Zelfstandigen in zorg en welzijn

3. Vergelijking van de aantallen zzp’ers: EBB en IIV

Voor het in beeld brengen van de aantallen zzp’ers wordt uitgegaan van de cijfers die het CBS op (AZW) StatLine publiceert. Vervolgens wordt een vergelijking op basis van de gekoppelde microdata gemaakt waarna tot slot wordt ingegaan op de vraag hoe de cijfers zich tot elkaar verhouden.

Aantallen zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn

Op basis van de EBB waren er in 2021 1 078 duizend zelfstandigen zonder personeel (15 tot 75 jaar), waarvan 117 duizend werkzaam in de sector zorg en welzijn1). Hierbij gaat het om de hoofdbaan, dat wil zeggen waarvan men zelf aangeeft dat ze er de meeste uren werken. Het is op basis van de EBB niet mogelijk om onderscheid te maken naar zelfstandig ondernemers, dga’s en overig zelfstandigen.

Het aantal zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn op basis van IIV is terug te vinden op het reguliere StatLine van het CBS. In 2021 waren er bijna 1 020 duizend mensen die als voornaamste inkomensbron een inkomen hadden als zelfstandige zonder personeel. Ruim 107 duizend daarvan werkten in de bedrijfstak Gezondheids- en welzijnszorg. De bedrijfstak Gezondheids- en welzijnszorg komt overeen met de sector zorg en welzijn. Het merendeel van hen was zelfstandig ondernemer zonder personeel (77 duizend).

3.1 Zelfstandigen zonder personeel, 2021 (x 1 000)
TotaalZorg en welzijn
EBBZelfstandigen zonder personeel1 078117
IIVZelfstandigen zonder personeel1)1 020107
Zelfstandig ondernemer zonder personeel80177
Dga zonder personeel1368
Overige zelfstandige8323
1) Personen voor wie de werkzaamheden als zelfstandige de voornaamste inkomensbron zijn.

In totaal ging het voor de sector zorg en welzijn in 2021 om een verschil van 10 duizend personen. Dit verschil tussen beide bronnen fluctueert over de jaren iets. Vanaf 2020 wordt dit verschil groter, waarbij opgemerkt moet worden dat 2020 een bijzonder jaar was vanwege de uitbraak van de coronapandemie en dat in 2021 een herontwerp van de EBB is geweest. In figuur 3.2 zijn ook 2022 cijfers opgenomen. Deze zijn recent beschikbaar gekomen. Omdat dit onderzoek naar zelfstandigen in zorg en welzijn al grotendeels uitgevoerd was voor het beschikbaar komen van de 2022 cijfers en voor het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn gebruik gemaakt is van de 2021 cijfers, wordt in dit document verder uitgegaan van de 2021 cijfers.

3.2 Zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn
 EBB (x 1 000) IIV (x 1 000)
20138288,0
20149193,2
20159295,3
20168897,3
20179199,0
2018101100,5
2019105103,5
2020121104,4
2021*117107,4
2022**135111,8
* Herontwerp Enquête beroepsbevolking. ** Voorlopige cijfers Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek.
 

Vergelijking op basis van microdata

In aanvulling op de voorgaande analyse is een koppeling op basis van de microdata gemaakt. Hiervoor is het aantal zelfstandigen zonder personeel dat werkzaam is in zorg en welzijn op basis van de EBB als uitgangspunt genomen. Voor deze groep wordt nagegaan of die ook terug te vinden is in de IIV-gegevens. Omdat de EBB een steekproef is, moet je deze bron als uitgangspunt nemen. Voor de populatie-aantallen kun je dan gebruik maken van de gewogen cijfers. Zou je de IIV-gegevens als uitgangspunt nemen dan is een groot deel van de populatie niet terug te vinden in de EBB omdat dat een steekproef is. Daarnaast kun je geen gebruik maken van de ophoging omdat die het steekproefkader van de EBB als uitgangspunt heeft en niet de populatie-aantallen van IIV.

Van de 117 duizend zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn in de EBB is in totaal 85 procent ook in de IIV-gegevens als zelfstandige zonder personeel terug te vinden. Voor 67 procent geldt dat ze een inkomen hadden als zelfstandig ondernemer zonder personeel, 5 procent was volgens de IIV-gegevens directeur-grootaandeelhouder en 13 procent overige zelfstandige.

Een op de tien zelfstandigen zonder personeel in de EBB is op basis van IIV geen zelfstandige. Een uitsplitsing naar branche laat zien dat dit vooral in de kinderopvang voorkomt. Dat ze op basis van IIV geen zelfstandige zijn, betekent dat ze dat jaar geen belastingaangifte hebben hoeven doen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om gastouders. Ook in de branches Sociaal werk, VVT en GGZ is dit percentage hoger dan gemiddeld, het gaat hier echter in dit onderzoek om een indicatie. De aantallen zijn te klein om er verdere uitspraken over te kunnen doen.

3.3 Zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn in EBB naar type zelfstandig in IIV, 2021
x 1 000%
Totaal1)117100
Zelfstandige zonder personeel10085
w.v zelfstandig ondernemer zonder personeel7867
w.v directeur-grootaandeelhouder65
w.v. overige zelfstandige1613
Zelfstandige met personeel33
Geen zelfstandige1210
Huishouden zonder waargenomen inkomen/onbekend11
1) Door afronding komt het totaal van de percentages niet precies overeen met de som van de subtotalen.

In totaal gaat het om 100 duizend personen die volgens de EBB werkzaam zijn als zelfstandige zonder personeel in zorg en welzijn en die ook als zelfstandige zonder personeel zijn terug te vinden in IIV. Voor 92 procent van hen geldt dat ze ook volgens IIV in zorg en welzijn werkzaam zijn. Gerelateerd aan het totaal van 117 duizend zzp’ers in zorg en welzijn volgens de EBB betekent dit dat 79 procent ook volgens IIV als zzp’er in zorg en welzijn werkzaam is.

In deze analyse is nagegaan of men terug te vinden is in IIV als zelfstandige zonder personeel. Dit is ongeacht rekening te houden met de hoogte van het inkomen. Vervolgens is daarom nagegaan wat de voornaamste inkomensbron is van degenen die volgens de EBB zelfstandige zonder personeel zijn in hun hoofdbaan. Uit deze cijfers blijkt dat voor 76 procent hun inkomen als zelfstandige ook hun voornaamste inkomensbron is. Meer specifiek, voor 63 procent gaat het om hun inkomen als zelfstandig ondernemer, voor 8 procent is dat hun inkomen als overige zelfstandige en voor 5 procent hun inkomen als dga.

Hier moet wel opgemerkt worden dat het in de IIV-gegevens om de voornaamste bron op jaarbasis gaat terwijl het in de EBB gaat om het moment van enquêteren. Kijk je bijvoorbeeld naar degenen voor wie hun pensioenuitkering hun belangrijkste inkomensbron is dan kan dit betekenen dat ze, hoewel ze een pensioenuitkering ontvangen, ook nog werkzaam zijn als zelfstandige zonder personeel. In dat geval is hun inkomen vanuit hun pensioenuitkering hoger dan het inkomen dat ze hebben als zelfstandige zonder personeel. Het kan echter ook betekenen dat ze ten tijde van hun deelname aan de EBB nog werkzaam waren als zelfstandige zonder personeel, ze later dat jaar met pensioen zijn gegaan, en dat over het hele jaar bezien hun pensioenuitkering hoger was dan het inkomen dat ze nog als zelfstandige zonder personeel hadden.

3.4 Zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn in EBB naar voornaamste inkomensbron in IIV, 2021
x 1 000%
Totaal1)117100
Werknemer76
Zelfstandige8976
Zelfstandig ondernemer7363
Directeur-grootaandeelhouder65
Overige zelfstandige108
Uitkering44
Pensioen98
Schoolgaand33
Overig zonder inkomen22
Huishouden zonder waargenomen inkomen/onbekend11
1) Door afronding komt het totaal niet precies overeen met de som van de subtotalen.

Verschillen tussen de cijfers

In de voorgaande paragrafen zijn de verschillen tussen de aantallen zzp’ers op basis van de EBB en IIV gekwantificeerd. Vraag is wat mogelijk ten grondslag ligt aan deze verschillen.

Jaarcijfers versus enquêtedatum
De cijfers over zelfstandigen zonder personeel in IIV betreffen jaarcijfers. Op basis van de EBB gaat het om het moment van enquêteren. Het is niet goed mogelijk om dit verschil ook cijfermatig in beeld te brengen. In de EBB wordt weliswaar gevraagd wanneer men een eigen bedrijf of praktijk is begonnen en je zou de cijfers van het vierde kwartaal kunnen gebruiken om te weten of ze dat hele jaar al zelfstandige zijn. Op basis van IIV is echter niet bekend of ze het hele jaar inkomsten als zelfstandig ondernemer hadden of een gedeelte van het jaar.

Hoofdbaan versus voornaamste inkomensbron
In de cijfers op basis van de EBB gaat het om de hoofdbaan. Dit is de baan waarvan men zelf aangeeft dat ze er de meeste uren werken. Voor de cijfers op basis van IIV wordt op basis van het inkomen bepaald of het gaat om de voornaamste inkomensbron. Dit hoeft niet per definitie overeen te komen. Zo kan het opstarten van een eigen bedrijf of praktijk veel tijd kosten terwijl daar nog weinig inkomsten tegenover staan. Ook geldt hier dat scholieren of studenten in de EBB meegeteld worden als zelfstandigen terwijl zij in IIV voor de voornaamste inkomensbron worden getypeerd als schoolgaand. En datzelfde geldt voor degenen die een uitkering ontvangen of met pensioen zijn. In de EBB geven ze aan dat ze zelfstandige zijn, terwijl ze in het IIV niet als zelfstandige worden getypeerd als hun inkomen in het betreffende jaar voor een groter deel bestond uit een uitkering of pensioen.

De koppeling op basis van de microdata laat zien dat van de 117 zelfstandigen zonder personeel in de EBB voor 8 procent pensioen wordt getypeerd als en 3 procent als schoolgaand.

Selectie van 15 tot 75 versus alle leeftijden
Op (AZW) StatLine gaat het op basis van de EBB om zelfstandigen zonder personeel in de leeftijd van 15 tot 75 jaar. Bij de cijfers op basis van IIV gaat het om alle zelfstandigen en is geen leeftijdsgrens gesteld. Zou je op basis van de EBB de afbakening van leeftijd loslaten dan zorgt dit echter amper voor verschillen in de aantallen zelfstandigen zonder personeel.

SBI op basis van zelfrapportage versus registratie
Bij registratie van een eigen bedrijf of praktijk bij de Kamer van Koophandel wordt een SBI code toegekend die aangeeft wat de activiteit is van het bedrijf of de praktijk. In IIV wordt deze SBI code gebruikt voor de afbakening naar bijvoorbeeld bedrijfstak. Ook in de EBB wordt gebruik gemaakt van de SBI-code waarmee hun bedrijf of praktijk is geregistreerd. Zelfstandigen zonder personeel waarvan hun eigen bedrijf of praktijk niet is geregistreerd of waarvan deze informatie op het moment van enquêteren niet beschikbaar is, zijn ingedeeld op basis van de SBI-code van de bedrijfstak waarin zij naar eigen zeggen hun werkzaamheden als zelfstandige uitvoeren. Ook dit verschil is op dit moment lastig cijfermatig in beeld te brengen.

Verschil in wijze van waarneming
Bij de EBB cijfers gaat het om de eigen inschatting van de respondent. Het IIV gebruikt voor een belangrijk deel de registraties van de Belastingdienst. Als een respondent zich zelf als zelfstandige beschouwt, wil dit niet dat zeggen dat de Belastingdienst dit ook zo ziet. Zo kan een EBB-respondent zichzelf als zelfstandige beschouwen, maar volgens de Belastingdienst toch een werknemer zijn.

1) Volgens de tabel Werkzame beroepsbevolking; positie in de werkkring op AZW StatLine waren dat er 116 duizend. Het verschil van 1 duizend heeft betrekking op werknemers in zorg en welzijn waarvan de branche onbekend is.