6. Risico op armoede
Hogere armoederisico’s bij crises
De ontwikkeling van het percentage huishoudens met een armoederisico volgt in grote lijnen de conjunctuur: in tijden van economische neergang stijgt het percentage met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, in tijden van economische voorspoed daalt dit percentage. In 1985 piekte het armoederisico naar het historisch hoge niveau van 22,5 procent. Dat was pal na de economische crisis in het begin van de jaren '80. Met de eind jaren '80 ingezette verbetering van de economie begon ook het armoederisico weer te dalen om in de jaren '90 van de vorige eeuw op gemiddeld bijna 15 procent uit te komen. Inmiddels is het percentage huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens vrijwel gehalveerd naar 7,7 procent in 2019. Hoewel de daling zichtbaar is in de verschillende bevolkingsgroepen geldt tot op heden dat de risicogroepen van toen nog steeds de risicogroepen van vandaag zijn. Bovengemiddelde armoederisico’s blijven voorbehouden aan huishoudens met voornamelijk inkomen uit bijstand of een andere sociale voorziening, huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond, eenoudergezinnen met minderjarige kinderen en alleenstaanden tot aan de AOW-leeftijd. Het armoederisico van AOW-huishoudens volgde een ander patroon dan gemiddeld. De vanaf de jaren '90 door opeenvolgende regeringen gerealiseerde koopkrachtverbeteringen van AOW’ers zorgden ervoor dat in het eerste decennium van deze eeuw de AOW structureel boven het niveau van de lage-inkomensgrens kwam te liggen. Het percentage AOW-huishoudens met kans op armoede is sindsdien fors lager dan het landelijk gemiddelde. In internationaal perspectief is het armoederisico in Nederland laag en ligt onder het Europees gemiddelde.
Huishoudens (%) | Minderjarige kinderen (%) | ||
---|---|---|---|
'77-'00 | 1977 | 13,1 | 14,6 |
'77-'00 | 1981 | 13,5 | 16,4 |
'77-'00 | 1985 | 22,4 | 28,4 |
'77-'00 | 1989 | 16,6 | 18,7 |
'77-'00 | 1990 | 14,8 | 16 |
'77-'00 | 1991 | 15,2 | 16,7 |
'77-'00 | 1992 | 15,4 | 16,8 |
'77-'00 | 1993 | 15,2 | 16,9 |
'77-'00 | 1994 | 15,9 | 17,7 |
'77-'00 | 1995 | 15,2 | 17,3 |
'77-'00 | 1996 | 15,4 | 17,2 |
'77-'00 | 1997 | 14,8 | 17,3 |
'77-'00 | 1998 | 13,2 | 16 |
'77-'00 | 1999 | 12,8 | 16,1 |
'77-'00 | 2000 | 12 | 15,1 |
'00-'19* | 2000 | 10,9 | 13,5 |
'00-'19* | 2001 | 8,8 | 10,9 |
'00-'19* | 2002 | 8,2 | 10,6 |
'00-'19* | 2003 | 8,8 | 11,2 |
'00-'19* | 2004 | 8,5 | 11,4 |
'00-'19* | 2005 | 8,7 | 11,1 |
'00-'19* | 2006 | 7,9 | 9,9 |
'00-'19* | 2007 | 6,7 | 9 |
'00-'19* | 2008 | 6,5 | 8,6 |
'00-'19* | 2009 | 6,7 | 8,6 |
'00-'19* | 2010 | 6,5 | 8,1 |
'00-'19* | 2011 | 6,9 | 8 |
'00-'19* | 2012 | 8 | 9,1 |
'00-'19* | 2013 | 8,9 | 9,9 |
'00-'19* | 2014 | 8,5 | 9,7 |
'00-'19* | 2015 | 8,2 | 9,2 |
'00-'19* | 2016 | 7,9 | 8,5 |
'00-'19* | 2017 | 7,9 | 8,1 |
'00-'19* | 2018 | 7,9 | 7,9 |
'00-'19* | 2019* | 7,7 | 7,8 |
Merendeel kinderen met armoederisico heeft migratieachtergrond
Het percentage minderjarige kinderen dat leeft in een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens is in vergelijking tot de jaren '90 van de vorige eeuw meer dan gehalveerd, en wel van rond de 17 procent naar 7,8 procent in 2019. In de groep kinderen in huishoudens met armoederisico is de migratieachtergrond een steeds grotere rol gaan spelen, ook als er rekening wordt gehouden met verschillen in opleidingsniveau van de hoofdkostwinner. Van elke 10 minderjarige kinderen met armoederisico in 1995 hadden er ruim 3 een niet-westerse migratieachtergrond, bijna 1 een westerse en bijna 6 een Nederlandse achtergrond. In 2019 waren er bijna twee keer zoveel niet-westerse risicokinderen en was het aandeel zonder migratieachtergrond gehalveerd.