3. Overheidsinkomsten
3.1 Decentralisaties van inkomsten lokale overheid
De lokale overheid had in 2019 ruim 103 miljard euro aan inkomsten. Hiervan kwam in 2019 ruim 28 miljard euro (27,2 procent) uit eigen inkomsten[1]. De overige inkomsten bedroegen 75 miljard euro (72,8 procent). Deze inkomsten ontving de lokale overheid voor verreweg het grootste deel (73,8 miljard euro) uit overdrachten van de Rijksoverheid, via onder andere het gemeente- en provinciefonds en de lumpsum bijdrage voor onderwijsinstellingen die tot de lokale overheid worden gerekend.
Inkomsten lokale overheid | 103,1 |
---|---|
Eigen inkomsten | 28,1 |
Eigen inkomsten Verkopen van goederen en diensten | 12,6 |
Eigen inkomsten Belasting | 10,5 |
Eigen inkomsten Belasting Onroerendezaakbelasting | 4,1 |
Eigen inkomsten Belasting Motorrijtuigenbelasting (provinciale opcenten) | 1,6 |
Eigen inkomsten Belasting Rioolrechten | 1,6 |
Eigen inkomsten Belasting Heffingen op waterverontreiniging | 1,3 |
Eigen inkomsten Belasting Omslagheffing waterschappen | 1,5 |
Eigen inkomsten Belasting Toeristenbelasting | 0,3 |
Eigen inkomsten Belasting Overige belastingen | 0,1 |
Eigen inkomsten Inkomen uit vermogen | 2,2 |
Eigen inkomsten Inkomen uit vermogen Rente | 0,6 |
Eigen inkomsten Inkomen uit vermogen Winstuitkeringen | 0,8 |
Eigen inkomsten Inkomen uit vermogen Inkomen uit natuurlijke hulpbronnen | 0,8 |
Eigen inkomsten Overige eigen inkomsten | 2,6 |
Overige inkomsten | 75,0 |
Overige inkomsten Overdrachten van de Rijksoverheid | 73,8 |
Overige inkomsten Overige inkomsten | 1,2 |
Eigen inkomsten
Niet alleen inkomsten uit belasting worden tot de eigen inkomsten van de lokale overheid gerekend, maar bijvoorbeeld ook verkoopopbrengsten. Hieronder vallen niet alleen opbrengsten uit bijvoorbeeld parkeergelden of verhuur van gebouwen, maar bijvoorbeeld ook betalingen voor bepaalde vergunningen, leges voor paspoorten, en afvalstoffenheffing. Een derde inkomstenbron is vermogen. Hierbij gaat het om inkomsten uit rente op bijvoorbeeld uitgezette leningen, dividenden en pacht (inkomen uit natuurlijke hulpbronnen).
Afbakening belastingen en verkopen volgens het Europees systeem van rekeningen 2010
Voor de afbakening van transacties zoals belastingen en verkopen volgt het CBS de richtlijnen van Europees systeem van rekeningen 2010 (ESA 2010). Het volgen van deze richtlijnen heeft tot doel te komen tot internationaal vergelijkbare statistieken. Volgens het ESA 2010 is een belasting een verplichte, door de overheid opgelegde betaling waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Verkopen zijn daarentegen vergoedingen (al dan niet marktconform) voor de levering van goederen en/of diensten.
Het aandeel eigen inkomsten is in de afgelopen 20 jaar licht gedaald van 33,0 procent in 2000 tot 27,2 procent in 2019.
De eigen inkomsten van de lokale overheid namen toe van 21 miljard euro in 2000 tot 28,1 miljard euro in 2019. Het grootste deel van deze toename vond plaats in de jaren tot 2008. In de nasleep van de financiële crisis bleven de eigen inkomsten van de lokale overheid in de jaren 2009 tot en met 2013 stabiel rond 26 miljard euro per jaar. Vanaf 2014 stegen de eigen inkomsten jaarlijks weer licht tot 28,1 miljard euro in 2019.
Aandeel eigen inkomsten (%, miljard euro) Eigen inkomsten (%, miljard euro) Overige inkomsten (%, miljard euro) 2000 33,0 21,031 42,756 2001 32,0 21,475 45,562 2002 30,9 21,887 48,855 2003 30,1 22,942 53,253 2004 31,7 24,255 52,282 2005 31,8 24,808 53,110 2006 30,9 24,687 55,146 2007 30,3 25,768 59,382 2008 29,5 26,165 62,423 2009 27,7 26,026 67,808 2010 27,8 25,963 67,339 2011 27,7 25,963 67,598 2012 28,3 26,160 66,397 2013 29,3 25,969 62,560 2014 29,7 26,428 62,576 2015 28,1 26,780 68,580 2016 28,0 27,090 69,712 2017 28,0 27,257 69,941 2018 27,7 27,716 72,304 2019 27,2 28,060 75,022
Ook in de overige inkomsten, die vrijwel volledig bestaan uit overdrachten van de Rijksoverheid, is het effect van de financiële crisis duidelijk zichtbaar. Na jaren van groei daalden de overige inkomsten van de lokale overheid in de jaren 2010 tot en met 2012 licht. Dit heeft te maken met de financieringswijze van gemeenten en provincies via het gemeentefonds en het provinciefonds. De ontwikkeling van deze fondsen is afhankelijk van de ontwikkeling van uitgaven van de Rijksoverheid. Wanneer de Rijksoverheid bezuinigt, raakt dit zo ook de inkomsten van gemeenten en provincies. Deze systematiek (accres) staat ook bekend als ‘samen de trap op en samen de trap af’.
In 2013 daalden de overige inkomsten van de lokale overheid met ongeveer 4 miljard euro. Dit heeft te maken met de oprichting van de Nationale Politie, waardoor de financiering van politietaken voortaan binnen de centrale overheid blijft.
Met de decentralisaties van het sociaal domein 2015 stegen de overige inkomsten van de lokale overheid met 6 miljard euro. De decentralisaties werden immers vooral gefinancierd via overdrachten van de Rijksoverheid. Het aandeel overige inkomsten nam hiermee toe van 70,3 procent in 2014 tot 71,9 procent in 2015.
Inkomstensoort per overheidslaag van de lokale overheid
Figuur 3.1.2 toont de verdeling van eigen inkomsten en overige inkomsten van de verschillende overheidslagen van de lokale overheid. Hierin valt op dat de waterschappen het grootste deel eigen inkomsten hebben, namelijk 87 procent. De belastinginkomsten die de waterschappen zelf innen, dekken het grootste gedeelte van hun uitgaven. Bij de provincies komt 41 procent van de inkomsten uit eigen inkomsten. Naast de belastinginkomsten uit provinciale opcenten (29 procentpunt), hebben provincies ook relatief veel inkomsten uit vermogen (9 procentpunt). Dit vermogen is vooral te danken aan de verkoop van aandelen in energiebedrijven Essent en Nuon door een aantal provincies.
Bij de gemeenten kwam, net als bij de gehele lokale overheid, ongeveer 27 procent van de inkomsten uit eigen inkomsten. De eigen inkomsten van gemeenten bestonden in 2019 voornamelijk uit inkomsten uit verkopen (12 procentpunt), belastingen (10 procentpunt)[2] en inkomen uit vermogen (3 procentpunt).
Overheid Eigen inkomsten (%) Overige inkomsten (%) Lokale overheid 27,2 72,8 waaronder Gemeenten 26,8 73,2 Provincies 41,4 58,6 Waterschappen 87,3 12,7 Gemeenschappelijke regelingen 19,7 80,3 Overige lokale overheden 13,1 86,9
3.2 Internationale vergelijking inkomsten
In 2019 had de lokale overheid (inclusief deelstaten) in de 28 landen van de EU gemiddeld 56 procent eigen inkomsten. De Nederlandse lokale overheid is relatief sterk afhankelijk van de centrale overheid. Het aandeel eigen inkomsten van de lokale overheid in Nederland is met 27,2 procent relatief laag. In 6 EU-landen had de lokale overheid relatief minder eigen inkomsten dan in Nederland. In Duitsland en Finland was het percentage eigen inkomsten met meer dan 70 procent het hoogst van alle EU-landen.
Land | Lokale belastingen (%) | Overige eigen inkomsten (%) | Overige inkomsten (%) |
---|---|---|---|
Duitsland | 56,7 | 16,8 | 26,5 |
Finland | 46,4 | 24,5 | 29,2 |
Frankrijk | 52,2 | 16,9 | 30,8 |
Portugal | 41,8 | 25,0 | 33,3 |
Letland | 52,5 | 13,2 | 34,3 |
Zweden | 52,0 | 12,1 | 35,8 |
Slovenië | 40,1 | 18,8 | 41,1 |
Cyprus | 23,8 | 34,9 | 41,3 |
Tsjechië | 45,3 | 13,4 | 41,3 |
EU-28 | 40,7 | 14,8 | 44,5 |
Luxemburg | 35,3 | 15,9 | 48,7 |
Kroatië | 36,9 | 13,8 | 49,3 |
Spanje | 40,3 | 8,4 | 51,4 |
Ierland | 18,0 | 30,3 | 51,7 |
Italië | 30,4 | 14,3 | 55,3 |
Hongarije | 31,0 | 13,2 | 55,8 |
België | 26,9 | 16,5 | 56,6 |
Denemarken | 36,5 | 4,9 | 58,6 |
Polen | 31,8 | 9,1 | 59,1 |
Griekenland | 28,3 | 11,6 | 60,1 |
Verenigd Koninkrijk | 18,9 | 17,1 | 64,0 |
Oostenrijk | 11,5 | 15,7 | 72,8 |
Nederland | 10,2 | 17,0 | 72,8 |
Bulgarije | 12,2 | 13,6 | 74,2 |
Slowakije | 6,5 | 16,1 | 77,4 |
Roemenië | 9,9 | 7,1 | 83,0 |
Estland | 2,6 | 10,2 | 87,2 |
Litouwen | 4,1 | 8,1 | 87,8 |
Malta | 0,0 | 7,8 | 92,2 |
Bron: CBS, Eurostat |
In landen waar de lokale overheid een groter deel van de uitgaven financiert met eigen inkomsten worden vooral meer lokale belastingen geheven[3] dan in Nederland. In 2019 kwam in Nederland 10,2 procent van de inkomsten van de lokale overheid uit belastingen. In 2019 haalden de Duitse en Franse lokale overheid respectievelijk ongeveer 57 en 53 procent van de inkomsten uit belastingen. In Frankrijk ging het voornamelijk om inkomsten uit belastingen op producten en productie. In Frankrijk heeft de lokale overheid bijvoorbeeld inkomsten uit accijnzen. In Duitsland komt een groot deel van de inkomstenbelasting en de belasting op toegevoegde waarde toe aan de deelstaten. In Denemarken, Finland en Zweden haalden de lokale overheid respectievelijk ongeveer 36, 46 en 53 procent van de inkomsten uit belastingen. Een belangrijk verschil met Nederland is dat in deze landen lokaal inkomstenbelastingen worden geheven. In Nederland wordt de inkomstenbelasting centraal geheven.
[1] Volgens de internationale richtlijnen (ESA2010) worden inkomsten en uitgaven aan grondexploitatie netto aan de uitgavenkant geregistreerd. Inkomsten uit grond zijn daarom niet meegeteld bij de eigen inkomsten.
[2] Zie paragraaf 3.1 voor een uitleg van het verschil tussen belastingen en verkopen.
[3] Het gaat hier om belastingen volgens de definities in het ESA 2010, zie toelichting in paragraaf 3.1.