4. Rente
4.1 Rentebeleid ECB
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft als doel om de prijsstijging stabiel te houden en streeft naar een inflatie van rond de 2 procent. De huidige inflatie is volgens deze doelstelling dus te hoog. De ECB kan geen directe invloed uitoefenen op de inflatie, maar kan wel via renteverhogingen proberen de economie af te remmen. Dit doet de ECB bijvoorbeeld door de rente aan te passen waartegen banken geld kunnen stallen bij de ECB (depositorente) of waartegen banken kunnen lenen van de ECB. Banken zullen deze hogere rente aan klanten doorrekenen.
Een hogere rente zorgt ervoor dat lenen duurder wordt en sparen meer oplevert. Doordat lenen duurder wordt, zullen huishoudens, bedrijven en overheden minder lenen en daardoor ook minder uitgeven. Daardoor zou de vraag naar producten na verloop van tijd lager moeten worden. De afname van de vraag leidt naar verwachting tot lagere prijzen en dus een lagere inflatie.
Vergeleken met de ECB depositorente is in 2022 de rente op deposito’s (met opzegtermijn) van huishoudens weinig gestegen. De gemiddelde rente op deposito’s van huishoudens in Nederland nam minder toe dan de gemiddelde depositorente in het eurogebied (ECB 2023c).
Jaar | Maand | Staatsobligaties (> 10 jaar) (%) | Nieuwe zakelijke kredieten (> 1 miljoen euro) (%) | Nieuw afgesloten hypotheken (> 10 jaar) (%) | Deposito's van huishoudens (met opzegtermijn) (%) | ECB depositorente (%) |
---|---|---|---|---|---|---|
2021 | januari | -0,53 | 1,51 | 1,81 | 0,02 | -0,5 |
2021 | februari | -0,39 | 1,3 | 1,76 | 0,02 | -0,5 |
2021 | maart | -0,33 | 0,57 | 1,72 | 0,02 | -0,5 |
2021 | april | -0,3 | 1,26 | 1,67 | 0,02 | -0,5 |
2021 | mei | -0,19 | 1,07 | 1,66 | 0,01 | -0,5 |
2021 | juni | -0,24 | 1,19 | 1,65 | 0,01 | -0,5 |
2021 | juli | -0,38 | 1,22 | 1,66 | 0,02 | -0,5 |
2021 | augustus | -0,48 | 0,94 | 1,65 | 0,01 | -0,5 |
2021 | september | -0,34 | 1,15 | 1,65 | 0,01 | -0,5 |
2021 | oktober | -0,18 | 1,02 | 1,64 | 0,01 | -0,5 |
2021 | november | -0,27 | 1,04 | 1,66 | 0,01 | -0,5 |
2021 | december | -0,32 | 0,92 | 1,64 | 0,01 | -0,5 |
2022 | januari | -0,1 | 1,11 | 1,66 | -0,03 | -0,5 |
2022 | februari | 0,24 | 0,93 | 1,67 | -0,03 | -0,5 |
2022 | maart | 0,34 | 1,33 | 1,73 | -0,03 | -0,5 |
2022 | april | 0,85 | 1,29 | 1,85 | -0,03 | -0,5 |
2022 | mei | 1,05 | 1,35 | 2,02 | -0,03 | -0,5 |
2022 | juni | 1,82 | 1,54 | 2,22 | -0,03 | -0,5 |
2022 | juli | 1,47 | 1,48 | 2,43 | -0,02 | 0 |
2022 | augustus | 1,41 | 1,55 | 2,65 | 0 | 0 |
2022 | september | 2,14 | 1,91 | 2,82 | 0,01 | 0,75 |
2022 | oktober | 2,52 | 2,17 | 2,97 | 0,03 | 0,75 |
2022 | november | 2,35 | 2,79 | 3,11 | 0,06 | 1,5 |
2022 | december | 2,43 | 3,08 | 3,24 | 0,23 | 2 |
Bron: CBS, ECB, DNB |
De rentes op staatsobligaties stegen in 2022 al voordat de ECB de beleidsrente verhoogde. Dit kwam door de hoge inflatie en door berichten vanuit de centrale banken dat de rente verhoogd zou worden. Obligaties zijn verhandelbare langlopende schuldbewijzen met meestal een vast rentepercentage. De hogere rente op (staats)obligaties geldt dus meestal alleen voor nieuwe obligaties, maar rentestijgingen hebben ook invloed op al uitgegeven obligaties waarvan de rente vaststaat. Het is voor beleggers dan namelijk aantrekkelijker om nieuwe obligaties te kopen, of het geld op de bank te zetten, omdat dat meer geld oplevert. Hierdoor daalt de prijs van bestaande obligaties.
4.2 Pensioenfondsen
In Nederland zijn pensioenfondsen de grootste beleggers in obligaties. Begin 2022 hadden de pensioenfondsen bijna 43 procent van de obligaties in Nederland in hun bezit. Andere grote beleggers zijn de banken, DNB en verzekeringsinstellingen. Al deze instellingen kregen in 2022 te maken met grote prijsdalingen en relatief lage opbrengsten van en uit de obligaties. Alleen al door prijsdalingen en herwaarderingen daalde de waarde van obligaties in handen van pensioenfondsen in 2022 met 133 miljard euro. Voor DNB zorgde dit voor verliezen (DNB 2022), omdat banken tegen de depositorentetarieven van de ECB geld kunnen stallen bij DNB, terwijl DNB veel obligaties in bezit had met een lager rentetarief.
Jaar | Kwartaal | Centrale bank (mld euro) | Overige deposito-instellingen (mld euro) | Overige financiële instellingen (mld euro) | Overige sectoren (mld euro) | Pensioenfondsen (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|---|
2019 | 1e kwartaal | 1,36 | 1,66 | 7,78 | 5,55 | 15,12 |
2019 | 2e kwartaal | 2,18 | 0,57 | 4,75 | 5,28 | 11,28 |
2019 | 3e kwartaal | 2,23 | 0,84 | 7,42 | 5,32 | 16,81 |
2019 | 4e kwartaal | -4,16 | -2,09 | -3,47 | -6,71 | -18,63 |
2020 | 1e kwartaal | 1,65 | 1,45 | -11,16 | -0,37 | -4,21 |
2020 | 2e kwartaal | 0,22 | 0,15 | 7,15 | 3,9 | 12,29 |
2020 | 3e kwartaal | -0,04 | -0,09 | -1,37 | 1,31 | 2,2 |
2020 | 4e kwartaal | -0,28 | -0,21 | 1,09 | 0,51 | 1,7 |
2021* | 1e kwartaal | -3,84 | 0,03 | -2,7 | -6,81 | -19,97 |
2021* | 2e kwartaal | -1,19 | 1,07 | 0,31 | -1,59 | -1,17 |
2021* | 3e kwartaal | -0,56 | 1,21 | 0,75 | -0,31 | 0,28 |
2021* | 4e kwartaal | -0,22 | 0,46 | 0,11 | -0,57 | 2,14 |
2022* | 1e kwartaal | -13 | -0,26 | -7,37 | -12,27 | -41,09 |
2022* | 2e kwartaal | -12,67 | -4,48 | -9,12 | -14,52 | -53,54 |
2022* | 3e kwartaal | -7,87 | -2,88 | -3,87 | -5,96 | -21,58 |
2022* | 4e kwartaal | -4,13 | -0,94 | -1,13 | -3,05 | -16,31 |
*voorlopige cijfers |
Naast de obligaties kenden ook de aandelen en overige deelnemingen van pensioenfondsen een negatieve prijsontwikkeling in 2022. Daarnaast hadden pensioenfondsen termijncontracten afgesloten om zich in te dekken tegen rentedalingen. Door de stijging van de rente daalden deze contracten in waarde. Terwijl de prijsdalingen van obligaties groter waren dan die van de aandelen en deelnemingen in beleggingsfondsen, daalde de balanswaarde van de aandelen en deelnemingen in beleggingsfondsen sneller dan die van de obligaties. Dat komt doordat pensioenfondsen in 2022 een deel van de deelnemingen in beleggingsfondsen heeft verkocht en in plaats daarvan meer obligaties heeft gekocht.
Ondanks de prijsdalingen bij de obligaties en aandelen en overige deelnemingen is het financieel vermogen van pensioenfondsen toch gegroeid en is er ruimte ontstaan voor de indexatie van pensioenfondsen. Dit komt door de rekenrente. Het financieel vermogen van pensioenfondsen bestaat uit de bezittingen min de verplichtingen (contante waarde van de toekomstige pensioenuitkeringen). Aan de hand van de rekenrente wordt bepaald hoeveel geld pensioenfondsen nodig hebben om in de toekomst alle pensioenen te kunnen betalen. Die verplichting wordt gezien als een schuld.
Een hogere rekenrente betekent dat meer rendement wordt verwacht. Pensioenfondsen hebben daardoor minder geld nodig om de toekomstige pensioenuitkeringen te kunnen betalen. De waarde van de pensioenverplichtingen is tussen het vierde kwartaal van 2021 en het derde kwartaal van 2022 afgenomen. Doordat de waarde van de verplichtingen van pensioenfondsen afnam, was er ondanks de daling in het bezit van de pensioenfondsen weer ruimte om forse indexaties toe te kennen. Hierdoor nam de waarde van de pensioenverplichtingen weer toe in het vierde kwartaal van 2022.
Jaar | Kwartaal | Totaal financieel vermogen (mld euro) | Aandelen in beleggingsfondsen (mld euro) | Beursgenoteerde aandelen (mld euro) | Langlopende schuldbewijzen (mld euro) | Overig (mld euro) | Termijncontracten (mld euro) | Pensioenverplichtingen (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2019 | 1e kwartaal | 41 | 748 | 171 | 443 | 11 | 48 | -1380 |
2019 | 2e kwartaal | -1 | 761 | 173 | 459 | 5 | 78 | -1476 |
2019 | 3e kwartaal | -58 | 808 | 185 | 485 | -19 | 94 | -1611 |
2019 | 4e kwartaal | 30 | 801 | 195 | 491 | -13 | 73 | -1516 |
2020 | 1e kwartaal | -193 | 712 | 157 | 486 | -8 | 93 | -1633 |
2020 | 2e kwartaal | -147 | 761 | 182 | 507 | -18 | 110 | -1691 |
2020 | 3e kwartaal | -110 | 793 | 190 | 518 | -24 | 106 | -1693 |
2020 | 4e kwartaal | -33 | 842 | 211 | 531 | -25 | 113 | -1705 |
2021* | 1e kwartaal | 59 | 858 | 236 | 519 | -5 | 47 | -1596 |
2021* | 2e kwartaal | 105 | 885 | 242 | 536 | -2 | 52 | -1609 |
2021* | 3e kwartaal | 120 | 862 | 243 | 547 | 29 | 49 | -1611 |
2021* | 4e kwartaal | 184 | 824 | 271 | 615 | 35 | 52 | -1613 |
2022* | 1e kwartaal | 229 | 775 | 257 | 579 | 72 | 6 | -1460 |
2022* | 2e kwartaal | 244 | 714 | 206 | 522 | 120 | -58 | -1260 |
2022* | 3e kwartaal | 254 | 670 | 190 | 518 | 139 | -85 | -1178 |
2022* | 4e kwartaal | 160 | 572 | 269 | 517 | 137 | -66 | -1270 |
*voorlopige cijfers |
4.3 Hypotheken
In 2022 steeg ook de hypotheekrente, waardoor huishoudens minder hypotheekruimte hadden en dus minder konden besteden aan een koophuis. Dit leidde in het vierde kwartaal van 2022 tot de eerste prijsdaling van huizen in negen jaar. In het vierde kwartaal van 2022 nam de hypotheekschuld minder toe dan in voorgaande kwartalen.
De relatief lage stijging van de hypotheekschuld in het vierde kwartaal van 2022 kwam vooral door de gestegen rente. Huishoudens hebben vlak voor de stijging van de hypotheekrente nog geprofiteerd van de lage hypotheekrente, bijvoorbeeld door een hypotheek bij te sluiten voor verbouwingen. Na de stijging van de rente was dat minder aantrekkelijk.
Jaar | Kwartaal | Afgesloten min afgeloste hypotheken (mld euro) |
---|---|---|
2019 | 1e kwartaal | 1,6 |
2019 | 2e kwartaal | 4,1 |
2019 | 3e kwartaal | 2,5 |
2019 | 4e kwartaal | 1,7 |
2020 | 1e kwartaal | 2,9 |
2020 | 2e kwartaal | 4,3 |
2020 | 3e kwartaal | 4,5 |
2020 | 4e kwartaal | 4 |
2021* | 1e kwartaal | 6,4 |
2021* | 2e kwartaal | 8,7 |
2021* | 3e kwartaal | 10,6 |
2021* | 4e kwartaal | 7,6 |
2022* | 1e kwartaal | 8,5 |
2022* | 2e kwartaal | 10,5 |
2022* | 3e kwartaal | 6,6 |
2022* | 4e kwartaal | 2,3 |
*voorlopige cijfers |
4.4 Zakelijke leningen
Het rentepercentage op nieuwe zakelijke kredieten (tussen de 250 duizend en 1 miljoen euro) is in 2022 fors toegenomen. In het vierde kwartaal van 2022 daalde het saldo van afgesloten min afgeloste leningen van niet-financiële vennootschappen met ruim 80 miljard euro. Op basis van deze daling kan echter nog niet worden geconcludeerd dat de renteverhogingen van de ECB ervoor hebben gezorgd dat bedrijven minder graag geld lenen: ten eerste was het saldo van afgesloten minus afgeloste leningen in het derde kwartaal uitzonderlijk hoog waardoor de neerwaartse correctie in het vierde kwartaal ook een normalisatie kan zijn. Ten tweede is er in het vierde kwartaal vaker een daling te zien ten opzichte van het vorige kwartaal.
Jaar | Kwartaal | Afgesloten min afgeloste leningen niet-financiële vennootschappen (mld euro) |
---|---|---|
2019 | 1e kwartaal | -4,1 |
2019 | 2e kwartaal | -4,2 |
2019 | 3e kwartaal | -5 |
2019 | 4e kwartaal | -16,8 |
2020 | 1e kwartaal | 14,8 |
2020 | 2e kwartaal | -15,1 |
2020 | 3e kwartaal | -1,1 |
2020 | 4e kwartaal | -35,5 |
2021* | 1e kwartaal | 20,8 |
2021* | 2e kwartaal | 25,4 |
2021* | 3e kwartaal | 5,1 |
2021* | 4e kwartaal | 4,1 |
2022* | 1e kwartaal | 8,5 |
2022* | 2e kwartaal | 8,9 |
2022* | 3e kwartaal | 41,6 |
2022* | 4e kwartaal | -39,2 |
*voorlopige cijfers |