Inkomens verdeeld, 40 jaar in vogelvlucht

Over deze publicatie

Deze publicatie is een samenvatting van het boek Inkomen verdeeld, trends 1977-2019. In dat boek presenteren het CBS en de Universiteit Leiden een analyse van inkomens- en verdelingsvraagstukken op basis van een consistent gemaakte reeks inkomensgegevens. De uitkomsten laten onder meer zien dat in de periode van 1977 tot 2019 de inkomensongelijkheid is toegenomen, maar dat sinds 1990 de inkomensverschillen vrij stabiel zijn. Ook is de belasting- en premiedruk sinds het topjaar 1985 (44 procent) trendmatig gedaald tot 38,2 procent in 2019. De jaar-op-jaar koopkrachtontwikkeling van de Nederlandse bevolking kende sinds 1977 een vrijwel onafgebroken stijgend verloop met uitzondering van de economische crises in de perioden 1979-1985 en 2009-2013. De lange reeks leert verder dat de koopkrachtontwikkelingen voor werkenden en huishoudens met kinderen steevast het meest rooskleurig zijn. De ontwikkeling van het percentage huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens volgt in grote lijnen de conjunctuur: in tijden van economische neergang stijgt de kans op armoede, in tijden van economische voorspoed daalt de armoedekans. In 1985 piekte het armoederisico op het historisch hoge niveau van 22,5 procent. In 2019 is het percentage huishoudens met kans op armoede gedaald naar 7,7 procent. In 2019 was er daarnaast geen enkel ander land waar het inkomensaandeel van de topinkomens zo laag was als in Nederland. Het inkomensaandeel van de top 1% is in de afgelopen veertig jaar vrijwel stabiel gebleven en bedraagt in 2019 6,5 procent.

1. Inleiding

Deze publicatie geeft een kort overzicht van ontwikkelingen in het inkomen van de Nederlandse bevolking sinds 1977. Het overzicht is gebaseerd op de publieksuitgave ‘Inkomen verdeeld, trends 1977-2019’, een samenwerkingsproject tussen het CBS en de Universiteit Leiden. De uitkomsten zijn gebaseerd op herziene gegevens van de Inkomensstatistiek. De herziening heeft geleid tot een geharmoniseerde en meer consistente reeks van het inkomen voor de periode vanaf 1977. Vooral ramingen van ontbrekende premies voor de periode 1977-2000 en het synchroniseren van de netto huurwaarde zorgden hiervoor. De bestaande breuken in de inkomensreeks in 2000 en 2011 zijn een stuk kleiner geworden, maar konden niet volledig worden geëlimineerd. De bijstelling van het totale bruto inkomen loopt voor de jaren 1977-2000 uiteen van 8 tot 21 miljard euro en voor de periode 2000-2011 van 5 tot 17 miljard euro. De breuk in 2000 en 2011 ging in beide jaren gepaard met een verlaging van het bruto inkomen per huishouden met gemiddeld 2,2 duizend euro. De breuk in het besteedbaar inkomen leidde in 2000 tot een toename van gemiddeld duizend euro, en  in 2011 tot een afname van  2,2 duizend euro. Aldus benaderd, ontstaat de best mogelijke consistente tijdreeks voor de Inkomensstatistiek voor de gehele periode sinds 1977, die de komende tijd zal worden voortgezet.

1.1 Bruto en besteedbaar inkomen huishoudens1)
   Bruto-inkomen voor revisie (gemiddelde (1 000 euro))Bruto-inkomen na revisie (gemiddelde (1 000 euro))Besteedbaar inkomen voor revisie (gemiddelde (1 000 euro))Besteedbaar inkomen na revisie (gemiddelde (1 000 euro))
'77-'00197719,621,712,712,6
'77-'00197820,622,913,313,2
'77-'00197921,624,11413,9
'77-'00198022,525,314,614,5
'77-'00198123,526,515,215,2
'77-'00198223,726,815,415,2
'77-'00198323,827,115,515,3
'77-'0019842427,415,615,4
'77-'00198524,127,715,815,5
'77-'00198624,728,216,215,9
'77-'00198725,328,716,616,3
'77-'00198825,929,21716,7
'77-'00198926,529,617,417,2
'77-'00199029,831,218,418,2
'77-'00199131,232,61918,9
'77-'00199232,533,919,519,3
'77-'00199332,534,119,719,6
'77-'00199432,534,520,320,2
'77-'00199533,135,120,920,9
'77-'00199633,635,821,321,4
'77-'00199734,236,62222
'77-'00199835,237,922,722,7
'77-'00199936,939,723,523,4
'77-'00200038,741,824,824,6
'00-'11200042,943,825,125,9
'00-'11200144,946,427,529
'00-'11200246,548,228,330
'00-'11200347,449,128,330
'00-'11200448,950,72930,8
'00-'11200549,851,729,431,2
'00-'11200651,653,530,632,4
'00-'11200754,256,232,634,6
'00-'11200855,357,433,135,2
'00-'11200955,657,833,335,5
'00-'11201056,158,433,235,5
'00-'11201156,758,933,335,5
'11-'19*201160,436,6
'11-'19*201261,136,8
'11-'19*201361,737
'11-'19*201464,239
'11-'19*201562,938,6
'11-'19*201664,740,2
'11-'19*201767,541,6
'11-'19*201869,142,5
'11-'19*2019*7244,4
1)Uitkomsten over '78-'80, '82-'84 en '86-'88 zijn via interpolatie bepaald.

Naast het inkomen dragen ook andere zaken bij aan de welvaart en het welzijn van mensen. Zo hebben arbeidsduur en vrije tijd zich in de loop der tijd voor velen in gunstige zin ontwikkeld. Daarnaast draagt de overheid zorg voor voorzieningen in onderwijs, zorg,  openbaar bestuur en handhaving van de openbare orde. Ontwikkelingen in de technische en medische wetenschappen werpen hun vruchten af. Anderzijds vraagt het bereiken van klimaatdoelstellingen om offers. Een inventarisatie en kwantificering van deze componenten vielen  buiten het bestek van dit project.

Deze publicatie geeft in vogelvlucht de belangrijkste ontwikkelingen in de inkomensverdeling tussen huishoudens, de inkomensongelijkheid en -herverdeling, belasting- en premiedruk, koopkracht, armoederisico’s, topinkomens, en de inkomenslevensloop van generaties van de bevolking. 

2. Inkomens(verdeling)

Wie zit waar in de inkomensverdeling?

Uit de indeling van huishoudens op volgorde van hun bruto inkomen in honderd even grote groepen (percentielgroepen) blijkt dat studenten zich veelal aan de onderkant van de inkomensverdeling bevinden. Zelfstandigen worden relatief vaak aan zowel de onderkant als de bovenkant van de inkomensverdeling waargenomen. Zij kunnen immers veel winst, maar ook grote verliezen hebben. Werknemers hebben doorgaans een midden- of een hoog inkomen, terwijl senioren vaker dan gemiddeld onder de lagere en middeninkomens worden waargenomen. Huishoudens die zijn aangewezen op een sociale uitkering bevinden zich vaak in de lagere inkomensgroepen.

2.1 Samenstelling inkomensgroepen, 2019*
 Inkomen als werknemer (% huishoudens)Inkomen als zelfstandige (% huishoudens)Uitkering werklooosheid (% huishoudens)Uitkering arbeidsongeschiktheid (% huishoudens)Uitkering pensioen (% huishoudens)Uitkering sociale voorziening (% huishoudens)Studiefinanciering (% huishoudens)
0
149,113,50,70,572,926,3
253,310,410,713,39,212,2
347,713,711,220,96,78,8
446,216,81,12,120,78,84,4
534,714,11,12,53510,42,3
620,48,80,82,235,231,70,9
714,56,20,72,250,425,50,5
89,63,90,62,951,731,10,3
98,23,10,52,243,242,40,3
108,32,90,52,636,848,60,2
118,93,10,63,434,249,60,2
1211,53,70,95,443,634,70,2
13144,21,19,856,913,80,3
1414,34,21,111,858,79,80,2
1514,73,919,862,18,40,2
1616,24,11861,98,70,1
1717,54,117,957,711,60,1
1818,44,11,17,651,117,60,1
1920,94,41,17,849,716,10,1
2023,44,61,38,549,312,90,1
2124,74,51,38,648,612,10,1
2224,54,41,28,947,9130,1
2325,44,21,18,449,910,90
2426,44,31,17,450,210,50,1
2527,44,41,1751,38,80
2627,64,316,752,28,10
2727,84,41,16,852,96,90
2828,94,91,16,752,16,20
2930,54,91,16,950,95,60
3031,851,16,949,95,20
3132,55,316,7504,50
3234,35,41,16,648,83,90
3334,75,516,548,83,50
3436,35,916,347,43,10
3537,95,71,16,146,52,70
3639,461,15,745,32,40
3741615,643,92,30
3842,56,115,3432,10
3943,66,215,442,11,80
4044,86,415,140,91,70
4146,16,81539,71,40
4247,37,114,938,51,20
4348,77,214,937,11,20
4449,87,114,736,410
4550,97,414,535,30,90
4652,17,614,534,10,80
4753,27,614,333,30,70
4854,57,61432,30,60
4955,27,914,131,30,50
5056,5813,830,20,50
5157,98,20,83,728,90,40
52598,30,83,627,80,40
53608,50,83,526,80,30
5460,98,80,73,425,90,30
5562,38,90,73,224,60,30
5663,29,20,73,123,60,20
5764,69,30,72,822,40,20
5865,69,60,72,721,20,20
5966,59,50,72,720,50,10
6067,79,60,72,519,40,10
61699,90,62,318,10,10
6269,510,10,62,317,40,10
6370,910,10,62,116,20,10
6471,510,30,6215,50,10
6572,710,10,6214,60,10
6673,410,50,51,813,800
6774,410,50,51,712,900
6875,210,40,51,512,40,10
6975,710,50,41,511,800
7076,510,70,41,4110,10
7176,6110,41,410,600
7277,510,90,41,39,900
7378,110,80,31,29,500
7478,311,40,31,18,800
7578,811,30,31,18,500
7679,211,50,318,100
7779,511,60,20,97,800
7879,911,80,20,97,200
7980,111,80,20,87,100
8080,711,70,20,76,700
8180,911,90,20,66,400
8281,112,20,20,65,900
8381,112,40,10,55,800
8481,512,30,10,55,600
8581,812,40,10,55,300
8681,512,90,10,45,100
8781,7130,10,44,800
8881,813,10,10,34,700
8981,713,40,10,34,500
9081,613,60,10,34,400
9181,613,800,34,300
9280,914,600,24,300
9380,71500,24,100
948015,700,2400
9579,216,400,14,200
9678,517,100,14,200
9776,818,600,14,500
98742100,14,800
9969,624,400,25,900
10053,932,100,113,800
 

Veranderingen in de inkomensverdeling

Diverse economische, demografische en maatschappelijke ontwikkelingen hebben er voor gezorgd dat de samenstelling van het bruto inkomen in de loop van de tijd is gewijzigd. Zo steeg het aandeel van inkomen uit pensioen (inclusief AOW) van 13 procent in 1977 naar 17 procent in 2019. Ook het inkomen uit vermogen steeg sterk: van 1,5 procent naar 5,4 procent. De toename van het aandeel pensioenen en het inkomen uit vermogen is voor een groot deel toe te rekenen aan de vergrijzing. Ouderen beschikken relatief vaak over een eigen woning waarop geen of nauwelijks hypotheekschuld rust. Het volume van de opbrengsten uit de eigen woning neemt door de vergrijzing dus verder toe waardoor het aandeel inkomen uit vermogen in het totale bruto inkomen alsmaar groter wordt. Wel hebben de verhoging van de pensioenleeftijd en de minder gunstige regelingen voor vervroegde uittreding de groei van pensioenen afgevlakt. Ondanks de toename van het aantal zelfstandigen bleef hun inkomensaandeel in de loop van de tijd stabiel. Het aandeel dat voornamelijk inkomen als werknemer had, daalde van 69 procent in 1977 naar 63 procent in 2019. Ook het aandeel inkomen uit loondervingsregelingen voor werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid daalde in de periode 1977-2019. 

2.2 Samenstelling bruto inkomen
   Inkomen als werknemer (%)Inkomen als zelfstandige (%)Inkomen uit vermogen (%)Uitkering inkomensverzekeringen
(excl. pensioen) (%)
Uitkering pensioen (%)Uitkering sociale voorziening en overig (%)
'77-'00197768,87,31,54,713,14,6
'77-'00198167,45,81,65,813,85,6
'77-'00198564,65,71,75,2157,8
'77-'00198964,261,96,2156,7
'77-'00199064,26,12,15,915,16,6
'77-'00199164,35,92,2615,16,5
'77-'00199264,75,42,36,315,36,1
'77-'001993654,82,16,615,65,9
'77-'00199465,351,96,515,65,7
'77-'00199565,45,626,215,55,4
'77-'00199666,351,9615,75
'77-'0019976751,65,415,95,2
'77-'00199868,451,34,715,55,1
'77-'00199969,751,14,115,15
'77-'00200069,350,84,215,45,3
'00-'11200069,35,81,74,3153,9
'00-'11200168,35,53,14,115,23,8
'00-'11200268,65,22,74,315,43,8
'00-'11200368,74,82,14,615,93,9
'00-'11200467,75,32,34,716,13,9
'00-'11200567,45,924,716,23,8
'00-'11200667,362,1416,93,7
'00-'11200766,26,33,83,616,73,5
'00-'11200866,96,62,53,4173,6
'00-'11200966,95,72,63,817,53,6
'00-'11201066,55,72,33,917,93,7
'00-'11201166,65,81,73,918,23,8
'11-19*201165,862,6417,93,8
'11-19*201265,25,82,94,118,13,7
'11-19*201365,35,634,617,63,9
'11-19*201463,35,84,94,517,63,9
'11-19*2015646,23,34,4184,2
'11-19*201663,26,544,1184,1
'11-19*201762,26,64,43,918,84
'11-19*201862,975,13,717,43,9
'11-19*2019*63,17,15,43,617,13,7

Gemiddeld inkomen gegroeid

Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen is in de periode 1977-2019 met 44 procent toegenomen ondanks perioden van conjuncturele neergang, de vergrijzing en de toename van alleenstaanden. Gerekend vanaf 1985, het historisch dieptepunt in de welvaart in de periode 1977-2019 als gevolg van de oliecrises in de jaren zeventig, was de toename 58 procent. De groei in het (gestandaardiseerd) bruto en besteedbaar inkomen is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de gestegen arbeidsdeelname van vrouwen.

2.3 Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen1)
   Bruto inkomen (1 000 euro (prijzen 2019))Besteedbaar inkomen (1 000 euro (prijzen 2019))
'77-'00197736,621,4
'77-'00198136,721,3
'77-'00198534,419,5
'77-'00198936,921,6
'77-'00199038,322,6
'77-'00199138,622,7
'77-'0019923922,5
'77-'00199338,622,4
'77-'0019943822,5
'77-'00199538,222,9
'77-'00199638,223
'77-'00199738,323,3
'77-'00199839,123,7
'77-'00199940,323,9
'77-'00200041,324,6
'00-'11200042,825,6
'00-'11200143,527,4
'00-'11200243,727,4
'00-'11200343,727
'00-'11200444,627,3
'00-'11200544,827,3
'00-'11200644,626,7
'00-'11200746,128,1
'00-'1120084627,8
'00-'11200945,827,8
'00-'11201045,627,4
'00-'11201144,926,7
'11-'19*201145,927,5
'11-'19*201245,326,9
'11-'19*201346,127,8
'11-'19*201447,629,2
'11-'19*201546,528,8
'11-'19*201647,629,8
'11-'19*201749,130,4
'11-'19*201848,730,2
'11-'19*2019*49,430,7
1)Geen gegevens beschikbaar over de jaren '78-'80, '82-'84 en '86-'88.

3. Inkomensongelijkheid

Inkomensongelijkheid sinds 1990 vrijwel stabiel

Over een lange periode van 1977 tot 2019 gezien is de ongelijkheid in het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen volgens de Gini-coëfficiënt toegenomen, maar sinds 1990 zijn de inkomensverschillen vrij stabiel. De verschillen tussen de gestandaardiseerde primaire inkomens zijn wel toegenomen. Ook is de ongelijkheid nogal groot, maar als gevolg van verstrekte sociale uitkeringen en betaalde belastingen en premies wordt deze bijna gehalveerd. Zo drong in 2019 de inkomensherverdeling de Gini-coëfficiënt terug van 0,54 (primair inkomen) naar 0,29 (besteedbaar inkomen).

3.1 Ongelijkheid gestandaardiseerd inkomen1)
   Primair inkomen (Gini-coëfficiënt)Bruto inkomen (Gini-coëfficiënt)Besteedbaar inkomen (Gini-coëfficiënt)
'77-'0019770,4590,2960,238
'77-'0019810,4780,2950,238
'77-'0019850,5140,3040,237
'77-'0019890,5170,3140,251
'77-'0019900,5160,3190,266
'77-'0019910,5170,320,267
'77-'0019920,5170,3210,264
'77-'0019930,5220,3210,263
'77-'0019940,5290,3260,266
'77-'0019950,5260,3270,265
'77-'0019960,5230,3250,266
'77-'0019970,5210,3230,261
'77-'0019980,5140,3230,257
'77-'0019990,510,3270,26
'77-'0020000,5110,3260,26
'00-'1120000,5140,3310,27
'00-'1120010,5130,3340,278
'00-'1120020,5150,3350,276
'00-'1120030,5210,3360,273
'00-'1120040,530,3430,278
'00-'1120050,5310,3440,28
'00-'1120060,5340,350,281
'00-'1120070,5360,3570,294
'00-'1120080,5250,3470,287
'00-'1120090,5280,3450,284
'00-'1120100,5340,3450,283
'00-'1120110,5370,3460,282
'11-'19*20110,5450,3520,288
'11-'19*20120,5490,3550,288
'11-'19*20130,5510,3550,284
'11-'19*20140,5620,3680,301
'11-'19*20150,5530,3540,286
'11-'19*20160,5520,3560,288
'11-'19*20170,550,3630,295
'11-'19*20180,5460,3570,29
'11-'19*2019*0,5440,3580,291
1)Geen gegevens beschikbaar over de jaren '78-'80, '82-'84 en '86-'88.

Vooral AOW en pensioenen en in mindere mate de loon- en inkomstenbelasting hebben een sterk herverdelende werking. Doordat steeds meer mensen een aanvullend pensioen hadden, liep de reductie van de ongelijkheid door pensioenuitkeringen bovendien steeds verder op. Tussen 2011 en 2019 stagneerde dit, aangezien er in deze periode veel pensioenen niet of beperkt geïndexeerd werden. Bovendien werd de instroom in pensioenuitkeringen afgeremd door verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd.

3.2 Reductie ongelijkheid primair inkomen door herverdeling
   AOW-uitkering (%)Aanvullend pensioen (%)Overige sociale uitkeringen (%)Premie- en belastingheffing (%)
'7716,87,311,112,8
'8515,19,416,413
'9014,69,414,310,1
'0014,911,49,412,9
'0014,411,49,312
'1117,514,44,311,9
'1116,212,7711,7
'19*16,112,2612,3

Binnen bevolkingsgroepen zijn flinke verschillen in het herverdeelde inkomen. Zo zijn de inkomensverschillen tussen ouderen veel kleiner dan tussen jongeren en tussen werknemers veel kleiner dan tussen zelfstandigen. Maar ondanks deze verschillen tussen groepen in Nederland is de inkomensongelijkheid internationaal gezien klein.

4. Belastingen

Belasting- en premiedruk sinds 1985 gedaald

De gemiddelde belasting- en premiedruk op het bruto inkomen van huishoudens is sinds het topjaar 1985 (44,0 procent) trendmatig gedaald tot 38,2 procent in 2019. Met name de premies volksverzekeringen en de inkomstenbelasting daalden sterk, terwijl de verplichte afdrachten voor ziektekosten stegen. Als gevolg van vele fiscale maatregelen zijn de verschillen in belasting- en premiedruk tussen huishoudens toegenomen, ook bij eenzelfde inkomen. De wetgever maakt verschil in de belastingen en sociale regelingen, waardoor de uitkomsten van de drukverdeling via het gevoerde fiscale beleid steeds vaker los komen te staan van het draagkrachtbeginsel.

4.1 Inkomensheffingen op het bruto inkomen
   Inkomsten- en vermogensbelasting (%)Volksverzekeringen (%)Werknemersverzekeringen (%)Pensioenverzekering (%)Part. ziektekostenverzekering / Zvw (%)Inkomensafhankelijke premies zorg (%)
'77-'0019771411,26,35,91,72,9
'77-'00198112,912,46,75,91,82,9
'77-'00198510,915,86,95,32,13
'77-'00198911,313,57,25,12,32,6
'77-'00199013,6116,85,32,32,5
'77-'00199113,911,46,85,22,32,4
'77-'0019921412,874,92,11,9
'77-'00199313,712,56,95,12,12
'77-'00199410,114,96,16,12,12
'77-'0019959,514,76,262,11,6
'77-'0019969,113,85,96,62,52,3
'77-'0019978,414,44,97,22,52,3
'77-'0019988,312,27,37,32,52,3
'77-'0019998,512,37,182,72,4
'77-'0020008,312,27,28,22,62,6
'00-'1120008,511,87,57,62,23
'00-'1120019,29,976,12,23
'00-'1120029,19,67,16,62,42,9
'00-'1120038,3106,77,82,83,1
'00-'1120048,49,66,98,332,9
'00-'1120058,59,46,98,82,82,9
'00-'1120069,48,76,38,72,53,7
'00-'112007108,25,882,53,6
'00-'112008108,45,97,42,84
'00-'11200910,28,757,82,83,9
'00-'11201010,18,95,18,12,84
'00-'112011108,94,98,534,4
'11-'19*201110,28,74,98,42,84,3
'11-'19*201210,28,65,18,32,94,5
'11-'19*201310,28,84,98,42,94,7
'11-'19*201410,68,35,27,82,84,4
'11-'19*201511,97,55,36,534,2
'11-'19*201611,57,35,56,234,2
'11-'19*201712,475,46,33,14,1
'11-'19*201812,17,15,66,334,3
'11-'19*2019*11,675,76,53,14,3
 

Daling belastingdruk het grootst bij zelfstandigen

De daling van de gemiddelde belastingdruk pakte verschillend uit voor de sociaal-economische groepen. Bij huishoudens met inkomen uit werk was de daling groter dan bij huishoudens met een uitkering. Zelfstandigen profiteerden het meest met een daling van 44,0 procent in 1985 naar 32,5 procent in 2019. Bij werknemers was de daling met 6,8 procentpunt een stuk kleiner. De belastingdruk daalde het minst bij gepensioneerden (4 procentpunt).  In alle jaren lag de belastingdruk het hoogst bij werknemers, circa 10 procentpunt hoger dan bij zelfstandigen en bijna 2 keer zo hoog als bij  gepensioneerden en huishoudens met bijstand (of een andere sociale voorziening). 

4.2 Belasting- en premiedruk naar voornaamste inkomensbron
 1977 (%)1985 (%)2000 (%)2019* (%)
Totaal424440,638,2
Inkomen als werknemer46,950,948,844,2
Inkomen als zelfstandige40,244,44132,5
Inkomen uit sociale voorziening27,7312222,1
Inkomen uit pensioen23,627,523,324

5. Koopkrachtontwikkeling

Grootste koopkrachtdaling begin jaren ‘80, grootste stijging in 2001

In de periode 1985-2019 is de koopkracht in totaal met 58 procent gegroeid. De koopkrachtontwikkeling kende sinds 1977 uitgesproken hoogte- en dieptepunten die veelal samengingen met belastingherzieningen of hoog- dan wel laagconjunctuur. Zo had Nederland in de eerste helft van de jaren ’80 met zware economische tegenwind te maken na de oliecrises van de jaren ‘70. Richting de jaren ’90 herstelde de koopkracht, met een sterke impuls in 1990 toen een herziening van het belastingstelsel plaatsvond. Ook in 2001 is het Nederlandse belastingstelsel herzien, waarbij een lastenverlichting voor de bevolking resulteerde in een historische grote koopkrachtstijging van ruim 6 procent. In 2006 en 2007 trok de Nederlandse economie hard aan. De doorsnee koopkracht van de bevolking nam in beide jaren met meer dan 3 procent toe. De economische crisis die eind 2008 begon, leidde ertoe dat de koopkracht na 2009 vier jaren op rij daalde. Na deze economische crisis krabbelde de Nederlandse economie vanaf 2014 langzaam uit het dal. De relatief grote koopkrachttoename in 2016 had te maken met beleidsmaatregelen om het economisch herstel te bespoedigen.

5.1 Koopkrachtontwikkeling1)
 Koopkrachtmutatie (mediane verandering (%))
'792,2
'81-2
'83-2,3
'85-0,5
'874,2
'892,3
'904,4
'910,4
'920,3
'931,3
'940,3
'951,2
'961,4
'971,4
'982,8
'991
'002,1
'016,3
'021,6
'030,3
'040,8
'05-0,2
'063,1
'073,1
'081,5
'091,8
'10-0,4
'11-0,9
'12-1,1
'13-1,1
'141,9
'151,3
'163
'170,7
'180,6
'19*1,3
1)Tot 1990 is iemands verandering in koopkracht steeds t.o.v. twee jaar eerder berekend. Vanaf 1989 startte de jaarlijkse longitudinale waarneming en kon de koopkrachtverandering van een persoon t.o.v. een jaar eerder vastgesteld worden.

Koopkracht groeide het sterkst rondom het nieuwe millennium

In ieder decennium was er sprake van koopkrachtgroei, maar het grootst was die in het eerste decennium van deze eeuw: in 2009 was de koopkracht met ruim 22 procent toegenomen ten opzichte van 1999. Vooral van zelfstandigen groeide de koopkracht in de jaren ‘00, met ruim 34 procent. Naast de economische groei in 2006 en 2007, werd in 2007 ook de winstbelasting verlaagd en was er een extra belastingkorting voor ondernemers. 
In de jaren ’10 nam de koopkracht van de Nederlandse bevolking per saldo met ruim 5 procent toe. Pensioenontvangers hadden in dat decennium met verlies te maken. Dat kwam vooral doordat pensioenuitkeringen in deze jaren niet of nauwelijks werden geïndexeerd. Werknemers kenden in elk van de drie decennia een bovengemiddelde koopkrachtgroei. In tegenstelling tot gepensioneerden kunnen zij hun koopkracht zelf verbeteren door bijvoorbeeld over te stappen naar een beter betaalde baan. Ook kunnen werknemers profiteren van afspraken in hun cao, zoals van een toeslag voor overwerk, jaarlijkse periodieken in hun salarisschaal of eenmalige bonussen.

5.2 Koopkrachtontwikkeling naar voornaamste inkomensbron1)
 1999 (cumulatieve mutatie t.o.v. 10 jaar eerder (%))2009 (cumulatieve mutatie t.o.v. 10 jaar eerder (%))2019* (cumulatieve mutatie t.o.v. 10 jaar eerder (%))
Totaal15,422,25,3
Inkomen als werknemer26,433,317,3
Inkomen als zelfstandige12,634,511,3
Pensioenuitkering4,27,4-4,9
Bijstandsuitkering15,116,92,5
1)Koopkrachtontwikkelingen van bevolkingsgroepen zijn vanaf 1990 beschikbaar.

6. Risico op armoede

Hogere armoederisico’s bij crises

De ontwikkeling van het percentage huishoudens met een armoederisico volgt in grote lijnen de conjunctuur: in tijden van economische neergang stijgt het percentage met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, in  tijden van economische voorspoed daalt dit percentage. In 1985 piekte het armoederisico naar het historisch hoge niveau van 22,5 procent. Dat was pal na de economische crisis in het begin van de jaren '80. Met de eind jaren '80 ingezette verbetering van de economie begon ook het armoederisico weer te dalen om in de jaren '90 van de vorige eeuw op gemiddeld bijna 15 procent  uit te komen. Inmiddels is het percentage huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens vrijwel gehalveerd naar 7,7 procent in 2019. Hoewel de daling zichtbaar is in de verschillende bevolkingsgroepen geldt tot op heden dat de risicogroepen van toen nog steeds de risicogroepen van vandaag zijn. Bovengemiddelde armoederisico’s blijven voorbehouden aan huishoudens met voornamelijk inkomen uit bijstand of een andere sociale voorziening, huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond, eenoudergezinnen met minderjarige kinderen en alleenstaanden tot aan de AOW-leeftijd. Het armoederisico van AOW-huishoudens volgde een ander patroon dan gemiddeld. De vanaf de jaren '90 door opeenvolgende regeringen gerealiseerde koopkrachtverbeteringen van AOW’ers zorgden ervoor dat in het eerste decennium van deze eeuw de AOW structureel boven het niveau van de lage-inkomensgrens kwam te liggen. Het percentage AOW-huishoudens met kans op armoede is sindsdien fors lager dan het landelijk gemiddelde. In internationaal perspectief is het armoederisico in Nederland laag en ligt onder het Europees gemiddelde.

6.1 Kans op armoede
   Huishoudens (%)Minderjarige kinderen (%)
'77-'00197713,114,6
'77-'00198113,516,4
'77-'00198522,428,4
'77-'00198916,618,7
'77-'00199014,816
'77-'00199115,216,7
'77-'00199215,416,8
'77-'00199315,216,9
'77-'00199415,917,7
'77-'00199515,217,3
'77-'00199615,417,2
'77-'00199714,817,3
'77-'00199813,216
'77-'00199912,816,1
'77-'0020001215,1
'00-'19*200010,913,5
'00-'19*20018,810,9
'00-'19*20028,210,6
'00-'19*20038,811,2
'00-'19*20048,511,4
'00-'19*20058,711,1
'00-'19*20067,99,9
'00-'19*20076,79
'00-'19*20086,58,6
'00-'19*20096,78,6
'00-'19*20106,58,1
'00-'19*20116,98
'00-'19*201289,1
'00-'19*20138,99,9
'00-'19*20148,59,7
'00-'19*20158,29,2
'00-'19*20167,98,5
'00-'19*20177,98,1
'00-'19*20187,97,9
'00-'19*2019*7,77,8

Merendeel kinderen met armoederisico heeft migratieachtergrond

Het percentage minderjarige kinderen dat leeft in een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens is in vergelijking tot de jaren '90 van de vorige eeuw meer dan gehalveerd, en wel van rond de 17 procent naar 7,8 procent in 2019. In de groep kinderen in huishoudens met armoederisico is de migratieachtergrond een steeds grotere rol gaan spelen, ook als er rekening wordt gehouden met verschillen in opleidingsniveau van de hoofdkostwinner. Van elke 10 minderjarige kinderen met armoederisico in 1995 hadden er ruim 3 een niet-westerse migratieachtergrond, bijna 1 een westerse en bijna 6 een Nederlandse achtergrond. In 2019 waren er bijna twee keer zoveel niet-westerse risicokinderen en was het aandeel zonder migratieachtergrond gehalveerd. 

7. Topinkomens

Inkomensaandeel top 1% de afgelopen 40 jaar vrij stabiel

In 2019 nam de top 1% van de inkomensverdeling 6,5 procent van het persoonlijk primair inkomen (dat is het inkomen uit werk) voor haar rekening. Het aandeel vrouwen binnen de top 1% was 16 procent, terwijl 47 procent van de mensen met primair inkomen vrouw is. Van de top 1% was 23 procent zelfstandig ondernemer, tegen 13 procent in de populatie met primair inkomen. Het inkomensaandeel van de top 1% is in de afgelopen veertig jaar vrijwel stabiel gebleven. Steeds vaker bezetten vrouwen minstens 30 procent van de topfuncties in een bedrijf of organisatie (tot 2021 het streefcijfer van het kabinet), maar bij de groei uit het verleden zal het nog 33 jaar duren voordat zij dat percentage van de topinkomens uitmaken. Het aandeel zelfstandigen binnen de top 1% is de afgelopen veertig jaar afgenomen, maar is in het afgelopen decennium gestabiliseerd. In 2019 was er geen enkel ander land waar het inkomensaandeel van de topinkomens zo laag was als in Nederland. In tegenstelling tot Nederland is het aandeel van de topinkomens in veel andere landen de afgelopen veertig jaar gegroeid, met name in Angelsaksische landen.

7.1 Top 1% persoonlijk primair inkomen
   Top 1% (Inkomensaandeel (%))
'77-'0019776,01
'77-'0019815,54
'77-'0019855,54
'77-'0019895,67
'77-'0019905,89
'77-'0019915,87
'77-'0019925,75
'77-'0019935,45
'77-'0019945,67
'77-'0019955,65
'77-'0019965,71
'77-'0019975,78
'77-'0019985,68
'77-'0019995,91
'77-'0020006,27
'00-'1120006,46
'00-'1120016,41
'00-'1120026,39
'00-'1120036,35
'00-'1120046,62
'00-'1120056,5
'00-'1120066,82
'00-'1120076,81
'00-'1120086,73
'00-'1120096,45
'00-'1120106,42
'00-'1120116,56
'11-'19*20116,9
'11-'19*20126,75
'11-'19*20136,82
'11-'19*20147,02
'11-'19*20156,84
'11-'19*20166,63
'11-'19*20176,68
'11-'19*20186,53
'11-'19*2019*6,53

8. Inkomenslevensloop van generaties

Inkomen piekt rond 55-jarige leeftijd

Op basis van de inkomensgegevens 1977-2019 is het verloop van het inkomen van generaties van de bevolking gedurende een episode van 42 jaar uit hun leven in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen zich gedurende de levensloop van mensen volgens een min of meer vast patroon ontwikkelt. Voor minderjarigen is het inkomen(sverloop) gelijk aan dat van de ouders, die gezien hun leeftijd op dat moment in een levensfase verkeren waarin hun inkomen vaak stijgt. Met het oplopen van de leeftijd en het vorderen van de arbeidscarrière is het inkomen steeds hoger. Generaties bereiken hun inkomenstop doorgaans rond 55-jarige leeftijd. Daarna daalt het doorsnee inkomen meestal, doordat steeds meer mensen minder gaan werken of stoppen. Hoe het verloop zich precies ontwikkelt, verschilt echter van generatie tot generatie. Dit is onder meer afhankelijk van conjuncturele inzinkingen die bepaalde generaties op een ongelukkig moment in hun leven kunnen treffen, bijvoorbeeld als zij juist de arbeidsmarkt willen betreden. Zo kwam het doorsnee inkomen van de generatie geboren in 1945-1954 in de laagconjunctuur begin jaren ‘80 (aan de start van hun beroepsleven) relatief laag uit. Daarnaast spelen demografische en sociaaleconomische trends een belangrijke rol. Mensen gaan bijvoorbeeld steeds later met pensioen, waardoor het inkomen op steeds latere leeftijd terug gaat lopen.

8.1 Mediane inkomen1) van generaties gedurende levensloop, 1977-2019*
gem. leeftijd1995-2004 (1 000 euro (prijzen 2019))1985-1994 (1 000 euro (prijzen 2019))1975-1984 (1 000 euro (prijzen 2019))1965-1974 (1 000 euro (prijzen 2019))1955-1964 (1 000 euro (prijzen 2019))1945-1954 (1 000 euro (prijzen 2019))1935-1944 (1 000 euro (prijzen 2019))1925-1934 (1 000 euro (prijzen 2019))1915-1924 (1 000 euro (prijzen 2019))
020,915,3
120,21616,3
220,416,616,3
321,317,616,2
422,317,915,8
522,718,415,4
622,718,715
723,819,115,9
824,719,516,817,1
925,219,817,717,3
1025,620,618,117,5
1125,52118,817,7
1225,923,119,118
1325,923,719,317,8
142623,719,617,6
1526,724,42017,4
1627,224,520,517,3
1728,425,520,918,421,3
182926,421,519,421,5
1929,226,822,220,521,7
2029,926,522,721,521,9
2125,824,322,222,1
2226,126,722,321,4
2326,126,622,320,7
2425,426,122,320
2525,82622,419,3
2626,325,622,819,7
272826,52320
2828,727,323,420,419,4
2929,227,423,820,819,1
303027,62421,518,9
3127,224,521,418,6
3227,125,921,318,4
3326,925,721,218,1
3426,625,221,217,7
3527,325,321,617,3
3627,72521,717
3729,126,321,917,918,8
3829,527,222,518,719,1
3929,627,422,820,619,3
4030,227,723,720,519,6
4127,72621,819,9
4227,826,522,319,8
4327,726,522,519,7
4427,627,223,119,6
4528,527,323,519,5
4629,228,524,320,6
4730,83024,821,722,2
4831,630,725,522,822,4
4931,931,126,423,922,7
5032,83126,825,322,9
5131,127,925,323,1
523130,225,222,5
5330,830,425,321,9
5431,63024,921,3
5532,130,125,120,7
5633,329,824,821,1
5733,530,524,621,422,9
583330,924,721,822,5
5933,330,724,322,222,2
603024,622,721,9
6129,525,62221,5
6228,925,421,520,6
6327,92521,419,8
6428,124,920,618,9
6527,92520,418,1
6628,125,320,418,2
6727,925,820,418,3
6827,326,220,818,4
6927,526,220,618,5
7025,521,118,4
7124,921,518,2
7224,621,818,1
7323,721,818
7423,821,817,8
7523,621,717,7
7623,821,917,8
7723,722,317,9
7823,322,818,4
792318,4
8022,519,2
8122,220,1
822220,1
8321,420,3
8421,520,5
8521,621,1
8621,621,3
8721,422,1
8821,622,2
8921,7
9020,8
1) Enkele mediane waarden zijn geïnterpoleerd.

Jongere generaties hebben hoger inkomen dan hun voorgangers

In een vergelijkbare levensfase ondervinden jongere generaties van de bevolking een hogere welvaart dan voorafgaande generaties. Dit geldt zowel voor de tijd dat zij bij hun ouders opgroeien als voor de tijd dat zij zelf een huishouden vormen. Zo had de generatie geboren in de periode 1965-1974 op 45-jarige leeftijd 4,4 procent meer te besteden dan de generatie geboren in 1955-1964. Van deze laatste generatie was het inkomen op zijn beurt 16,2 procent groter dan dat van de generatie 1945-1954 op die leeftijd. Deze inkomensgroei hangt vooral samen met toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. Ook steeg het gemiddeld inkomen dat vrouwen met werken verdienen, vooral doordat zij steeds hoger opgeleid zijn en meer uren zijn gaan werken.

Medewerkers aan deze publicatie

CBS

Koos Arts
Wim Bos
Marion van den Brakel
Kai Gidding
Jeroen Nieuweboer
Ferdy Otten
Noortje Pouwels-Urlings

Universiteit Leiden (UL)

Jim Been
Koen Caminada
Kees Goudswaard
Egbert Jongen
Heike Vethaak

Eindredactie

Wim Bos (CBS)
Marion van den Brakel (CBS)
Ferdy Otten (CBS)
Koen Caminada (UL)
Egbert Jongen (UL en CPB)