4. Verschillen tussen huishoudens
Ieder huishouden ontvangt (minimaal) jaarlijks een energierekening, waarvan de hoogte niet alleen bepaald wordt door de prijs van energie, maar ook door het energieverbruik. Een hoger gas- of elektriciteitsverbruik leidt, bij een vergelijkbare prijs in het contract, tot een hogere energierekening. Het energieverbruik varieert per huishouden, en hangt vaak samen met kenmerken van de woning en de samenstelling en levensstijl van het huishouden. Dit laatste hoofdstuk geeft inzicht in de spreiding van de energierekening tussen en binnen groepen van woningensoorten en hun bewonersklasse, uitgaande van de energietarieven die in de vorige hoofdstukken zijn gepresenteerd. De analyses vinden plaats op het niveau van woningen, omdat de afrekening van energie ook veelal op woningniveau plaatsvindt. Binnen de woning wordt alleen gekeken naar het aantal bewoners, ongeacht of deze bewoners één of meerdere huishoudens vormen. Dit hoofdstuk spitst zich toe op woningen die hoofdzakelijk met aardgas worden verwarmd. Woningen die volledig elektrisch verwarmd worden en woningen met stadsverwarming worden buiten beschouwing gelaten.
4.1 Energierekening van tien groepen aardgaswoningen 2019–2023
Aardgaswoningen zijn woningen die hoofdzakelijk worden verwarmd met aardgas en maakten 87 procent van de totale woningvoorraad uit in 2022. Het CBS ontwikkelde op verzoek van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat tien herkenbare profielen van aardgaswoningen en hun bewonersklasse. De tien profielen van aardgaswoningen zijn tot stand gekomen door het groeperen van woningen op basis van gedetailleerde categorieën voor het aantal bewoners, bouwjaar, woonoppervlakte en woningtype, zoals in de bijbehorende StatLinetabel. Daarbij is een ‘rijwoning’ een samenvoeging van tussen-, hoek- of 2-onder-1-kapwoningen. Appartementen en vrijstaande woningen zijn apart onderscheiden. De aanduiding ‘oud’ in de profielen heeft betrekking op woningen met een bouwjaar tot 1992 en ‘nieuw‘ duidt op woningen die zijn gebouwd in 1992 of daarna. ‘Kleine’ woningen zijn woningen met een woonoppervlak tot 100 m2, ‘middelgrote’ woningen hebben een oppervlak van 100 tot 150 m2 en ‘grote’ woningen zijn vanaf 150 m2. Bij het aantal bewoners, tot slot, wordt in de profielen alleen onderscheid gemaakt tussen één bewoner en twee of meer bewoners. De tien profielen omvatten ongeveer drie kwart van alle aardgaswoningen in Nederland. Aardgaswoningen die buiten de tien profielen vallen zijn niet meegenomen in de analyses, evenals de buiten beschouwing gelaten groep all-electric woningen en woningen met stadsverwarming. De groep all-electric woningen is nog relatief klein, en voor stadswarmte beschikt het CBS niet over warmteleveringen op individueel niveau, waardoor gedetailleerde analyses naar andere (be)woningkenmerken niet zinvol zijn.
Sinds 2019 wordt elk jaar het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik van de groepen aardgaswoningen gepubliceerd, met als meest recente jaar 2022. Figuur 4.1.1 en 4.1.2 presenteren de ontwikkeling in het energieverbruik van de aardgaswoningen vanaf 2019 (zie toelichting ‘Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen).
Figuur 4.1.1 laat zien dat het aardgasverbruik van de tien profielen van aardgaswoningen over de jaren 2019–2021 redelijk stabiel was, maar fors daalde in 2022. De afname van het aardgasverbruik was het grootst voor grote woningen, met ongeveer 15 procent minder verbruik in 2022 dan in 2021. Bewoners van appartementen bespaarden wat minder: 11 à 13 procent. De aardgasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuurverschillen, waardoor er geen sprake is van invloeden door hogere of lagere buitentemperaturen. De hier getoonde cijfers tonen dus de afname van aardgasverbruik ten gevolge van enerzijds gedragsaanpassingen, zoals de thermostaat lager zetten, en anderzijds woningaanpassingen zoals woningisolatie. Aardgasbesparing ten gevolge van het installeren van een warmtepomp, of het aansluiten op een warmtenet komt niet terug in deze cijfers omdat we enkel de groep aardgaswoningen beschouwen.
2019 (m3) | 2020 (m3) | 2021** (m3) | 2022* (m3) | |
---|---|---|---|---|
Een bewoner in nieuw, klein appartement | 630 | 640 | 640 | 570 |
Een bewoner in oud, klein appartement | 830 | 830 | 840 | 730 |
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement | 1030 | 1030 | 1040 | 910 |
Een bewoner in oude, kleine rijwoning | 1090 | 1070 | 1090 | 920 |
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning | 1290 | 1260 | 1300 | 1100 |
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning | 1260 | 1240 | 1260 | 1080 |
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning | 1100 | 1100 | 1120 | 970 |
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning | 1420 | 1400 | 1430 | 1220 |
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning | 2010 | 1970 | 2020 | 1710 |
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning | 2520 | 2480 | 2500 | 2120 |
*voorlopige cijfers **nader voorlopige cijfers |
De netto elektriciteitsleveringen in Figuur 4.1.2 dalen jaar op jaar. Dit komt met name door de toename van de eigen opwek van zonnestroom en is dus vooral zichtbaar bij woningen die daarvoor geschikt zijn. Voor appartementen was de daling het kleinst.
2019 (kWh) | 2020 (kWh) | 2021** (kWh) | 2022* (kWh) | |
---|---|---|---|---|
Een bewoner in nieuw, klein appartement | 1570 | 1580 | 1580 | 1530 |
Een bewoner in oud, klein appartement | 1540 | 1560 | 1570 | 1490 |
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement | 2230 | 2270 | 2300 | 2180 |
Een bewoner in oude, kleine rijwoning | 1610 | 1560 | 1540 | 1410 |
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning | 1880 | 1830 | 1790 | 1630 |
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning | 2650 | 2590 | 2560 | 2300 |
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning | 2950 | 2840 | 2780 | 2380 |
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning | 2960 | 2860 | 2800 | 2450 |
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning | 3530 | 3380 | 3330 | 2840 |
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning | 4090 | 3890 | 3820 | 3210 |
*voorlopige cijfers **nader voorlopige cijfers |
Het energieverbruik van woningen in 2023 en 2024 is nog niet bekend op microniveau. Daarom wordt, net als in Hoofdstuk 2, gebruik gemaakt van prognoses voor het energieverbruik in deze jaren. Het PBL heeft hiervoor een prognose gemaakt die aansluit bij de ontwikkelingen in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van 2022 en die rekening houdt met lagere verbruiken door de hogere energieprijzen. Er is niet voldoende informatie om daarbij onderscheid te maken tussen woningen. Voor alle groepen aardgaswoningen wordt daarom aangenomen dat het energieverbruik met hetzelfde percentage daalt ten opzichte van 2022, gebaseerd op de ontwikkelingen in het gemiddelde verbruik, zoals weergegeven in Hoofdstuk 2.
Met de jaargemiddelde energieprijzen voor de jaren 2021–2023, en voor 2023 en 2024 de prijzen van januari en de verbruiksprognose (voor het gehele jaar), kan een indicatief beeld worden gegeven van de ontwikkeling in de gemiddelde energierekening per huishoudensprofiel (zie Figuur 4.1.3 en Tabel 4.1.4). Hierbij zijn zowel de waargenomen veranderingen in de energieprijzen als de verwachte veranderingen in de energieverbruiken volgens de prognose van het PBL meegenomen in de berekening. Ook is rekening gehouden met het prijsplafond in 2023. Er is hierbij geen rekening gehouden met eventuele effecten van het moment van afrekenen op de prijsplafondkorting (zie ook paragraaf 4.2). Ook wordt, zoals in alle berekeningen, gewerkt met gemiddelde prijzen over alle contracten heen, omdat er geen informatie beschikbaar is over contractprijzen op individueel niveau (voetnoot 1). De onderliggende aanname bij deze berekeningen is dat contractprijzen willekeurig over alle profielgroepen zijn verdeeld zodat dit geen invloed heeft op het gemiddelde per groep.
De gemiddelde energierekening per profiel is berekend door voor elke woning individueel de energierekening te berekenen, en daarna te middelen over alle woningen van een profiel. Merk op dat de energierekening voor januari 2023 in Tabel 4.1.4 niet overeenkomt met de rekening voor geheel 2023 zoals weergegeven in Figuur 4.1.3. Dit komt doordat we in Figuur 4.1.3 de energierekening baseren op het gemiddelde prijspeil van 2023, tegenover het prijspeil van januari 2023 in Figuur 4.1.4.
2021 (euro) | 2022 (euro) | 2023 met prijsplafond (euro) | 2023 zonder prijsplafond (euro) | |
---|---|---|---|---|
Een bewoner in nieuw, klein appartement | 910 | 1000 | 1370 | 1830 |
Een bewoner in oud, klein appartement | 1060 | 1210 | 1580 | 2110 |
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement | 1390 | 1660 | 2100 | 2760 |
Een bewoner in oude, kleine rijwoning | 1260 | 1460 | 1830 | 2440 |
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning | 1490 | 1750 | 2170 | 2860 |
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning | 1630 | 1920 | 2380 | 3110 |
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning | 1560 | 1790 | 2250 | 2950 |
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning | 1820 | 2150 | 2660 | 3440 |
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning | 2430 | 2940 | 3680 | 4530 |
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning | 2930 | 3600 | 4580 | 5440 |
1) Voor elk jaar behalve 2023 wordt uitgegaan van de (rekenkundig) gemiddelde energieprijzen in het betreffende jaar. Voor 2023 zijn de jaargemiddelde energieprijzen berekend door de maandprijzen te wegen naar de maandvolumes van het prijsplafond. 2) De cijfers in deze figuur wijken kunnen per profielgroep en per zichtjaar afwijken van eerdere publicaties doordat er nu voor 2022 energieleveringen op microniveau beschikbaar zijn, terwijl eerder nog met prognoses werd gewerkt. Evenzo is de prognose voor de energieleveringen in 2023 nu waarschijnlijk preciezer doordat die gebaseerd is op recentere waarnemingen. 3) In november en december 2022 ontvingen huishoudens met een kleinverbruikersaansluiting, vooruitlopend op het prijsplafond, een korting op de energierekening van 190 euro per maand. Deze korting is niet meegenomen in de hier gepresenteerde energierekeningen omdat deze volgens de methode van de CPI behoort tot de inkomenseffecten. Zie toelichting voor meer informatie. |
januari 2023, met prijsplafond | januari 2024 | verschil in euro | |
---|---|---|---|
Een bewoner in nieuw, klein appartement | 1 400 | 1 400 | 0 |
Een bewoner in oud, klein appartement | 1 630 | 1 600 | -30 |
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement | 2 220 | 2 060 | -160 |
Een bewoner in oude, kleine rijwoning | 1 910 | 1 840 | -70 |
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning | 2 310 | 2 140 | -170 |
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning | 2 540 | 2 310 | -230 |
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning | 2 400 | 2 190 | -210 |
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning | 2 900 | 2 550 | -350 |
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning | 4 270 | 3 330 | -940 |
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning | 5 520 | 3 990 | -1 530 |
1) De cijfers voor januari 2023 in deze tabel wijken per profielgroep af van eerdere publicaties doordat de prognose voor de energieleveringen in 2023 gebaseerd kan worden op recentere waarnemingen (microdata voor 2022 in plaats van 2021). |
Net als in eerdere jaren blijkt uit Figuur 4.1.3 en Tabel 4.1.4 dat eenpersoonshuishoudens in een klein, nieuw appartement het minst uitgeven aan energie, terwijl meerpersoonshuishoudens in grote, oude vrijstaande woningen de hoogste energierekening hebben. Uit Figuur 4.1.3 is te berekenen dat deze laatste groep in 2022 gemiddeld 3,6 keer zoveel uitgeeft aan gas en elektriciteit dan de eenpersoonshuishoudens met een klein, nieuw appartement. Gemiddeld over 2023 nam dat verschil af tot 3,3 keer. Dit was per saldo het gevolg van de invoering van het prijsplafond in combinatie met een verhoging van de vaste kosten en de verlaging van de vaste teruggave van de energiebelasting. Zonder prijsplafond zou in 2023 het verschil zijn teruggelopen tot 3,0 keer. In januari 2024 bedraagt het verschil tussen het woningprofiel met het hoogste en het laagste verbruik een factor 2,9 (dit is te berekenen uit Tabel 4.1.4).
De verkleining van de verschillen in de energierekening voor huishoudens met een hoog en een laag energieverbruik is vooral toe te schrijven aan een verhoging van de vaste jaarlijkse kosten (inclusief de vaste vermindering van de energiebelasting) met ongeveer 390 euro tussen 2022 en 2024. Enerzijds werden de vaste kosten voor levering en transport van elektriciteit en gas verhoogd, en anderzijds werd de vaste jaarlijkse teruggave van de energiebelasting verlaagd. Deze belastingvermindering was in 2022 sterk verhoogd om de energierekening van huishoudens betaalbaar te houden. Per 1 januari 2023 is de heffingskorting voor energiebelasting weer verlaagd en werd het beleid voor de betaalbaarheid van de energierekening vormgegeven via een prijsplafond voor de variabele tarieven tot een bepaald verbruik. In 2024 is de vaste teruggave van de energiebelasting weer iets verhoogd, maar per saldo bleef deze onder het niveau van 2022. De grootste stijging van de vaste lasten tussen 2022 en 2024 wordt echter veroorzaakt door de stijging van de vaste leverings- en transportkosten van aardgas en (vooral) elektriciteit. Een stijging van de vaste lasten, onafhankelijk van het verbruik, pakt relatief nadelig uit voor huishoudens met een laag verbruik.
In 2023 werd het beleid voor de betaalbaarheid van de energierekening vooral vormgegeven door het prijsplafond. Het effect hiervan verschilt per huishouden, afhankelijk van het verbruik. Nu 2023 geheel is afgesloten en de contractprijzen beschikbaar zijn is met behulp van de (geprognotiseerde) verbruiken van 2023 een beeld te schetsen van het voordeel dat de verschillende profielgroepen hebben gehad van het prijsplafond.
Figuur 4.1.3 toont ook het voordeel van het prijsplafond in 2023 per profielgroep. Huishoudens bestaande uit één bewoner in een nieuw, klein appartement ontvingen met gemiddeld 460 euro de laagste korting, terwijl huishoudens van twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woningen in absolute euro’s met gemiddeld 860 euro het hoogste voordeel hadden van het prijsplafond. In absolute zin hadden huishoudens met een energieverbruik net op of boven het prijsplafondvolume dus het grootste voordeel van het prijsplafond. In relatieve zin, dat wil zeggen de procentuele verlaging van de daadwerkelijke energierekening in 2023 ten opzichte van de hypothetische energierekening zonder prijsplafond, is het voordeel juist groter voor profielgroepen die relatief weinig energie verbruiken. De berekende gemiddelden liggen lager dat de maximaal mogelijke prijsplafondkortingen doordat niet alle contractprijzen boven het prijsplafond liggen en huishoudens vaak minder verbruiken dan de prijsplafondvolumes, zelfs binnen de profielen die gemiddeld hogere verbruiken hebben.
Merk op dat voor de hier getoonde berekeningen is gewerkt met een prognose van het verbruik in 2023 en 2024, waarbij voor alle woningen is aangenomen dat het aardgas- en elektriciteitsverbruik met eenzelfde percentage daalt en opzichte van het (waargenomen) verbruik in 2022 als in de landelijke prognose. Het is de vraag of dit een realistische aanname is, omdat huishoudens met een hoog verbruik mogelijk hun energieverbruik sterker hebben aangepast aan de gestegen marktprijzen dan huishoudens met een verbruik onder de prijsplafondprijzen. Anderzijds hebben huishoudens met een laag inkomen gemiddeld ook een lager energieverbruik, en is de noodzaak tot besparen bij lagere inkomens groter. Ook zal de afname van het netto-elektriciteitsverbruik waarschijnlijk meer plaatsvinden bij eengezinswoningen omdat bij appartementen minder vaak zonnestroominstallaties (kunnen) worden aangebracht. Dit maakt het erg lastig om realistische aannames te doen voor de daadwerkelijke dalingen per profielgroep. Pas als er gegevens over de daadwerkelijke verbruiken over 2023 en 2024 beschikbaar komen op huishoudensniveau zal het mogelijk zijn om na te gaan hoe bij de verschillende profielgroepen het energieverbruik is veranderd.
4.2 Spreiding energierekening binnen groepen aardgaswoningen
De longread over de energierekening sluit altijd af met een overzicht van de spreiding van de energierekening binnen alle profielgroepen voor de meest recente maand waarvoor de energieprijzen bekend zijn. Deze spreiding komt voort uit de variabele component van de energierekening: de kosten die verbonden zijn aan de (netto) geleverde hoeveelheid aardgas en elektriciteit. Tabel 4.2.1 geeft deze spreiding weer voor januari 2024. Hierbij zijn de verbruiken, net als in Tabel 4.1.4, gebaseerd op de prognose van het verbruik in 2024. Deze spreiding is, zoals altijd, groot doordat in groepen met gemiddeld hoog verbruik er ook huishoudens zijn die relatief weinig energie verbruiken. En andersom zijn er in groepen met een relatief laag verbruik ook huishoudens die wel veel verbruiken, soms zelfs meer dan huishoudens in groepen met een relatief hoog verbruik. Deze variatie hangt ook samen met factoren die niet meegenomen zijn in de afbakening van de groepen van aardgaswoningen. Zo wordt er bijvoorbeeld niet expliciet rekening gehouden met de energetische kwaliteit van woningen. Nieuwe woningen zijn bij de bouw al energiezuinig opgeleverd, maar oudere woningen kunnen in de loop van de tijd verbeterd zijn. Daarnaast is er natuurlijk een relatie met de omvang van het huishouden: binnen de meerpersoonshuishoudens zal het energieverbruik van tweepersoonshuishoudens gemiddeld lager zijn dan dat van vierpersoonshuishoudens.
Tot slot is de variatie in energierekeningen nog groter dan uit Tabel 4.2.1 blijkt omdat de bedragen uitgaan van de gemiddelde prijzen in januari 2024. Afhankelijk van het daadwerkelijke contract dat huishoudens hebben met hun energieleverancier kan de rekening hoger of lager uitvallen. De bedragen in dit artikel geven wel een beeld van de verschillen in de energierekening van aardgaswoningen in relatie tot belangrijke kenmerken van die woningen en hun bewoners.
Gemiddeld | Laagste 10% | Mediaan (50%) | Hoogste 10% | |
---|---|---|---|---|
Een bewoner in nieuw, klein appartement | 1 400 | 840 | 1 380 | 1 960 |
Een bewoner in oud, klein appartement | 1 600 | 890 | 1 550 | 2 330 |
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement | 2 060 | 1 240 | 1 970 | 2 980 |
Een bewoner in oude, kleine rijwoning | 1 840 | 1 050 | 1 770 | 2 720 |
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning | 2 140 | 1 180 | 2 050 | 3 190 |
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning | 2 310 | 1 380 | 2 240 | 3 320 |
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning | 2 190 | 1 250 | 2 130 | 3 180 |
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning | 2 550 | 1 480 | 2 480 | 3 690 |
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning | 3 330 | 1 830 | 3 210 | 5 000 |
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning | 3 990 | 2 060 | 3 810 | 6 030 |