De energierekening januari 2024
Over deze publicatie
Met de prijzen van januari 2024 gemeten ligt de energierekening, op jaarbasis, 323 euro lager dan een jaar eerder. Lagere variabele leveringstarieven en een verwacht afnemend verbruik in 2024 hebben een verlagend effect op de energierekening. Meer belasting op gas en hogere transporttarieven zorgen voor een opwaarts effect. Deze publicatie is gemaakt in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
1. Inleiding
De energierekening van een gemiddeld huishouden bedroeg 2 363 euro op jaarbasis in januari 2024 en kwam daarmee 323 euro lager uit ten opzichte van een jaar eerder. Deze daling is toe te schrijven aan een prijsdaling en aan een afname van het verbruik. Daarbij wordt het grootste gedeelte (220 euro) van deze daling verklaard door de daling van prijzen en de rest van de daling (103 euro) is de resultante van een daling in het verbruik. De energierekening van januari 2024 beschrijft wat een huishouden voor een heel jaar aan kosten kwijt is gebaseerd op een inschatting van het totale jaarverbruik voor 2024 en de prijzen van januari 2024. De inschatting van de prijsdaling houdt rekening met het prijsplafond dat in januari 2023 geldig was. De gemiddelde leveringstarieven voor gas en elektriciteit zijn in januari 2024 ten opzichte van januari 2023 verder gedaald, na een daling van de prijzen ten opzichte van de piek in 2022. Zonder het prijsplafond zou de daling in januari 2024 nog scherper zijn geweest.
De spreiding in de energiekosten van huishoudens is groot, met name door verschillen in energieverbruik. Meerpersoonshuishoudens in grote, oude vrijstaande woningen geven het meeste uit aan energie: met het prijspeil van januari 2024 gemiddeld 3 990 euro per jaar. Ter vergelijking geeft een eenpersoonshuishoudens in een klein, nieuw appartement gemiddeld 1 400 euro uit. De verschillen tussen deze twee groepen zijn tussen 2022 en januari 2024 kleiner geworden. Gaven de genoemde meerpersoonshuishoudens in 2022 nog 3,6 keer zoveel uit aan energie als de genoemde eenpersoonshuishoudens, met het prijsniveau van januari 2024 is dat teruggelopen tot een factor 2,9. Het prijsplafond zorgde effectief voor grotere verschillen tussen de groepen van huishoudens: een factor 3,3 in plaats van een factor 3,0 op basis van de gemiddelde contractprijzen in 2023.
In dit artikel vergelijken we de energierekening op jaarbasis uitgaande van de gemiddelde prijzen. Dit doen we op verschillende manieren. In hoofdstuk 2 laten we zien hoe de energierekening verandert door de combinatie van veranderingen in prijs en verbruik. Vervolgens gaan we in hoofdstuk 3 in op zuivere prijseffecten, waarbij we de nieuwste prijzen van januari 2024 vergelijken met die van een jaar eerder. Dit geeft antwoord op de vraag hoe de gemiddelde energieprijzen zich in de afgelopen twaalf maanden hebben ontwikkeld. Daarbij gaan we in op de wijzigingen in belastingen en andere prijscomponenten in de totale prijsverandering van energie voor huishoudens. Ook komt in hoofdstuk 3 de spreiding in de variabele leveringstarieven aan bod. In hoofdstuk 4 laten we zien hoe de energierekening voor verschillende groepen van woningen zich heeft ontwikkeld. Tot slot staan aan het einde van deze publicatie toelichtingen met methodologische uitleg.
De in deze notitie gebruikte prijzen zijn de bedragen zoals consumenten deze moeten betalen. Dat betekent dat deze overal inclusief btw zijn en zoals deze in het betreffende jaar betaald werden.
Deze publicatie is tot stand gekomen met medewerking van en dank aan Wouter Wetzels en Steven van Polen (beiden Planbureau voor de Leefomgeving, PBL).
2. Energierekening van januari 2024 daalt met ruim 300 euro op jaarbasis door lagere prijzen en verbruik
De hoogte van de energierekening wordt bepaald door de tarieven voor levering, transport, belastingen en het verbruik. Het gemiddelde verbruik voor de jaren 2023 en 2024 is afkomstig van een prognose van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL); voor eerdere jaren zijn de verbruiken bepaald op basis van realisaties. Uitgaande van dit gemiddelde jaarlijkse verbruik en de prijzen in januari 2024 komt de gemiddelde, op jaarbasis gebaseerde, energierekening uit op 2 363 euro. Dit is ruim 300 euro lager dan de gemiddelde energierekening gebaseerd op het gemiddelde verbruik, op jaarbasis, van 2023 en de prijzen van januari 2023. In deze vergelijking wordt ook rekening gehouden met het prijsplafond op gas en elektriciteit dat vanaf januari tot en met december 2023 van kracht was. Een toelichting op het prijsplafond in 2023 wordt in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk gegeven. Figuur 2.1 toont de jaarlijkse energierekening voor elke verslagmaand vanaf 2021.
Jaar | Maand | Gas 1)2) (euro per jaar) | Elektriciteit 2) (euro per jaar) |
---|---|---|---|
2021 | jan | 1334 | 289 |
2021 | feb | 1332 | 288 |
2021 | mrt | 1331 | 288 |
2021 | apr | 1331 | 289 |
2021 | mei | 1333 | 291 |
2021 | jun | 1335 | 293 |
2021 | jul | 1356 | 309 |
2021 | aug | 1360 | 311 |
2021 | sep | 1365 | 314 |
2021 | okt | 1374 | 319 |
2021 | nov | 1408 | 333 |
2021 | dec | 1443 | 347 |
2022 | jan | 960 | 465 |
2022 | feb | 1013 | 490 |
2022 | mrt | 1037 | 498 |
2022 | apr | 1108 | 526 |
2022 | mei | 1156 | 545 |
2022 | jun | 1181 | 557 |
2022 | jul | 1233 | 558 |
2022 | aug | 1265 | 577 |
2022 | sep | 1367 | 622 |
2022 | okt | 1603 | 726 |
2022 | nov | 2078 | 975 |
2022 | dec | 2099 | 1026 |
2023 | jan | 1555 | 1132 |
2023 | feb | 1533 | 1119 |
2023 | mrt | 1515 | 1105 |
2023 | apr | 1423 | 1058 |
2023 | mei | 1370 | 1038 |
2023 | juni | 1353 | 1031 |
2023 | juli | 1281 | 1001 |
2023 | aug | 1259 | 993 |
2023 | sep | 1259 | 995 |
2023 | okt | 1251 | 989 |
2023 | nov | 1277 | 1004 |
2023 | dec | 1289 | 1009 |
2024 | jan | 1387 | 976 |
1) Het gasverbruik is gecorrigeerd voor temperatuur. 2) In het bedrag voor gas en elektriciteit zit ook de vaste vermindering van de energiebelasting (heffingskorting) die op de elektriciteitsaansluiting wordt uitgekeerd. Inkomensondersteunende maatregelen die de overheid in 2022 heeft ingevoerd zijn niet in de energierekening verwerkt. |
Voor het gemiddeld verbruik per jaar gebruikt het CBS de prognoses van het PBL voor het meest recente jaar als schatting voor het verwachte verbruik. Figuur 2.2 presenteert voor de jaren 2019 tot en met 2024 de gemiddelde verbruiken volgens de PBL–methode (zie toelichting ‘Gemiddeld gas- en elektriciteitsverbruik’). Hierbij zijn de jaren 2019 tot en met 2022 gebaseerd op (de bewerking van) energieleveringen aan woningen zoals gepubliceerd in de energiebalans, en de jaren 2023 en 2024 op prognoses. De gemiddelde aardgasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuur en worden dus niet beïnvloed door eventuele zachte of strenge winters. Zowel de gas- als de netto-elektriciteitslevering zijn in de loop van de jaren gestaag gedaald en blijven naar verwachting verder dalen. Vanaf 2022 is een grote daling te zien ten opzichte van 2021 en de jaren daarvoor. Dit komt onder andere doordat huishoudens in 2022, als reactie op de hoge energieprijzen, meer op hun energieverbruik gingen letten. Ook worden steeds meer woningen geïsoleerd waardoor minder aardgas nodig is om de woning te verwarmen. De daling van de netto-elektriciteitslevering is met name toe te schrijven aan de toename van eigen opwek van zonnestroom, enerzijds door een groei van het aantal zonnestroominstallaties op woningen en anderzijds door het zonnige weer in 2022.
Gemiddeld aardgasverbruik aardgaswoningen (m3/jaar/woning) | Netto elektriciteitslevering (kWh/jaar/woning) | |
---|---|---|
2018 | 1336 | 2578 |
2019 | 1327 | 2475 |
2020 | 1319 | 2433 |
2021 | 1344 | 2415 |
2022 | 1160 | 2092 |
2023, prognose | 1136 | 2063 |
2024, prognose | 1112 | 1880 |
Bron: CBS, PBL |
De energierekening van januari 2024 is op alle onderliggende posten gewijzigd ten opzichte van een jaar eerder. In tabel 2.3 staat de opbouw van die verschillen. Deze zijn opgesplitst in prijs- en verbruikswijzigingen, waarbij aangetekend moet worden dat de vaste kosten alleen in prijs wijzigen, deze zijn verbruiksonafhankelijk. Dit betreffen de tarieven van transport, vastrecht (onderdeel van de levering) en de vermindering energiebelasting.
Verandering t.o.v. januari 2023 | |||||
---|---|---|---|---|---|
jan-23 | Prijs | Verbruik | Totaal | jan-24 | |
Gas | |||||
Transport | 218 | 15 | 0 | 15 | 232 |
Levering | 1 123 | -253 | -19 | -273 | 850 |
Energiebelasting | 673 | 127 | -16 | 111 | 784 |
Totaal jaarbedrag gas | 2 013 | -112 | -35 | -147 | 1 867 |
Elektriciteit | |||||
Transport | 342 | 74 | 0 | 74 | 416 |
Levering | 613 | -107 | -42 | -149 | 465 |
Energiebelasting | 315 | -41 | -26 | -67 | 247 |
Totaal jaarbedrag elektriciteit | 1 270 | -74 | -68 | -142 | 1 128 |
Algemeen | |||||
Belastingvermindering energiebelasting | -597 | -34 | 0 | -34 | -631 |
Totale energierekening | 2 687 | -220 | -103 | -323 | 2 363 |
1) De onderliggende bedragen tellen niet precies op tot het totaal door afronding. |
Zowel de energierekening van gas als die van elektriciteit daalde tussen januari 2023 en 2024, maar bij gas was de daling groter, vooral door de lagere leveringsprijs. Voor beide energiesoorten namen de transportkosten toe, maar de toename was vooral bij elektriciteit groot met 74 euro op jaarbasis. De energiebelasting op elektriciteit is verlaagd in 2024 ten opzichte van 2023. Voor gas is de energiebelasting gestegen. Dit verschil komt ook terug in de energierekening, waar voor gas 111 euro belasting meer betaald moet worden op jaarbasis en voor elektriciteit 67 euro minder.
Hoewel het prijsplafond vanaf januari 2024 niet meer geldt, zijn de gemiddelde leveringstarieven toch afgenomen, afgezet tegen januari 2023. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat energieleveranciers gedurende 2023 hun variabele leveringstarieven hebben verlaagd, vaak zelfs tot onder het niveau van het prijsplafond. In januari 2024 stegen de gemiddelde tarieven licht ten opzichte van de laatste maanden van 2023, maar over een jaar gezien was er nog steeds sprake van een afname op de energierekening. De vermindering energiebelasting is verhoogd van 597 euro naar 631 euro, waardoor de energierekening nog iets meer afneemt. In totaal neemt de energierekening met 323 euro af. Dit bedrag valt uiteen in een afname door lagere prijzen van 220 euro en een afname door verminderd verbruik van 103 euro.
Het prijsplafond in 2023
De overheid heeft het prijsplafond voor elektriciteit en gas begin ingevoerd voor 2023. Het prijsplafond op de (kleinverbruikers)prijs had betrekking op zowel een maximumtarief op gas (1,45 euro per m3 inclusief energiebelasting; 0,857 euro per m3 exclusief energiebelasting) als elektriciteit (0,40 euro per kWh inclusief energiebelasting; 0,248 euro per kWh exclusief energiebelasting). Dit tarief gold tot een maximumverbruik van 1 200 m3 per jaar voor gas en 2 900 kWh per jaar voor elektriciteit. Op basis van een inschatting van een gewogen gemiddeld verbruik is berekend hoe hoog de gemiddelde jaarrekening voor alle maanden in 2023 uitvalt met het effect van het prijsplafond. Voor de cijfers exclusief prijsplafond worden de variabele leveringstarieven gebruikt zoals ze in het energiecontract van huishoudens staan. Vooral in de eerste helft van 2023 verlaagde het prijsplafond de energierekening van huishoudens flink. Vanaf juli 2023 bedroeg het voordeel van het prijsplafond gemiddeld nog slechts een paar euro op jaarbasis op de energierekening omdat contracttarieven in veel gevallen tot onder het prijsplafondniveau gedaald waren.
Energierekening inclusief prijsplafond (euro per jaar) | Energierekening exclusief prijsplafond (euro per jaar) | ||
---|---|---|---|
2023 | jan | 2687 | 4427 |
2023 | feb | 2652 | 4174 |
2023 | mrt | 2619 | 3941 |
2023 | apr | 2481 | 3058 |
2023 | mei | 2409 | 2697 |
2023 | jun | 2384 | 2593 |
2023 | jul | 2282 | 2306 |
2023 | aug | 2253 | 2266 |
2023 | sep | 2254 | 2266 |
2023 | okt | 2240 | 2251 |
2023 | nov | 2280 | 2290 |
2023 | dec | 2298 | 2306 |
Variatie in prijsplafondkorting door het afrekenmoment
De prijsplafondkorting in 2023 is berekend als het verschil tussen het prijsplafondtarief en het gewogen gemiddelde contracttarief per eenheid gas of elektriciteit over de periode van 2023 die binnen de jaarafrekening viel. Deze korting werd gegeven op verbruiken tot de prijsplafondvolumes, of voor een deel van deze volumes indien de rekening gedurende het jaar werd opgemaakt1)2). Deze rekenwijze is vastgelegd in de ‘Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023’. Vanaf medio 2023 (resp. juni en juli) lagen de gemiddelde contracttarieven voor elektriciteit en gas onder het prijsplafondtarief, zoals bijvoorbeeld te zien is in Figuur 2.5 voor aardgas.
Maand | Gemiddelde contractprijs aardgas (euro per m3) | Prijsplafondtarief aardgas (euro per m3) |
---|---|---|
jan | 2,589 | 1,45 |
feb | 2,439 | 1,45 |
mrt | 2,314 | 1,45 |
apr | 1,777 | 1,45 |
mei | 1,545 | 1,45 |
jun | 1,483 | 1,45 |
jul | 1,288 | 1,45 |
aug | 1,262 | 1,45 |
sep | 1,261 | 1,45 |
okt | 1,254 | 1,45 |
nov | 1,276 | 1,45 |
dec | 1,285 | 1,45 |
Energieverbruik tegen de lage tarieven van de tweede helft van 2023 zorgden voor een daling van het gewogen gemiddelde contracttarief, en daarmee dus ook een daling van de prijsplafondkorting. De prijsplafondkorting pakt het hoogst uit wanneer de afrekening plaatsvindt over alleen maanden in 2023 met een prijs boven het prijsplafond. Bij een jaarafrekening aan het begin of juist het eind van 2023 zou de prijsplafondkorting over het tweede deel van het jaar effectief negatief kunnen worden, maar wordt deze op 0 euro vastgesteld. In dat geval wordt namelijk de contractprijs betaalt. Op deze manier bepaalt het moment van afrekenen mede de hoogte van de prijsplafondkorting over het hele jaar.
Gerekend met de gemiddelde prijzen per maand ontvingen huishoudens met een jaarafrekening begin of eind 2023 en een verbruik gelijk aan of hoger dan de volumegrens van het prijsplafond een korting van maximaal ongeveer 667 euro. Huishoudens met een jaarafrekening medio 2023 ontvingen een prijsplafondkorting tot maximaal 829 euro. Dit is een verschil van ongeveer 160 euro ten opzichte van huishoudens met een vergelijkbaar verbruik en identieke contractprijzen, maar een ander afrekenmoment. De invloed van het afrekenmoment op de maximale prijsplafondkorting is weergegeven in Figuur 2.6. De verschillen zijn kleiner indien huishoudens minder verbruiken dan prijsplafondvolumes van 2 900 kWh en 1 200 m3.
Omdat het moment van afrekenen op microniveau niet bekend is, kunnen de berekeningen in dit artikel geen rekening houden met de hierboven omschreven effecten. De aanvullende berekeningen in deze paragraaf laten wel zien dat de spreiding binnen (en mogelijk ook tussen) groepen mogelijk groter is doordat iedere consument op een ander moment in 2023 de eindafrekening heeft gekregen.
Maand | Prijsplafondkorting (euro) |
---|---|
jan | 667,64 |
feb | 667,64 |
mrt | 778,03 |
apr | 816,60 |
mei | 829,02 |
jun | 827,54 |
jul | 817,40 |
aug | 805,19 |
sep | 790,47 |
okt | 759,84 |
nov | 718,86 |
dec | 667,64 |
Onzekerheden bij berekeningen met gemiddeld verbruik en gemiddelde prijzen
De prognoses voor het energieverbruik in 2023 en 2024 zijn aangeleverd in december 2023. Op dat moment waren er nog geen statistische gegevens beschikbaar voor de gemiddelde jaarverbruiken voor 2023 en 2024. Om deze reden worden voor deze jaren prognoses gebruikt, gebaseerd op de Klimaat- en Energieverkenning 2022 (referentie KEV). Bovendien is het afnemend verbruik niet gelijk verdeeld over de huishoudens. De verbruiken verschillen van jaar tot jaar tussen huishoudens. Sommige huishoudens veranderen niets aan hun gedrag of woning, terwijl andere ingrijpende woningverbeteringen doorvoeren. Ook kan door bijvoorbeeld gezinsuitbreiding of andere veranderende leefomstandigheden het energieverbruik toe- of afnemen. Daarnaast betaalt niet elk huishouden het gemiddelde tarief: de uiteindelijk betaalde prijs kan zowel hoger als lager liggen dan het gemiddelde. Dit zijn extra redenen waarom de hier gepresenteerde gemiddelden voor afzonderlijke huishoudens niet van toepassing kunnen zijn. Hoofdstuk 3 geeft wel een indruk van de spreiding in variabele prijzen in energiecontracten, en in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de spreiding in de energierekening als gevolg van verschillen in het energieverbruik.
1) De maandelijkse prijsplafondvolumes zijn overgenomen uit deze publicatie van de Rijksoverheid.
2) De maximale prijsplafondkorting (PPKmax) bestaat uit twee componenten voor elektriciteit en gas, die worden berekend als
\begin{equation}
\mathrm{PPK}_{\mathrm{max}} = \left( \frac{\sum_{i = 1}^{j}{p_i v_i}}{\sum_{i = 1}^{j}{p_i}} - p_{\mathrm{PP}} \right) \sum_{i = 1}^{j}{v_i}
\end{equation}
met pi het gemiddelde contracttarief, pPP het prijsplafondtarief, en vi de maandelijkse prijsplafondvolumes voor de maand i in 2023 vanaf waar de jaarafrekening wordt berekend en maand j de laatste maand die wordt meegenomen in de afrekening.
3. De ontwikkeling van de prijs van energie
Dit hoofdstuk richt zich alleen op de prijzen en prijsontwikkelingen van de energierekening. Daarvoor worden de prijzen tussen januari 2023 en januari 2024 vergeleken. Om deze prijsontwikkeling te laten zien, is het noodzakelijk om de prijs te nemen bij een vast gemiddeld jaarverbruik (zie toelichting Het berekenen van prijs- en verbruikseffecten). De energieprijs die we voor de energierekening gebruiken bestaat namelijk uit vaste en variabele componenten. Alleen het variabele deel is afhankelijk van het verbruik. We nemen een gemiddeld jaarverbruik omdat het verbruik in de winter hoger ligt dan in de zomer. Ook betaalt de consument in juni hetzelfde voorschotbedrag als in januari, ook al ligt het gasverbruik in januari hoger dan in juni. En we houden het verbruik in de perioden die we vergelijken hetzelfde, zodat alleen de effecten van de prijs te zien zijn.
3.1 Prijs van de energierekening daalt met 8 procent
De energierekening daalde met 220 euro door prijsveranderingen, een afname van ruim 8 procent ten opzichte van januari 2023. Vooral de dalingen van de variabele leveringstarieven springen in het oog. Lagere gastarieven zorgden voor een afname op de gasrekening van 253 euro. Lagere tarieven voor elektriciteit deden de energierekening dalen met 123 euro. Bij het bepalen van deze prijsverandering is ook al rekening gehouden met het prijsplafond voor energie dat geheel 2023 gold voor consumenten.
Sinds juli 2023 berekent het CBS de vaste en variabele leveringskosten op basis van contractgegevens van energiemaatschappijen. Op deze manier worden maandelijks gegevens van circa 82 procent van alle huishoudensaansluitingen verzameld.
Om de energietransitie te bevorderen heeft de overheid de energiebelasting voor gas verhoogd, en voor elektriciteit juist verlaagd per januari 2024. Per kilowattuur betaalt een consument 13,2 cent in 2024 ten opzichte van 15,2 cent in 2023. Voor gas geldt in 2024 een belastingtarief per m3 van 70,5 cent ten opzichte van 59,3 cent een jaar eerder. Deze verandering is ook terug te vinden op de energierekening, waar de post energiebelasting gas stijgt met 127 euro gemiddeld op jaarbasis. De energiebelasting elektriciteit daalt juist met 41 euro.
Opvallend was de toename van de transportkosten van elektriciteit met 74 euro, resulterend in 416 euro op jaarbasis. In 2022 bedroeg het gemiddelde tarief voor de transportkosten van elektriciteit 254 euro. Dit komt neer op een stijging van 162 euro in twee jaar tijd. Transporttarieven voor gas stegen een stuk minder, met maar 15 euro tot 232 euro. Ook over twee jaar gezien was de stijging kleiner. Deze transportkosten bedroegen twee jaar geleden 182 euro, dus een stijging van 50 euro in twee jaar.
januari 20242) (euro) | Prijsverandering t.o.v. januari 20233) (euro) | |
---|---|---|
Gas | ||
Transportkosten (vast) | 232 | 15 |
Leveringskosten (vast) | 74 | 0 |
Leveringskosten (variabel) | 776 | -253 |
Energiebelasting | 784 | 127 |
Totaal jaarbedrag gas | 1 867 | -112 |
Elektriciteit | ||
Transportkosten (vast) | 416 | 74 |
Leveringskosten (vast) | 89 | 16 |
Leveringskosten (variabel) | 376 | -123 |
Energiebelasting | 247 | -41 |
Totaal jaarbedrag elektriciteit | 1 128 | -74 |
Energiebelasting algemeen | ||
Belastingvermindering energiebelasting | -631 | -34 |
Totale energierekening | 2 363 | -220 |
1) De onderliggende bedragen tellen niet precies op tot het totaal door afronding. 2) De prijzen van januari 2024 zijn berekend met een gemiddeld jaarverbruik over 2024 van 1 112 m3 gas en 1 880 kWh elektriciteit (raming van het Planbureau voor de Leefomgeving). 3) De prijsverandering is berekend met het gemiddelde jaarverbruik over 2022 en 2023 (zie toelichting Het berekenen van prijs- en verbruikseffecten). |
3.2 Spreiding van variabele leveringstarieven
De meeste consumenten betalen voor hun energie een ander tarief dan het gemiddelde leveringstarief. Door de grote stijging van energietarieven vanaf eind 2021 kregen sommige huishoudens ineens te maken met veel hogere tarieven, terwijl andere huishoudens nog profiteerden van langdurige contracten met relatief lage tarieven. Het prijsplafond op energie voor kleinverbruikers heeft de zeer hoge tarieven beperkt, maar vanaf 2024 is het prijsplafond niet meer geldig. Om bij te houden of er opnieuw grote verschillen in het variabele leveringstarief optreden, en dus voor de totale energierekening, wordt dit jaar de spreiding van energietarieven per maand bijgehouden. De tarieven per 10e percentiel zijn gekozen als maatstaf voor het weergeven van de spreiding. Deze maatstaf wordt bepaald door alle leveringstarieven te rangschikken van laag naar hoog, en vervolgens de gehele populatie te splitsen in 10 gelijke stukken met evenveel contracten. Het laatste contract van elk stuk is de weergegeven percentielwaarde. De minima (0e percentiel) en maxima (100e percentiel) zijn uitgesloten doordat deze extreme waarden vaak nietszeggend zijn. Als de resultaten van deze berekening geëxtrapoleerd worden naar alle aansluitingen gaat het om ongeveer 600.000–800.000 woningen per stuk (0 tot 10e percentiel, 10e tot 20e percentiel etc.).
Van de spreiding van gastarieven is opvallend dat het tiende percentiel uitkomt op 33 cent per m3 inclusief btw. Tussen het 20e en 90e percentiel liggen de tarieven een stuk hoger, namelijk tussen de 63 en 80 cent per m3. Gemiddeld is het tarief in januari 70 cent per m3. Het verschil tussen het 10e percentiel en de overige percentielen kan verklaard worden door een relatief kleine groep consumenten die een langdurig energiecontract hebben dat voor de grote prijsstijgingen aan het einde van 2021 is afgesloten. De meeste consumenten hebben dus een tarief dat relatief weinig van elkaar verschilt. Door verschillen in verbruik tussen consumenten kan de uiteindelijke energierekening wel grotere verschillen vertonen.
Maatstaf | Per m3 (euro per m3) |
---|---|
Gemiddelde tarief | 0,698009213 |
Percentiel (10) | 0,33 |
Percentiel (20) | 0,63 |
Percentiel (30) | 0,72 |
Percentiel (40) | 0,74 |
Percentiel (50) | 0,74 |
Percentiel (60) | 0,75 |
Percentiel (70) | 0,77 |
Percentiel (80) | 0,77 |
Percentiel (90) | 0,8 |
Maatstaf | Per kilowattuur (kWh) (euro per kWh) |
---|---|
Gemiddelde tarief | 0,19975535 |
Percentiel (10) | 0,09 |
Percentiel (20) | 0,19 |
Percentiel (30) | 0,22 |
Percentiel (40) | 0,23 |
Percentiel (50) | 0,23 |
Percentiel (60) | 0,24 |
Percentiel (70) | 0,24 |
Percentiel (80) | 0,24 |
Percentiel (90) | 0,25 |
Voor elektriciteit is eenzelfde patroon waar te nemen: net als voor gas geldt dat het tarief voor het 10e percentiel flink lager ligt dan de overige percentielen. Het tiende percentiel betaalt 9 cent per kWh, terwijl tussen het 20e en 90e percentiel 19 tot 25 cent per kWh betaald wordt. Het gemiddelde tarief per kWh bedroeg in januari 20 cent per kWh.
4. Verschillen tussen huishoudens
Ieder huishouden ontvangt (minimaal) jaarlijks een energierekening, waarvan de hoogte niet alleen bepaald wordt door de prijs van energie, maar ook door het energieverbruik. Een hoger gas- of elektriciteitsverbruik leidt, bij een vergelijkbare prijs in het contract, tot een hogere energierekening. Het energieverbruik varieert per huishouden, en hangt vaak samen met kenmerken van de woning en de samenstelling en levensstijl van het huishouden. Dit laatste hoofdstuk geeft inzicht in de spreiding van de energierekening tussen en binnen groepen van woningensoorten en hun bewonersklasse, uitgaande van de energietarieven die in de vorige hoofdstukken zijn gepresenteerd. De analyses vinden plaats op het niveau van woningen, omdat de afrekening van energie ook veelal op woningniveau plaatsvindt. Binnen de woning wordt alleen gekeken naar het aantal bewoners, ongeacht of deze bewoners één of meerdere huishoudens vormen. Dit hoofdstuk spitst zich toe op woningen die hoofdzakelijk met aardgas worden verwarmd. Woningen die volledig elektrisch verwarmd worden en woningen met stadsverwarming worden buiten beschouwing gelaten.
4.1 Energierekening van tien groepen aardgaswoningen 2019–2023
Aardgaswoningen zijn woningen die hoofdzakelijk worden verwarmd met aardgas en maakten 87 procent van de totale woningvoorraad uit in 2022. Het CBS ontwikkelde op verzoek van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat tien herkenbare profielen van aardgaswoningen en hun bewonersklasse. De tien profielen van aardgaswoningen zijn tot stand gekomen door het groeperen van woningen op basis van gedetailleerde categorieën voor het aantal bewoners, bouwjaar, woonoppervlakte en woningtype, zoals in de bijbehorende StatLinetabel. Daarbij is een ‘rijwoning’ een samenvoeging van tussen-, hoek- of 2-onder-1-kapwoningen. Appartementen en vrijstaande woningen zijn apart onderscheiden. De aanduiding ‘oud’ in de profielen heeft betrekking op woningen met een bouwjaar tot 1992 en ‘nieuw‘ duidt op woningen die zijn gebouwd in 1992 of daarna. ‘Kleine’ woningen zijn woningen met een woonoppervlak tot 100 m2, ‘middelgrote’ woningen hebben een oppervlak van 100 tot 150 m2 en ‘grote’ woningen zijn vanaf 150 m2. Bij het aantal bewoners, tot slot, wordt in de profielen alleen onderscheid gemaakt tussen één bewoner en twee of meer bewoners. De tien profielen omvatten ongeveer drie kwart van alle aardgaswoningen in Nederland. Aardgaswoningen die buiten de tien profielen vallen zijn niet meegenomen in de analyses, evenals de buiten beschouwing gelaten groep all-electric woningen en woningen met stadsverwarming. De groep all-electric woningen is nog relatief klein, en voor stadswarmte beschikt het CBS niet over warmteleveringen op individueel niveau, waardoor gedetailleerde analyses naar andere (be)woningkenmerken niet zinvol zijn.
Sinds 2019 wordt elk jaar het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik van de groepen aardgaswoningen gepubliceerd, met als meest recente jaar 2022. Figuur 4.1.1 en 4.1.2 presenteren de ontwikkeling in het energieverbruik van de aardgaswoningen vanaf 2019 (zie toelichting ‘Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen).
Figuur 4.1.1 laat zien dat het aardgasverbruik van de tien profielen van aardgaswoningen over de jaren 2019–2021 redelijk stabiel was, maar fors daalde in 2022. De afname van het aardgasverbruik was het grootst voor grote woningen, met ongeveer 15 procent minder verbruik in 2022 dan in 2021. Bewoners van appartementen bespaarden wat minder: 11 à 13 procent. De aardgasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuurverschillen, waardoor er geen sprake is van invloeden door hogere of lagere buitentemperaturen. De hier getoonde cijfers tonen dus de afname van aardgasverbruik ten gevolge van enerzijds gedragsaanpassingen, zoals de thermostaat lager zetten, en anderzijds woningaanpassingen zoals woningisolatie. Aardgasbesparing ten gevolge van het installeren van een warmtepomp, of het aansluiten op een warmtenet komt niet terug in deze cijfers omdat we enkel de groep aardgaswoningen beschouwen.
2019 (m3) | 2020 (m3) | 2021** (m3) | 2022* (m3) | |
---|---|---|---|---|
Een bewoner in nieuw, klein appartement | 630 | 640 | 640 | 570 |
Een bewoner in oud, klein appartement | 830 | 830 | 840 | 730 |
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement | 1030 | 1030 | 1040 | 910 |
Een bewoner in oude, kleine rijwoning | 1090 | 1070 | 1090 | 920 |
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning | 1290 | 1260 | 1300 | 1100 |
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning | 1260 | 1240 | 1260 | 1080 |
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning | 1100 | 1100 | 1120 | 970 |
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning | 1420 | 1400 | 1430 | 1220 |
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning | 2010 | 1970 | 2020 | 1710 |
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning | 2520 | 2480 | 2500 | 2120 |
*voorlopige cijfers **nader voorlopige cijfers |
De netto elektriciteitsleveringen in Figuur 4.1.2 dalen jaar op jaar. Dit komt met name door de toename van de eigen opwek van zonnestroom en is dus vooral zichtbaar bij woningen die daarvoor geschikt zijn. Voor appartementen was de daling het kleinst.
2019 (kWh) | 2020 (kWh) | 2021** (kWh) | 2022* (kWh) | |
---|---|---|---|---|
Een bewoner in nieuw, klein appartement | 1570 | 1580 | 1580 | 1530 |
Een bewoner in oud, klein appartement | 1540 | 1560 | 1570 | 1490 |
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement | 2230 | 2270 | 2300 | 2180 |
Een bewoner in oude, kleine rijwoning | 1610 | 1560 | 1540 | 1410 |
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning | 1880 | 1830 | 1790 | 1630 |
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning | 2650 | 2590 | 2560 | 2300 |
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning | 2950 | 2840 | 2780 | 2380 |
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning | 2960 | 2860 | 2800 | 2450 |
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning | 3530 | 3380 | 3330 | 2840 |
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning | 4090 | 3890 | 3820 | 3210 |
*voorlopige cijfers **nader voorlopige cijfers |
Het energieverbruik van woningen in 2023 en 2024 is nog niet bekend op microniveau. Daarom wordt, net als in Hoofdstuk 2, gebruik gemaakt van prognoses voor het energieverbruik in deze jaren. Het PBL heeft hiervoor een prognose gemaakt die aansluit bij de ontwikkelingen in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van 2022 en die rekening houdt met lagere verbruiken door de hogere energieprijzen. Er is niet voldoende informatie om daarbij onderscheid te maken tussen woningen. Voor alle groepen aardgaswoningen wordt daarom aangenomen dat het energieverbruik met hetzelfde percentage daalt ten opzichte van 2022, gebaseerd op de ontwikkelingen in het gemiddelde verbruik, zoals weergegeven in Hoofdstuk 2.
Met de jaargemiddelde energieprijzen voor de jaren 2021–2023, en voor 2023 en 2024 de prijzen van januari en de verbruiksprognose (voor het gehele jaar), kan een indicatief beeld worden gegeven van de ontwikkeling in de gemiddelde energierekening per huishoudensprofiel (zie Figuur 4.1.3 en Tabel 4.1.4). Hierbij zijn zowel de waargenomen veranderingen in de energieprijzen als de verwachte veranderingen in de energieverbruiken volgens de prognose van het PBL meegenomen in de berekening. Ook is rekening gehouden met het prijsplafond in 2023. Er is hierbij geen rekening gehouden met eventuele effecten van het moment van afrekenen op de prijsplafondkorting (zie ook paragraaf 4.2). Ook wordt, zoals in alle berekeningen, gewerkt met gemiddelde prijzen over alle contracten heen, omdat er geen informatie beschikbaar is over contractprijzen op individueel niveau (voetnoot 1). De onderliggende aanname bij deze berekeningen is dat contractprijzen willekeurig over alle profielgroepen zijn verdeeld zodat dit geen invloed heeft op het gemiddelde per groep.
De gemiddelde energierekening per profiel is berekend door voor elke woning individueel de energierekening te berekenen, en daarna te middelen over alle woningen van een profiel. Merk op dat de energierekening voor januari 2023 in Tabel 4.1.4 niet overeenkomt met de rekening voor geheel 2023 zoals weergegeven in Figuur 4.1.3. Dit komt doordat we in Figuur 4.1.3 de energierekening baseren op het gemiddelde prijspeil van 2023, tegenover het prijspeil van januari 2023 in Figuur 4.1.4.
2021 (euro) | 2022 (euro) | 2023 met prijsplafond (euro) | 2023 zonder prijsplafond (euro) | |
---|---|---|---|---|
Een bewoner in nieuw, klein appartement | 910 | 1000 | 1370 | 1830 |
Een bewoner in oud, klein appartement | 1060 | 1210 | 1580 | 2110 |
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement | 1390 | 1660 | 2100 | 2760 |
Een bewoner in oude, kleine rijwoning | 1260 | 1460 | 1830 | 2440 |
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning | 1490 | 1750 | 2170 | 2860 |
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning | 1630 | 1920 | 2380 | 3110 |
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning | 1560 | 1790 | 2250 | 2950 |
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning | 1820 | 2150 | 2660 | 3440 |
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning | 2430 | 2940 | 3680 | 4530 |
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning | 2930 | 3600 | 4580 | 5440 |
1) Voor elk jaar behalve 2023 wordt uitgegaan van de (rekenkundig) gemiddelde energieprijzen in het betreffende jaar. Voor 2023 zijn de jaargemiddelde energieprijzen berekend door de maandprijzen te wegen naar de maandvolumes van het prijsplafond. 2) De cijfers in deze figuur wijken kunnen per profielgroep en per zichtjaar afwijken van eerdere publicaties doordat er nu voor 2022 energieleveringen op microniveau beschikbaar zijn, terwijl eerder nog met prognoses werd gewerkt. Evenzo is de prognose voor de energieleveringen in 2023 nu waarschijnlijk preciezer doordat die gebaseerd is op recentere waarnemingen. 3) In november en december 2022 ontvingen huishoudens met een kleinverbruikersaansluiting, vooruitlopend op het prijsplafond, een korting op de energierekening van 190 euro per maand. Deze korting is niet meegenomen in de hier gepresenteerde energierekeningen omdat deze volgens de methode van de CPI behoort tot de inkomenseffecten. Zie toelichting voor meer informatie. |
januari 2023, met prijsplafond | januari 2024 | verschil in euro | |
---|---|---|---|
Een bewoner in nieuw, klein appartement | 1 400 | 1 400 | 0 |
Een bewoner in oud, klein appartement | 1 630 | 1 600 | -30 |
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement | 2 220 | 2 060 | -160 |
Een bewoner in oude, kleine rijwoning | 1 910 | 1 840 | -70 |
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning | 2 310 | 2 140 | -170 |
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning | 2 540 | 2 310 | -230 |
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning | 2 400 | 2 190 | -210 |
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning | 2 900 | 2 550 | -350 |
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning | 4 270 | 3 330 | -940 |
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning | 5 520 | 3 990 | -1 530 |
1) De cijfers voor januari 2023 in deze tabel wijken per profielgroep af van eerdere publicaties doordat de prognose voor de energieleveringen in 2023 gebaseerd kan worden op recentere waarnemingen (microdata voor 2022 in plaats van 2021). |
Net als in eerdere jaren blijkt uit Figuur 4.1.3 en Tabel 4.1.4 dat eenpersoonshuishoudens in een klein, nieuw appartement het minst uitgeven aan energie, terwijl meerpersoonshuishoudens in grote, oude vrijstaande woningen de hoogste energierekening hebben. Uit Figuur 4.1.3 is te berekenen dat deze laatste groep in 2022 gemiddeld 3,6 keer zoveel uitgeeft aan gas en elektriciteit dan de eenpersoonshuishoudens met een klein, nieuw appartement. Gemiddeld over 2023 nam dat verschil af tot 3,3 keer. Dit was per saldo het gevolg van de invoering van het prijsplafond in combinatie met een verhoging van de vaste kosten en de verlaging van de vaste teruggave van de energiebelasting. Zonder prijsplafond zou in 2023 het verschil zijn teruggelopen tot 3,0 keer. In januari 2024 bedraagt het verschil tussen het woningprofiel met het hoogste en het laagste verbruik een factor 2,9 (dit is te berekenen uit Tabel 4.1.4).
De verkleining van de verschillen in de energierekening voor huishoudens met een hoog en een laag energieverbruik is vooral toe te schrijven aan een verhoging van de vaste jaarlijkse kosten (inclusief de vaste vermindering van de energiebelasting) met ongeveer 390 euro tussen 2022 en 2024. Enerzijds werden de vaste kosten voor levering en transport van elektriciteit en gas verhoogd, en anderzijds werd de vaste jaarlijkse teruggave van de energiebelasting verlaagd. Deze belastingvermindering was in 2022 sterk verhoogd om de energierekening van huishoudens betaalbaar te houden. Per 1 januari 2023 is de heffingskorting voor energiebelasting weer verlaagd en werd het beleid voor de betaalbaarheid van de energierekening vormgegeven via een prijsplafond voor de variabele tarieven tot een bepaald verbruik. In 2024 is de vaste teruggave van de energiebelasting weer iets verhoogd, maar per saldo bleef deze onder het niveau van 2022. De grootste stijging van de vaste lasten tussen 2022 en 2024 wordt echter veroorzaakt door de stijging van de vaste leverings- en transportkosten van aardgas en (vooral) elektriciteit. Een stijging van de vaste lasten, onafhankelijk van het verbruik, pakt relatief nadelig uit voor huishoudens met een laag verbruik.
In 2023 werd het beleid voor de betaalbaarheid van de energierekening vooral vormgegeven door het prijsplafond. Het effect hiervan verschilt per huishouden, afhankelijk van het verbruik. Nu 2023 geheel is afgesloten en de contractprijzen beschikbaar zijn is met behulp van de (geprognotiseerde) verbruiken van 2023 een beeld te schetsen van het voordeel dat de verschillende profielgroepen hebben gehad van het prijsplafond.
Figuur 4.1.3 toont ook het voordeel van het prijsplafond in 2023 per profielgroep. Huishoudens bestaande uit één bewoner in een nieuw, klein appartement ontvingen met gemiddeld 460 euro de laagste korting, terwijl huishoudens van twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woningen in absolute euro’s met gemiddeld 860 euro het hoogste voordeel hadden van het prijsplafond. In absolute zin hadden huishoudens met een energieverbruik net op of boven het prijsplafondvolume dus het grootste voordeel van het prijsplafond. In relatieve zin, dat wil zeggen de procentuele verlaging van de daadwerkelijke energierekening in 2023 ten opzichte van de hypothetische energierekening zonder prijsplafond, is het voordeel juist groter voor profielgroepen die relatief weinig energie verbruiken. De berekende gemiddelden liggen lager dat de maximaal mogelijke prijsplafondkortingen doordat niet alle contractprijzen boven het prijsplafond liggen en huishoudens vaak minder verbruiken dan de prijsplafondvolumes, zelfs binnen de profielen die gemiddeld hogere verbruiken hebben.
Merk op dat voor de hier getoonde berekeningen is gewerkt met een prognose van het verbruik in 2023 en 2024, waarbij voor alle woningen is aangenomen dat het aardgas- en elektriciteitsverbruik met eenzelfde percentage daalt en opzichte van het (waargenomen) verbruik in 2022 als in de landelijke prognose. Het is de vraag of dit een realistische aanname is, omdat huishoudens met een hoog verbruik mogelijk hun energieverbruik sterker hebben aangepast aan de gestegen marktprijzen dan huishoudens met een verbruik onder de prijsplafondprijzen. Anderzijds hebben huishoudens met een laag inkomen gemiddeld ook een lager energieverbruik, en is de noodzaak tot besparen bij lagere inkomens groter. Ook zal de afname van het netto-elektriciteitsverbruik waarschijnlijk meer plaatsvinden bij eengezinswoningen omdat bij appartementen minder vaak zonnestroominstallaties (kunnen) worden aangebracht. Dit maakt het erg lastig om realistische aannames te doen voor de daadwerkelijke dalingen per profielgroep. Pas als er gegevens over de daadwerkelijke verbruiken over 2023 en 2024 beschikbaar komen op huishoudensniveau zal het mogelijk zijn om na te gaan hoe bij de verschillende profielgroepen het energieverbruik is veranderd.
4.2 Spreiding energierekening binnen groepen aardgaswoningen
De longread over de energierekening sluit altijd af met een overzicht van de spreiding van de energierekening binnen alle profielgroepen voor de meest recente maand waarvoor de energieprijzen bekend zijn. Deze spreiding komt voort uit de variabele component van de energierekening: de kosten die verbonden zijn aan de (netto) geleverde hoeveelheid aardgas en elektriciteit. Tabel 4.2.1 geeft deze spreiding weer voor januari 2024. Hierbij zijn de verbruiken, net als in Tabel 4.1.4, gebaseerd op de prognose van het verbruik in 2024. Deze spreiding is, zoals altijd, groot doordat in groepen met gemiddeld hoog verbruik er ook huishoudens zijn die relatief weinig energie verbruiken. En andersom zijn er in groepen met een relatief laag verbruik ook huishoudens die wel veel verbruiken, soms zelfs meer dan huishoudens in groepen met een relatief hoog verbruik. Deze variatie hangt ook samen met factoren die niet meegenomen zijn in de afbakening van de groepen van aardgaswoningen. Zo wordt er bijvoorbeeld niet expliciet rekening gehouden met de energetische kwaliteit van woningen. Nieuwe woningen zijn bij de bouw al energiezuinig opgeleverd, maar oudere woningen kunnen in de loop van de tijd verbeterd zijn. Daarnaast is er natuurlijk een relatie met de omvang van het huishouden: binnen de meerpersoonshuishoudens zal het energieverbruik van tweepersoonshuishoudens gemiddeld lager zijn dan dat van vierpersoonshuishoudens.
Tot slot is de variatie in energierekeningen nog groter dan uit Tabel 4.2.1 blijkt omdat de bedragen uitgaan van de gemiddelde prijzen in januari 2024. Afhankelijk van het daadwerkelijke contract dat huishoudens hebben met hun energieleverancier kan de rekening hoger of lager uitvallen. De bedragen in dit artikel geven wel een beeld van de verschillen in de energierekening van aardgaswoningen in relatie tot belangrijke kenmerken van die woningen en hun bewoners.
Gemiddeld | Laagste 10% | Mediaan (50%) | Hoogste 10% | |
---|---|---|---|---|
Een bewoner in nieuw, klein appartement | 1 400 | 840 | 1 380 | 1 960 |
Een bewoner in oud, klein appartement | 1 600 | 890 | 1 550 | 2 330 |
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement | 2 060 | 1 240 | 1 970 | 2 980 |
Een bewoner in oude, kleine rijwoning | 1 840 | 1 050 | 1 770 | 2 720 |
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning | 2 140 | 1 180 | 2 050 | 3 190 |
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning | 2 310 | 1 380 | 2 240 | 3 320 |
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning | 2 190 | 1 250 | 2 130 | 3 180 |
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning | 2 550 | 1 480 | 2 480 | 3 690 |
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning | 3 330 | 1 830 | 3 210 | 5 000 |
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning | 3 990 | 2 060 | 3 810 | 6 030 |
5. Technische toelichting
De energierekening
De gemiddelde energierekening van januari beschrijft wat huishoudens gemiddeld moeten betalen voor het verbruik van energie in één jaar. Hierbij baseren we ons op de gemiddelde prijzen van januari en het verwachte jaarverbruik. Voor een huishouden dat precies evenveel energie verbruikt als het gemiddelde kan de hoogte van de energierekening wel hoger of lager uitpakken, afhankelijk van het contract met de energieleverancier.
Het gebruik van gemiddelde prijzen
De StatLinetabel met consumentenprijzen voor gas en elektriciteit geeft de gemiddelde maandelijkse prijs van de verschillende componenten van de gas- en elektriciteitsrekening. De verschillende componenten zijn: belastingen, netwerk- en leveringstarieven. De leveringstarieven hebben een vaste component en een variabele.
Per component wordt een gemiddelde berekend, gebaseerd op de informatie van energieleveranciers over de tarieven die zij hanteren voor de verschillende contracten en het aantal aansluitingen (huishoudens). De prijzen van contracten verschillen bijvoorbeeld per leverancier, per looptijd, soort energie (groen of grijs), per dagdeel (dag- en nachtstroom of een enkele meter voor één tarief) en contractduur. Bij het berekenen van gemiddelde prijzen houden we rekening met het aandeel van elke energiemaatschappij in de energiemarkt.
Van circa 82 procent van huishoudensaansluitingen worden elke maand de prijzen verzameld uit klantenbestanden van energieleveranciers. Het gebruik van deze prijzen voor het berekenen van de gemiddelde energierekening voor huishoudens levert een goede benadering voor heel Nederland op.
Compensatiemaatregelen in 2023
In 2023 heeft de overheid het prijsplafond en de compensatie voor woningen met blokverwarming ingevoerd. Door het prijsplafond is tot aan een vastgesteld verbruik het variabele leveringstarief gemaximeerd. Voor aardgas betalen huishoudens voor de eerste 1 200 m3 maximaal €1,45 (inclusief belastingen en btw) en voor elektriciteit betalen huishoudens voor de eerste 2 900 kWh maximaal €0,40 (inclusief belastingen en btw). Naast de invoering van het prijsplafond is de vermindering energiebelasting in januari 2023 verlaagd (dit verhoogt de energierekening doordat huishoudens minder korting krijgen). Ook is de opslag duurzame energie (ODE) samengevoegd met de energiebelasting en opnieuw vastgesteld voor 2023. Energie viel vanaf januari 2023 weer onder het hoge btw-tarief van 21 procent.
Gemiddelde prijzen en het prijsplafond
Bij het berekenen van gemiddeld variabel tarief voor zowel gas als elektriciteit houdt het CBS rekening met de verdeling van verbruik over huishoudens ten behoeve van het berekenen van een prijs inclusief prijsplafond. Op die manier kan een zo zuiver mogelijk gemiddelde berekend worden. Voor onderzoeks- en beleidsdoeleinden is dit gemiddelde niet afdoende, daarom is hieronder een splitsing gemaakt in de prijzen: het gemiddelde tarief onder het prijsplafond en het gemiddelde tarief boven het prijsplafond. Ook zijn de bijbehorende aandelen in het totaal van aansluitingen van huishoudens hierbij weergegeven. De verslagperiode betreft alle maanden van 2023 en de prijzen hebben betrekking op het variabele leveringstarief zoals opgenomen in het energiecontract in euro inclusief btw, maar zonder energiebelasting. Deze cijfers hebben betrekking op gegevens over energiecontracten die het CBS maandelijks ontvangt, en dus niet op alle huishoudens in Nederland. Daarbij is in sommige gevallen de uitsplitsing minder goed te maken (op basis van aantallen aansluitingen) als de data eerst door energiemaatschappijen zijn opgeteld naar een grover aggregatieniveau en vervolgens verzonden naar het CBS.
Boven prijsplafond | Onder prijsplafond | ||||
---|---|---|---|---|---|
Jaar | Maand | Tarief per m3 1) | Verhouding2) | Tarief per m 31) | Verhouding2) |
2023 | Januari | 2,511 | 0,765 | 0,32 | 0,235 |
Februari | 2,298 | 0,772 | 0,321 | 0,228 | |
Maart | 2,132 | 0,771 | 0,337 | 0,229 | |
April | 1,482 | 0,713 | 0,448 | 0,287 | |
Mei | 1,222 | 0,62 | 0,512 | 0,38 | |
Juni | 1,179 | 0,531 | 0,563 | 0,469 | |
Juli | 0,995 | 0,121 | 0,654 | 0,879 | |
Augustus | 1,345 | 0,019 | 0,656 | 0,981 | |
September | 1,367 | 0,017 | 0,656 | 0,983 | |
Oktober | 1,356 | 0,016 | 0,65 | 0,984 | |
November | 1,3 | 0,015 | 0,674 | 0,985 | |
December | 1,238 | 0,014 | 0,685 | 0,986 | |
1) Tarief is inclusief BTW en exclusief energiebelasting. 2) De verhouding is gemeten naar het aantal energiecontracten. |
Boven prijsplafond | Onder prijsplafond | ||||
---|---|---|---|---|---|
Jaar | Maand | Tarief per m3 1) | Verhouding2) | Tarief per m 31) | Verhouding2) |
2023 | Januari | 0,653 | 0,759 | 0,08 | 0,241 |
Februari | 0,594 | 0,767 | 0,08 | 0,233 | |
Maart | 0,533 | 0,773 | 0,081 | 0,227 | |
April | 0,361 | 0,768 | 0,09 | 0,232 | |
Mei | 0,306 | 0,685 | 0,131 | 0,315 | |
Juni | 0,289 | 0,583 | 0,158 | 0,417 | |
Juli | 0,27 | 0,142 | 0,19 | 0,858 | |
Augustus | 0,279 | 0,061 | 0,191 | 0,939 | |
September | 0,299 | 0,037 | 0,192 | 0,963 | |
Oktober | 0,318 | 0,027 | 0,189 | 0,973 | |
November | 0,307 | 0,027 | 0,194 | 0,973 | |
December | 0,296 | 0,026 | 0,197 | 0,974 | |
1) Tarief is inclusief BTW en exclusief energiebelasting. 2) De verhouding is gemeten naar het aantal energiecontracten. |
Belastingen op energie
Er is, vanaf januari 2023, één specifieke heffing op energie: de energiebelasting. De opslag duurzame energie (ODE) is per januari 2023 afgeschaft en opgenomen in de energiebelasting. Energiebedrijven innen de energiebelasting voor elke verbruikte kilowattuur stroom en kubieke meter gas en dragen dit vervolgens af aan de overheid. Omdat de overheid energie als een basisbehoefte ziet, krijgt elk huishouden een vast belastingbedrag terug. Dit is de belastingvermindering energiebelasting, ook wel heffingskorting genoemd. Deze vermindering wordt verrekend per elektriciteitsaansluiting. Omdat de vermindering compenseert voor de belasting op elektriciteit en gas wordt deze verdeeld over de gas- en elektriciteitsrekening naar rato van de betaalde belastingen. Ten slotte betaalt elk huishouden btw over de energierekening. De levering, het transport en de energiebelastingen vallen allemaal onder het hoge btw-tarief van 21 procent. In 2022 was het btw-tarief tijdelijk 9 procent.
Het berekenen van prijs- en verbruikseffecten
De prijs van energie en het verbruik bepalen de hoogte van de energierekening. De totale gemiddelde verandering van de energierekening kunnen we uitsplitsen in prijs- en verbruikseffecten. Hiervoor gebruiken we de zogenoemde methode voor Bennet-indicatoren.
Als we de energierekening van januari 2024 vergelijken met die van januari 2023 dan kunnen we de totale verandering van de energierekening als volgt splitsen in een prijseffect en een verbruikseffect:
- Voor het prijseffect houden we het verbruik constant. Het gehanteerde verbruik is het gemiddelde van het geraamde gebruik in 2023 en 2024.
- Voor het verbruikseffect houden we de prijs constant. De gehanteerde prijs is het gemiddelde van januari 2023 en januari 2024.
De som van dit prijs- en verbruikseffect komt overeen met het totale verschil in de energierekening tussen januari 2023 en januari 2024. Voor de berekening van de energierekening in januari 2023 worden dan de prijzen van januari 2023 en het geraamde gemiddelde verbruik van 2023 genomen en voor de berekening van 2024 worden de prijzen van januari 2024 en het verbruik van 2024 genomen.
Het geraamde gemiddelde verbruik voor 2024 is 1 880 kWh elektriciteit en 1 112 m3 gas. Voor 2023 is het geraamde verbruik 2 063 kWh elektriciteit en 1 136 m3 gas.
Het verbruik heeft logischerwijs alleen effect op de variabele kosten die de gebruiker per kubieke meter gas of per kilowattuur elektriciteit betaalt en niet op de vaste kosten. De vaste kosten veranderen alleen in prijs, niet in hoeveelheid.
Gemiddelde prijzen en de CPI (consumentenprijsindex)
Net als voor de prijsindex van elektriciteit en gas ten behoeve van de CPI wordt voor de prijzen in dit artikel gebruik gemaakt van energiecontractgegevens van huishoudens. Ook worden dezelfde gegevens over belastingen en transportkosten ingezet. Hoewel beide statistieken gebruik maken van dezelfde bronnen, is de prijsmutatie die met beide bronnen berekend kan worden niet noodzakelijkerwijs hetzelfde. Dit komt door de stratificatie en de indexmethode die voor de CPI gebruikt worden. Daarbij houdt de CPI rekening met de eerste raming van het verbruik door het PBL, in plaats van de gemiddeldes genoemd in dit artikel voor de jaren 2023, 2022 en 2021 die bijstellingen bevatten ten opzichte van de eerste raming. Voor de CPI kan het verbruik niet tussentijds gewijzigd worden en moet aan het begin van het jaar al bepaald zijn om een zuivere prijsontwikkeling te meten.
Gemiddelde prijs over een jaar berekend als rekenkundig gemiddelde
De gemiddelde prijs voor een jaar komt tot stand door het rekenkundig gemiddelde te nemen over alle 12 maanden. Aangezien het energieverbruik niet gelijk over het jaar verdeeld is, kan dat leiden tot een onder- of overschatting van de daadwerkelijke prijs die (gemiddeld) betaald is. Bij het gewogen gemiddelde krijgt elke maandprijs een gewicht dat aangeeft hoeveel m3 er in die maand relatief is verbruikt. Zo wegen de prijzen in de (winter)maanden met veel verbruik zwaarder mee in de jaarprijs dan de prijzen in maanden waarin relatief weinig wordt verbruikt. Op dit moment beschikt het CBS nog niet over de benodigde gas- of elektriciteitsverbruiken per maand. Begin 2023 is er wel een eerste analyse verricht voor aardgas, waarbij het CBS kon aangeven hoe de leveringen aan huishoudens over de maanden tot en met eind 2022 zijn verdeeld. Indien deze leveringen als gewicht worden gebruikt om de variabele aardgasprijzen per maand te wegen komt de gewogen gemiddelde variabele aardgasprijs voor 2022 uit op €1,39 (inclusief btw en energiebelasting en ODE) per m3. De rekenkundig gemiddelde variabele aardgas voor 2022 bedraagt €1,36. Dit geeft aan dat aardgas gemiddeld duurder was in de maanden dat het verbruik hoger was. In 2021 komen zowel het gewogen als het rekenkundig gemiddelde op (afgerond) €0,82 per m3 aardgas en was de vertekening door het verbruik per maand dus veel kleiner. Voor 2023 zijn de verschillen tussen de het ongewogen (rekenkundig) en gewogen gemiddelde jaarprijs wel groot, vooral voor aardgas. Als de variabele maandprijzen (inclusief btw en energiebelasting) rekenkundig worden gemiddeld, komt de jaarprijs op €1,65 per m3. Worden de variabele maandtarieven echter gewogen naar de maandvolumes die zijn gehanteerd voor het prijsplafond, dan komt de gemiddelde jaarprijs op €1,88 per m3. Voor elektriciteit zijn de verschillen veel kleiner, namelijk €0,43 (rekenkundig) en €0,45 (gewogen) per kWh. Omdat het verschil voor 2023 voor gas zo groot is, en veel invloed heeft op de berekening van de totale energierekening en het prijsplafondvoordeel, is bij de berekeningen voor dit jaar gewerkt met een gewogen gemiddelde jaarprijs. Voor alle andere jaren is gerekend met het rekenkundig gemiddelde zoals dat ook in de Statlinetabel wordt gedaan.
Gemiddeld gas- en elektriciteitsverbruik
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) berekent het gemiddelde gas- en elektriciteitsverbruik voor woningen volgens de methode die wordt gebruikt in de Klimaat- en energieverkenning (KEV). Het PBL gebruikt hiervoor ook CBS-statistieken om tot een gemiddeld energieverbruik per woning te komen voor historische jaren. Deze wijken vaak iets af van de gemiddelde verbruiken per woning die het CBS publiceert omdat de ene methode vanuit het totaal energieverbruik een gemiddelde berekent, terwijl de andere methode vanuit de microdata per woning gemiddelden berekent.
In de berekeningen van het PBL van het gemiddeld gasverbruik per bewoonde woning zijn woningen zonder aardgasverbruik uitgesloten en wordt het totale gasverbruik gecorrigeerd voor verschillen in buitentemperatuur (zie toelichting Temperatuurcorrectie gasverbruik). Om te komen tot het gemiddelde gasverbruik per bewoonde woning wordt het totale temperatuur gecorrigeerde gasverbruik van alle woningen in Nederland gedeeld door het totaal aantal bewoonde woningen met aardgasverbruik.
Voor het gemiddelde netto-elektriciteitsverbruik wordt de opwekking met eigen zonnepanelen gesaldeerd met de totale levering. Om te komen tot het gemiddelde elektriciteitsverbruik per bewoonde woning wordt de gecorrigeerde totale leveringshoeveelheid van elektriciteit gedeeld door het totaal aantal bewoonde woningen in Nederland.
Voor het gemak noemen we deze gecorrigeerde levering in deze notitie het “verbruik”. Zelf opgewekte en verbruikte energie maakt echter geen onderdeel uit van de levering, evenals de teruglevering. Uiteraard zijn aan de eigen opwekking van energie door huishoudens ook kosten verbonden, maar die nemen we hier niet mee.
Voor de profielen van aardgaswoningen (Hoofdstuk 4) wordt in de methode van het CBS vanuit microdata het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik berekend. Om te bepalen of een woning een aardgaswoning is wordt gekeken naar de hoofdverwarmingsinstallatie. Indien er sprake is van individuele CV of van blokverwarming wordt een woning tot de aardgaswoningen gerekend. Deze afbakening wijkt een klein beetje af van de afbakening zoals hierboven beschreven voor de methode van de KEV. Daarnaast wordt in de methode van de KEV het gemiddeld elektriciteitsverbruik berekend over alle bewoonde woningen, terwijl in de benadering vanuit de microdata de (bewoonde) woningen met stadswarmte en all-electric woningen niet worden meegenomen, evenals woningen met 11 of meer geregistreerde bewoners.
Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen
Tussen rapportagejaar 2019 en 2020 hebben bij het CBS diverse methodologische vernieuwingen plaatsgevonden om de aardgas- en elektriciteitsleveringen aan woningen te bepalen. Mede hierdoor is de afbakening van de populatie aardgaswoningen verbeterd. Zo is het onderscheid tussen woningen met en zonder gas verbeterd doordat er meer informatie beschikbaar is over de hoofdverwarmingsinstallatie. Daarnaast bestonden er tot 2019 enkele honderdduizenden woningen waarvoor de gas- of elektriciteitslevering onbekend was. Dankzij het verbeterd inzicht in de hoofdverwarmingsinstallatie kan vanaf verslagjaar 2019 voor alle woningen een elektriciteits- en (indien relevant) gaslevering bepaald worden. Tot slot is het onderscheid tussen woningen en bedrijven beter afgestemd op de (vernieuwde) Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).
Omdat de nieuwe methode is teruggelegd tot 2019, zijn er tijdreeksen zonder trendbreuk beschikbaar vanaf 2019.
Saldering van elektriciteitsleveringen
We spreken in dit artikel voor het gemak over het energieverbruik van huishoudens, maar feitelijk betreft de informatie de energieleveringen aan woningen. Deze informatie is afkomstig van netbeheerders. Tot verslagjaar 2021 leverden sommige netbeheerders informatie over de gesaldeerde elektriciteitslevering, dus na correctie voor eventuele teruglevering bij zonnestroom. Andere netbeheerders leveren informatie over de niet-gesaldeerde leveringen. Bij oude, analoge meters is de levering altijd gesaldeerd omdat daarbij de meter terugloopt. Vanaf verslagjaar 2021 ontvangt het CBS voor het eerst zowel een standaardjaarafname (sja) als een standaardjaarinvoeding (sji) en is het mogelijk om op microniveau het onderscheid tussen levering (sja) en teruglevering (sji) te maken. Met deze nieuwe informatie zijn ook de elektriciteitsleveringen voor woningen op macroniveau bijgesteld. Ook zijn er in combinatie met informatie over zonnestroominstallaties op microniveau terugleveringen bijgeschat voor 2019 en 2020 zodat de tijdreeksen vanaf 2019 compleet zijn. Indien de teruglevering groter is dan de elektriciteitslevering, wordt de netto-levering op 0 kWh gesteld.
Temperatuurcorrectie gasverbruik
Het grootste deel van het gasverbruik wordt gebruikt voor ruimteverwarming. In een jaar met een zachte winter gebruiken huishoudens hierdoor gemiddeld minder gas dan in een jaar met een strenge winter. Bij het berekenen van prijseffecten en de mogelijkheden voor energiebesparing wordt daarom vaak gewerkt met voor temperatuur gecorrigeerde gasverbruiken. Hierbij wordt het daadwerkelijk gasverbruik omgerekend naar de hoeveelheid gas die verbruikt zou zijn als de temperatuur in een jaar gemiddeld geweest zou zijn. Er zijn diverse correctiemethoden ontwikkeld. De in dit artikel gebruikte gasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuur met dezelfde methode als gebruikt in de Klimaat- en Energieverkenning. Kenmerk van deze methode is dat voor elk jaar het verwachte aantal graaddagen wordt bepaald, waarbij rekening gehouden wordt met de door het KNMI verwachte opwarming door klimaatverandering. Het aantal graaddagen geeft aan op hoeveel dagen de temperatuur onder een bepaalde grens komt, waarbij elke graad onder deze grens als één graaddag telt. Omdat het de laatste jaren gemiddeld warmer wordt, leidt dit tot een dalend verwacht gasverbruik.