3. De consequenties van steunmaatregelen op de overheidsfinanciën
Als gevolg van de coronacrisis zijn de overheidsuitgaven in de Europese Unie in het afgelopen jaar fors opgelopen (zie figuur 3.1). Van de besproken landen kende het Verenigd Koninkrijk de sterkste uitgavenstijging van 19,5 procent ten opzichte van een jaar eerder. Ook in Nederland was de uitgavenstijging aanzienlijk (13,1 procent), zeker in vergelijking met de andere landen en het EU-27 gemiddelde van 9,2 procent. Deze uitkomsten bevestigen het beeld dat het Verenigd Koninkrijk, Nederland en in minder mate Duitsland aanzienlijke inkomensondersteunende maatregelen hebben ingezet die de overheidsuitgaven hebben opgestuwd.
2020 (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | |
---|---|
Verenigd Koninkrijk | 19,5 |
Nederland | 13,1 |
Duitsland | 9,3 |
EU-27 | 9,2 |
Eurogebied | 9,1 |
België | 9,1 |
Italië | 8,6 |
Frankrijk | 5,5 |
Bron: CBS, Eurostat, ONS |
Wat opvalt is dat deze drie landen de laagste schuldenratio’s (overheidsschuld als percentage van het bruto binnenlands product) kennen. Dit zou er op kunnen wijzen dat de overheden van landen met een relatief lage schuld sneller geneigd zijn om directe inkomenssteun te verlenen. Zo heeft een land als Italië, met een hoge staatsschuld vooral ingezet op garanties om de economie te ondersteunen. Garanties zijn pas van invloed op de overheidsschuld wanneer er een beroep op wordt gedaan.
Het overheidssaldo is gelijk aan de overheidsinkomsten minus de -uitgaven. Het maximaal tekort van 3 procent zoals afgesproken in het Verdrag van Maastricht is in het afgelopen jaar door alle hier besproken landen overschreden. In 2019 was de situatie geheel anders. Duitsland en Nederland bereikten toen nog solide overschotten en de overige landen hadden tekortcijfers rondom de 3 procent.
Uiteraard hebben zowel de gestegen uitgaven als de gedaalde inkomsten uit belastingen en premies hun weerslag gehad op het overheidssaldo. Het effect van de inkomstendaling is in figuur 3.2 zichtbaar gemaakt ten opzichte van het overheidssaldo van 2019. In Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk was het deel van de saldoverslechtering door weggevallen inkomsten beperkt. In deze landen werd het gedaalde saldo voornamelijk veroorzaakt door gestegen uitgaven. Overigens was het overheidstekort van Bulgarije, Denemarken, Luxemburg, Noorwegen en Zweden in 2020 kleiner dan dat van Duitsland.
In Frankrijk, Italië en België was het inkomstenseffect op de daling van het saldo veel groter. Dit hangt samen met de mate waarin de economie door de coronacrisis werd getroffen. In 2020 daalde het nominale bbp van Frankrijk en Italië met respectievelijk 6,1 procent en 7,8 procent harder dan in Nederland (-1,4 procent), Duitsland (-3,4 procent), het Verenigd Koninkrijk (-4,8 procent) en België (-5,3 procent). Deze relatief sterke economische neergang had zijn weerslag op de inkomsten van de overheid die in Frankrijk en Italië sterker terugliepen dan in de andere landen.
In figuur 3.2 is het tekort als percentage van het bbp uitgedrukt. De waarde van het bbp is dus niet alleen van invloed op de belastinggrondslag, maar bepaalt ook de noemer van de in figuur 3.2 getoonde ratio’s. Doordat in sommige landen het bbp sterker daalde dan in andere is het noemereffect voor sommige landen veel groter dan voor andere. Zo is voor Italië 0,7 procentpunt van de saldoverslechtering te wijten aan het noemereffect en in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk 0,6 procentpunt. Maar in Nederland en Duitsland was het noemereffect slechts 0,1 procentpunt.
Bij een overheidstekort zal een overheid geld moeten lenen en neemt de overheidsschuld in omvang toe. Maar ook wanneer overheden als noodsteun extra leningen verstrekken zullen zij veelal gebruik moeten maken van de geld- of kapitaalmarkt. In figuur 3.3 is te zien dat de overheidsschuld in 2020 als percentage van het bbp in alle hier besproken landen toenam.
2019 (%) | 2020 (%) | |
---|---|---|
Italië | 134,6 | 21,2 |
Frankrijk | 98,1 | 18,2 |
België | 98,1 | 16,1 |
Verenigd Koninkrijk | 85,3 | 19,2 |
Eurogebied | 84,0 | 14,1 |
EU-27 | 77,6 | 13,2 |
Duitsland | 59,7 | 10,1 |
Nederland | 48,7 | 5,7 |
Bron: CBS, Eurostat, ONS |
Ten opzichte van de ons omringende landen is de Nederlandse schuld als percentage van het bbp met 5,7 procentpunt het minst gestegen. In Europa was de toename van het schuldpercentage van Ierland, Luxemburg, Bulgarije en Zweden nog kleiner dan in Nederland. Overheden met een relatief hoog schuldpercentage, zoals die van België, Frankrijk en Italië, kregen in het afgelopen jaar te maken met de grootste stijgingen. Het schuldpercentage in Italië steeg met 21,2 procentpunt. Dit zijn ook de landen waar de overheidstekorten het hoogst opliepen. Als gevolg hiervan zijn de verschillen in de omvang van overheidsschulden tussen de betreffende landen toegenomen. Een deel van de schuldquote-toename wordt veroorzaakt door het noemereffect. Zo was 11 procentpunt van de gestegen schuldquote in Italië het gevolg van de nominale daling van het bbp.
Eind 2020 was per hoofd van de bevolking de overheidsschuld in Italië ongeveer gelijk aan die van België, ruim 40 duizend euro. Kortom, Italië kenmerkt zich niet alleen door een hoge overheidsschuld maar ook door een relatief laag bbp-niveau. De schuld per hoofd van de Nederlandse bevolking bedroeg nagenoeg 25 duizend euro. In het afgelopen jaar nam deze per inwoner met ruim twee duizend euro toe.
Vooralsnog heeft de schuldtoename geen consequenties voor de financiering van de schulden. In alle landen profiteerden de overheidsfinanciën van het monetair beleid van kwantitatieve verruiming en de lage rentepercentages op staatsobligaties die hiervan het gevolg zijn (zie kader). Wel zijn er verschillen tussen landen. Zo worden Italiaanse obligaties door geldverstrekkers als risicovoller beoordeeld dan Duitse obligaties. Als gevolg hiervan eisen zij van Italiaanse obligaties een hoger rendement. Toch is, mede door de kwantitatieve verruiming van de ECB, het rendement op overheidsschuld in alle landen gedaald (figuur 3.4).
Dit drukt de financieringskosten van overheidsschulden. Zo is de Nederlandse overheid al vanaf het jaar 2000 in staat een per saldo gestegen reële schuld (nominale schuld gecorrigeerd voor inflatie) te financieren tegen dalende rentekosten. Ook de aanzienlijke stijging van de schuld in 2020 heeft nauwelijks consequenties voor de omvang van de hiermee gemoeide rentebetalingen, die in 2020 bijna 5,6 miljard euro bedroegen. Voor de betreffende landen geldt dat de rentelasten van de overheid in de laatste jaren zijn gedaald. Van alle Europese landen zijn de rentebetalingen van de Italiaanse overheid het hoogst. Deze bedroegen in 2020 ruim 57 miljard euro en omvatte 30 procent van alle rentebetalingen door overheden in de Europese Unie.