingen ondergaan die de vergelijkbaarheid met vorig jaar licht kunnen beïnvloeden. Deze worden hieronder vermeld. Er zijn echter meer wijzigingen geweest in het onderzoeksproces. Voor een volledig overzicht van de verschillen en meer detailinformatie wordt verwezen naar de Onderzoeksbeschrijving van ODiN 2021.
Weging - regionale indelingen
De weegvariabelen met regionale indelingen in het weegmodel van ODiN 2021 hebben een aantal wijzigingen ondergaan. Deze zijn doorgevoerd vanwege het toevoegen van het meerwerkgebied Noord-Holland Noord (bestaande uit drie deelregio’s) aan het meerwerk Noordvleugel en het wegvallen van het meerwerk in de stadsregio Parkstad Limburg.
Weging - voorweging
Om de insluit- of startgewichten voor de eindweging van ODiN te benaderen wordt de weging van ODiN gestart met een voorweging. Daarmee wordt gecorrigeerd voor ongelijke insluitkansen en ook deels selectieve respons tussen de verschillende groepen. In de voorweging wordt onder andere rekening gehouden met (wijzigingen in) het steekproefontwerp. De voorweging bestaat bij ODiN uit 3 elementen, namelijk de doelgroepen (strata) uit de steekproef, een regionale component en een eventuele periode-indeling. Deze laatste is de afgelopen jaren ingezet om in te spelen op wijzigingen in de steekproef gedurende het onderzoeksjaar. Zoals hiervoor al aangegeven is de regionale component aangepast vanwege de wijzigingen in het meerwerk. Daarnaast is ook de periode-indeling aangepast om in de voorweging al zoveel mogelijk te zorgen voor een evenwichtige responsvertegenwoordiging. Dit omdat het onderzoek in de eerste vijf maanden van 2021 een iets hoger aantal respondenten kent dan in de zeven maanden erna.
Weging - afwezigheid
In de weging vindt een afwezigheidscorrectie plaats. Daarbij wordt mogelijke extra non-respons onder vakantiegangers in binnen- en buitenland en van zakenreizigers naar het buitenland gecorrigeerd. Dit gebeurt door de in ODiN waargenomen afwezigheidskenmerken te relateren aan bijbehorende populatieschattingen van het aantal vakantiegangers en zakenreizigers uit het Continu Vakantieonderzoek (CVO). Met ingang van 2021 is de doelpopulatie van het CVO echter gewijzigd en wordt daarin de voor ODiN relevante populatie van 6 tot en met 14 jarigen niet meer waargenomen. Onderzocht is hoe de weging van ODiN hiervoor op een praktische en toekomstbestendige manier aangepast zou moeten worden. De uitkomst is dat voor de personen van 6 tot en met 14 jaar voortaan in het CVO gekeken wordt naar de vakantie-afwezigheid van 6 tot en met 14 jarigen in de groep 15+ met een huisgenoot in de leeftijd van 6 tot en met 14 jaar. Daarbij wordt voor vakantie-afwezigheid in het binnenland een 1-op-1 relatie gebruikt. Voor vakantie- en zakenverblijf in het buitenland in de periode juli tot en met september is de verhouding vastgesteld op 95% en voor de overige maanden op 80%. Dat voor de laatste twee geen 1-op-1 relatie geldt, is vooral te verklaren doordat vanwege werk de oudere personen uit huishoudens met kinderen vaker in het buitenland verblijven dan de kinderen. Dat geldt dan weer sterker in de maanden buiten de zomervakantie dan in de zomervakantiemaanden. Toetsing van deze nieuwe werkwijze met terugwerkende kracht op de wegingen van ODiN 2018, 2019 en 2020 liet voor elk van de drie jaren slechts zeer kleine verschillen zien vergeleken met de oorspronkelijke weegresultaten.
1.4 Indicatoren in deze plausibiliteitsrapportage
In de tabellen worden evenals in voorgaande jaren de waarden van verschillende indicatoren per jaar weergegeven. In deze rapportage betreft het de ODiN-jaren 2018 tot en met 2021. Dit laatste jaar was evenals 2020 een bijzonder jaar in verband met covid-19 en de diverse maatregelen die daarom afwisselend van toepassing waren. Daarom is er in deze rapportage voor gekozen zowel de verschilpercentages op te nemen waarmee de waarden in 2021 gewijzigd zijn ten opzichte van 2020 en waarmee de waarden in 2021 gewijzigd zijn ten opzichte van 2019.
Het onderzoek wordt uitgevoerd onder personen van 6 jaar of ouder in particuliere huishoudens in Nederland. Dat wil zeggen dat personen in instellingen, inrichtingen en tehuizen niet tot de doelpopulatie behoren. Voor deze rapportage is de doelpopulatie verder afgebakend tot enkel de inwoners van het rapportagegebied Noordvleugel (zie paragraaf 1.2). Alle in deze rapportage opgenomen indicatoren hebben dus betrekking op deze afbakening van de doelpopulatie en daarbij wordt gerekend met de populatie per 1 juli van het betreffende onderzoeksjaar.
Veel van de indicatoren zijn gebaseerd op reguliere verplaatsingen. Daarbij gaat het om:
Dagelijkse mobiliteit van de Nederlandse bevolking van 6 jaar of ouder in particuliere huishoudens
- op Nederlands grondgebied
- inclusief vakantieverplaatsingen
- exclusief (werkgerelateerde) serieverplaatsingen
- exclusief beroepsmatige verplaatsingen met een zwaar vrachtvoertuig
- exclusief ritten met een vliegtuig.
De (werkgerelateerde) serieverplaatsingen van ODiN betreffen: drie of meer opeenvolgende verplaatsingen met een werkgerelateerd doel (werken, zakelijk of beroepsmatig). Een serieverplaatsing wordt vrijwel altijd vooraf gegaan door 1 afzonderlijk uitgevraagde werkgerelateerde verplaatsing1). Wanneer er 2 of 3 opeenvolgende werkgerelateerde verplaatsingen hebben plaatsgevonden, dan is ieder van die verplaatsingen wel afzonderlijk uitgevraagd. Deze afzonderlijk uitgevraagde werkgerelateerde verplaatsingen worden in ODiN beschouwd als reguliere verplaatsingen. Ook bij de resultaten van serieverplaatsingen worden de afgelegde kilometers met een vliegtuig of met een zwaar vrachtvoertuig niet meegeteld.
De voornaamste indicator in deze rapportage is de totale vervoersprestatie (reizigerskilometers) van inwoners van Noordvleugel van 6 jaar of ouder in Nederland per jaar per vervoerwijze. Deze bestaat uit de totale afgelegde afstand van reguliere verplaatsingen en de serieverplaatsingen. De totale vervoersprestatie wordt uitgesplitst naar type vervoerwijze. In de analyse wordt bepaald of de reizigerskilometers naar vervoerwijze significant zijn gewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Dit geldt ook voor de overige indicatoren in deze rapportage.
De plausibiliteitsrapportage richt zich vooral op het belangrijkste bestandsdeel van de totale vervoersprestatie: de reguliere verplaatsingen. Deze omvatten landelijk gezien circa 96 procent van het totale aantal reizigerskilometers van personen van 6 jaar of ouder. Het totaal aantal reguliere reizigerskilometers is de gemiddelde afstand per verplaatsing maal het gemiddelde aantal reguliere verplaatsingen per persoon per dag maal het aantal dagen in het jaar. De gemiddelde afstand per verplaatsing en het gemiddelde aantal reguliere verplaatsingen per persoon van 6 jaar of ouder per dag zijn dus de bepalende variabelen uit ODiN voor het totale aantal reizigerskilometers. De totale reizigerskilometers, de reguliere reizigerskilometers, de gemiddelde afstand per verplaatsing en het gemiddeld aantal reguliere verplaatsingen per persoon per dag worden in de rapportage afzonderlijk gepresenteerd. Zij worden uitgesplitst naar vervoerwijze en/of verplaatsingsmotief.
De verkeersdeelname en de deelname aan het openbaar vervoer zijn eveneens belangrijke indicatoren. Zij worden uitgesplitst naar de persoonskenmerken geslacht en maatschappelijke participatie. Een persoon neemt aan het verkeer deel als deze minimaal één reguliere verplaatsing per dag of minimaal één serieverplaatsing per dag maakt in Nederland. Ook personen die enkel vakantieverplaatsingen hebben gemaakt, tellen dus mee bij het bepalen van de verkeersdeelnemers. Niet mee tellen personen met uitsluitend (beroepsmatig) wegvervoer met een zwaar vrachtvoertuig en uiteraard tellen niet mee personen met enkel verplaatsingen geheel in het buitenland. Deze laatsten worden meegeteld bij de ‘thuisblijvers’.
Betrouwbaarheid en significantie
In deze rapportage worden enkel cijfers gepresenteerd die statistisch betrouwbaar geacht worden. Mocht dat niet het geval zijn, dan wordt geen waarde gepresenteerd, maar in plaats daarvan een punt. Daarbij hanteren we de vuistregel dat de waarde betrouwbaar wordt geacht indien het aantal unieke respondenten dat bijdraagt aan de schatting minimaal 50 is en de relatieve marge niet groter is dan 50%. De significantie van jaar-op-jaar-verschillen is bepaald met behulp van betrouwbaarheidsintervallen waarvan met 95% zekerheid verwacht wordt dat de werkelijke waarde er binnen ligt. In de tabellen worden significante verschillen ten opzichte van het voorgaande jaar met een voetnoot weergegeven.
1.5 Ongewogen responsinformatie
In tabel 1.5.1 staan de responseisen en behaalde responsaantallen voor het rapportagegebied Noordvleugel per onderzoekjaar uit de meerwerksteekproef vermeld.
ODiN 2018 | ODiN 2019 | ODiN 2020 | ODiN 2021 | |
---|---|---|---|---|
Responseis | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 |
Behaalde respons | 2 671 | 2 166 | 2 300 | 2 568 |
In tabel 1.5.2 staat het aantal respondenten woonachtig in het meerwerkgebied Noordvleugel, dus van het rapportagegebied plus Noord-Holland Noord, uit de diverse steekproeven per onderzoekjaar vermeld.
ODiN 2018 | ODiN 2019 | ODiN 2020 | ODiN 2021 | |
---|---|---|---|---|
Totaal | 9 986 | 8 131 | 9 151 | 12 331 |
Landelijke steekproef | 7 318 | 5 971 | 6 845 | 9 295 |
Steekproef Noordvleugel | 2 668 | 2 160 | 2 301 | 3 035 |
Steekproef MRDH | - | 0 | 1 | 1 |
Steekproef Utrecht | - | - | 4 | 0 |
Van de 12 331 respondenten woonachtig in het meerwerkgebied Noordvleugel zijn er 9 866 woonachtig in het rapportagegebied. De rest, 2 465 respondenten, is woonachtig in Noord-Holland Noord. Daarvan zijn er 1 998 afkomstig uit de landelijke steekproef en 467 uit de meerwerksteekproef.
Merk op dat personen uit de meerwerksteekproef woonachtig in Noordvleugel gedurende het dataverzamelingstraject kunnen verhuizen naar een locatie buiten het meerwerkgebied. Tevens kan het zo zijn dat er steekproefpersonen uit een andere steekproef verhuizen naar het gebied Noordvleugel en vervolgens responderen.
1.6 Indeling van de rapportage
De indeling van de rapportage is als volgt. In hoofdstuk 2 worden de reizigerskilometers van de inwoners van het rapportagegebied Noordvleugel gepresenteerd. De resultaten worden weergegeven naar vervoerwijze en reismotief. In hoofdstuk 3 volgt het gemiddeld aantal verplaatsingen per persoon per dag en in hoofdstuk 4 de gemiddelde afstand per verplaatsing. In hoofdstuk 5 komt de verkeersdeelname en deelname aan het openbaar vervoer aan bod. Tot slot volgt hoofdstuk 6 met een samenvatting. Bijlage A bevat een beschrijving van het meerwerkgebied. De marges behorende bij de gepresenteerde cijfers in de hoofdstukken 2 tot en met 5 zijn te vinden in bijlage B.