1. Inleiding
In 2015 hebben decentralisaties plaatsgevonden in het sociaal domein (WMO, de Jeugdwet en de Participatiewet), waarbij diverse taken zijn overgeheveld van de Rijksoverheid naar de gemeenten. Deze decentralisaties worden de afgelopen tijd regelmatig door gemeenten genoemd als oorzaak van financiële problemen[1]. De wijze van financiering van gemeenten speelt hierbij een belangrijke rol. De gemeenten hebben beperkt eigen inkomsten uit lokale belastingen zoals de onroerend zakenbelasting en overige eigen inkomsten, zoals parkeergelden. Voor het grootste deel van de inkomsten zijn gemeenten afhankelijk van overdrachten vanuit de Rijksoverheid.
In Nederland komt 30,4 procent van de overheidsuitgaven voor rekening van de lokale overheid. Dit percentage wordt in dit artikel beschouwd als graadmeter voor de mate waarin overheidstaken zijn gedecentraliseerd. De lokale overheid bestaat niet alleen uit gemeenten, maar bijvoorbeeld ook uit provincies en waterschappen[2]. Nederland zit qua mate van decentralisatie rond het gemiddelde van de 28 landen van de EU[3]. De eigen inkomsten van de lokale overheid bedragen slechts 7,9 procent van de overheidsinkomsten. In de EU is dit gemiddeld 19 procent. In meer gedecentraliseerde landen heeft de lokale overheid vaak een groter aandeel in de totale overheidsinkomsten. Dit is vooral te zien bij landen met deelstaatoverheden (België, Duitsland, Oostenrijk en Spanje) en de Scandinavische landen.
Dit artikel beschrijft op macroniveau wat de effecten van de decentralisaties zijn geweest op de verdeling van overheidsinkomsten en –uitgaven tussen de centrale en lokale overheid. Daarbij draait het om twee vragen:
1. Hoe centraal of decentraal is Nederland georganiseerd vergeleken met andere landen?
2. Hoe heeft de situatie in Nederland zich de afgelopen 20 jaar ontwikkeld?
Al eerder werd aangetoond dat het decentralisatiebeleid in de afgelopen decennia geen grote impact heeft gehad op verdeling van overheidsuitgaven over de centrale en lokale overheid (Allers en Peters, 2019). Dit artikel plaatst de decentralisaties in een breder perspectief. Naast de decentralisaties in het sociaal domein, komen ook andere verschuivingen van overheidstaken aan bod. Verder wordt ingegaan op de verschillende inkomstensoorten waarmee de overheidsuitgaven van de lokale overheid worden gefinancierd. In dit artikel wordt niet ingegaan op de gevolgen van de decentralisaties voor de financiële positie van gemeenten.
Voor een overzicht van de economische theorie over decentralisatie en de verhoudingen tussen de centrale en lokale overheid in historisch perspectief wordt verwezen naar uitgebreid onderzoek door het Centraal Planbureau (Bos, 2010).
In hoofdstuk 2 wordt beschreven hoe de overheidsuitgaven in de afgelopen 20 jaar verdeeld waren over de lokale en centrale overheid. Tevens wordt de situatie in Nederland vergeleken met andere EU-landen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de wijze waarop decentraal uitgevoerde overheidstaken worden gefinancierd. Ook voor de overheidsinkomsten wordt een internationale vergelijking gemaakt. Hoofdstuk 4 bevat de conclusie.[1] Bijvoorbeeld: VNG Position Paper voor het AO Financiële Verhoudingen (Juli, 2020)
[2] Zie het kader Afbakening van de sector overheid en subsectoren van de overheid voor een nadere toelichting.
[3] In dit artikel wordt Nederland vergeleken met de andere landen van de Europese Unie (EU). Aangezien het gaat om een vergelijking over 2019 is hierin ook het Verenigd Koninkrijk meegenomen.