Zelfstandigen in zorg en welzijn

Een vergelijking tussen bronnen

Over deze publicatie

In de afgelopen jaren is het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp) in zorg en welzijn toegenomen. Er zijn meerdere bronnen waarin informatie over zelfstandigen is opgenomen en de cijfers op basis van deze bronnen lopen uiteen. Om meer inzicht te krijgen in deze groep heeft het CBS onderzoek gedaan op basis van de Enquête beroepsbevolking (EBB), het Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (IIV) en het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn (ZZW). In het onderzoek stond centraal om welke aantallen zelfstandigen het gaat, hoe de verschillende bronnen zich tot elkaar verhouden en welke bron het beste gebruikt kan worden voor welke informatiebehoefte.

Uit het onderzoek blijkt dat het van het onderzoeksdoel afhangt waar welke bron het beste voor gebruikt kan worden. Op hoofdlijnen komt het er op neer dat de EBB voor de hand ligt als het gaat om actualiteit en een aantal (globale) kenmerken, IIV voor detaillering (zoals naar regio) en ZZW als het gaat om motieven e.d. van zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn.

Het onderzoek is uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) als aanvullende statistische dienstverlening in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt, Zorg en Welzijn (AZW).

1. Inleiding

In de afgelopen jaren is het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp) in zorg en welzijn toegenomen. Er zijn meerdere bronnen waarin informatie over zelfstandigen is opgenomen en de cijfers op basis van deze bronnen lopen uiteen. Wens van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is om meer inzicht te krijgen in deze groep werkenden en het ministerie heeft het CBS daarom gevraagd te onderzoeken om welke aantallen het gaat, hoe de verschillende bronnen zich tot elkaar verhouden en welke bron voor welke informatiebehoefte het beste gebruikt kan worden. In dit rapport wordt daar verslag van gedaan.

De vergelijking tussen bronnen richt zich in dit onderzoek op de Enquête beroepsbevolking (EBB) en het Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (IIV). Hier is voor gekozen omdat beide bronnen door het CBS gebruikt worden om te publiceren over het aantal zelfstandigen en de cijfers op basis van de EBB zijn opgenomen in AZW StatLine. Daarbij is IIV gebruikt voor het steekproefkader voor het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn (ZZW), dat in het voorjaar 2023 voor het eerst door het CBS in het kader van het AZW onderzoeksprogramma is uitgevoerd.

Om de vraag van het ministerie te kunnen beantwoorden, wordt op basis van de genoemde bronnen in beeld gebracht hoeveel zelfstandigen zonder personeel er in zorg en welzijn werkzaam zijn en in welke mate die aantallen verschillen. Ook worden de microdata van de bronnen gekoppeld en vergeleken. Vervolgens wordt ingegaan op de mogelijke verklaringen voor de verschillen in de cijfers. Daarvoor wordt onder meer nagegaan welke afbakeningen zijn gebruikt en wat de peilmomenten zijn. Omdat het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn gebruik maakt van IIV wordt aanvullend ook voor dat onderzoek in beeld gebracht om welke aantallen zelfstandigen het gaat en welke keuzes zijn gemaakt in de afbakening van de onderzoekspopulatie. Tot slot volgen de conclusies en de ideeën voor vervolgonderzoek.

2. CBS-statistieken over zelfstandigen

In dit rapport komen drie bronnen aan de orde, namelijk de Enquête beroepsbevolking (EBB), het Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (IIV) en het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn (ZZW). Voordat de bronnen met elkaar worden vergeleken, worden deze eerst kort beschreven.

Enquête beroepsbevolking

De EBB is een steekproefonderzoek dat doorlopend door het CBS wordt uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het verstrekken van informatie over de relatie tussen mens en arbeidsmarkt. Hierbij worden kenmerken van personen in verband gebracht met hun positie op de arbeidsmarkt. De EBB geeft dan ook aantallen en kenmerken van diverse groepen zelfstandigen. In de EBB is daarvoor aan respondenten gevraagd op welke manier ze werkzaam zijn, waarbij ze kunnen aangeven dat ze een eigen bedrijf of praktijk hebben (inclusief dga), werkzaam zijn als zzp’er of dat ze meewerken in het bedrijf of de praktijk van de partner of een familielid. Het gaat daarbij om een momentopname. Doorlooptijd van de EBB is ongeveer een jaar, waarbij respondenten met telkens een tussenliggende periode van drie maanden vijf maal benaderd worden met een vragenlijst (roterend paneldesign). De cijfers over zelfstandigen op basis van de EBB zijn zowel op kwartaalbasis als jaarbasis beschikbaar en worden onder andere gebruikt voor AZW StatLine (zie de tabel Werkzame Beroepsbevolking; positie in de werkkring). Daarbij gaat het om de hoofdbaan.

Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek

IIV geeft informatie over inkomens van diverse groepen zelfstandigen en is voornamelijk gebaseerd op informatie van de Belastingdienst. De belangrijkste bronnen bij het samenstellen van cijfers over zelfstandigen zijn voor de zelfstandig ondernemers het bestand Satelliet Zelfstandige Ondernemers (SZO), waarin voor alle ondernemers gegevens over de winstaangiften zijn opgenomen. Voor directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) is dat de Fiscale Loonaangifte en voor meewerkende gezinsleden en overige zelfstandigen de Aangifte inkomstenbelasting. Het gaat hierbij om jaarcijfers. IIV stelt informatie beschikbaar op basis van de zogeheten zwaartepuntbenadering: mensen worden op grond van de hoogte van de verschillende soorten inkomsten volgens een getrapte zwaartepuntbenadering gerekend tot de categorie zelfstandigen. Daarnaast is informatie beschikbaar over alle personen die een inkomen hebben als zelfstandige. Zie de tabel Zelfstandigen; inkomen, vermogen, bedrijfstak.

Meer informatie over deze bronnen en zelfstandigen is opgenomen in het Dossier ZZP van het CBS. Hier is onder meer een verwijzing te vinden naar het artikel Werknemers en zelfstandigen: overeenkomsten en verschillen tussen CBS-cijfers van Van den Berg et al (2016).

Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn

Het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn is een steekproefonderzoek onder zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn en heeft tot doel om meer inzicht te krijgen in onder andere hun loopbaan en de reden om als zelfstandige te gaan werken. Voor het steekproefkader voor ZZW wordt gebruik gemaakt van IIV. In navolging van de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA), die CBS en TNO elke twee jaar uitvoeren, zijn alleen de zelfstandig ondernemers zonder personeel geselecteerd en worden de dga’s en overige zelfstandigen niet meegeteld. Hoewel het bij dga’s en overige zelfstandigen om substantiële groepen zelfstandigen gaat, zijn zij in de ZEA desondanks buiten beschouwing gelaten. Bij een pilotmeting in 2012 bleek de respons onder deze groepen laag, doordat de vragenlijst niet optimaal leek aan te sluiten bij situatie van deze groepen (Ybema et al., 2013). Om deze groepen met het onderzoek ook goed in beeld te brengen, zou de opzet van de vragenlijst (ingrijpend) aangepast moeten worden. Het gaat in het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn om alle zelfstandig ondernemers zonder personeel, ongeacht of het hun hoofdinkomen is of een neveninkomen. Binnen de groep zelfstandig ondernemers zonder personeel kan onderscheid gemaakt worden tussen degenen die (voornamelijk) eigen arbeid aanbieden en degenen die (voornamelijk) producten aanbieden. Het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn richt zich op de groep zelfstandig ondernemers zonder personeel die eigen arbeid aanbieden (Prevost & Gouweleeuw, 2022). Het onderzoek is voor het eerst uitgevoerd in het voorjaar 2023, de eerstvolgende meting is naar verwachting in het voorjaar van 2025.

2.1 Kenmerken bronnen met informatie over zelfstandigen
EBBIIVZZW
PopulatieZelfstandigen (15 tot 90 jaar) m.u.v. institutionele bevolkingAlle zelfstandigenZelfstandig ondernemers zonder personeel die eigen arbeid aanbieden
Steekproef/integraalSteekproefIntegraalSteekproef
SteekproefkaderBRPn.v.t.IIV t-2
VerslagperiodeEnquêtedatumJaarMei-juni
PublicatiefrequentieKwartaalJaarEens in de twee jaar

3. Vergelijking van de aantallen zzp’ers: EBB en IIV

Voor het in beeld brengen van de aantallen zzp’ers wordt uitgegaan van de cijfers die het CBS op (AZW) StatLine publiceert. Vervolgens wordt een vergelijking op basis van de gekoppelde microdata gemaakt waarna tot slot wordt ingegaan op de vraag hoe de cijfers zich tot elkaar verhouden.

Aantallen zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn

Op basis van de EBB waren er in 2021 1 078 duizend zelfstandigen zonder personeel (15 tot 75 jaar), waarvan 117 duizend werkzaam in de sector zorg en welzijn1). Hierbij gaat het om de hoofdbaan, dat wil zeggen waarvan men zelf aangeeft dat ze er de meeste uren werken. Het is op basis van de EBB niet mogelijk om onderscheid te maken naar zelfstandig ondernemers, dga’s en overig zelfstandigen.

Het aantal zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn op basis van IIV is terug te vinden op het reguliere StatLine van het CBS. In 2021 waren er bijna 1 020 duizend mensen die als voornaamste inkomensbron een inkomen hadden als zelfstandige zonder personeel. Ruim 107 duizend daarvan werkten in de bedrijfstak Gezondheids- en welzijnszorg. De bedrijfstak Gezondheids- en welzijnszorg komt overeen met de sector zorg en welzijn. Het merendeel van hen was zelfstandig ondernemer zonder personeel (77 duizend).

3.1 Zelfstandigen zonder personeel, 2021 (x 1 000)
TotaalZorg en welzijn
EBBZelfstandigen zonder personeel1 078117
IIVZelfstandigen zonder personeel1)1 020107
Zelfstandig ondernemer zonder personeel80177
Dga zonder personeel1368
Overige zelfstandige8323
1) Personen voor wie de werkzaamheden als zelfstandige de voornaamste inkomensbron zijn.

In totaal ging het voor de sector zorg en welzijn in 2021 om een verschil van 10 duizend personen. Dit verschil tussen beide bronnen fluctueert over de jaren iets. Vanaf 2020 wordt dit verschil groter, waarbij opgemerkt moet worden dat 2020 een bijzonder jaar was vanwege de uitbraak van de coronapandemie en dat in 2021 een herontwerp van de EBB is geweest. In figuur 3.2 zijn ook 2022 cijfers opgenomen. Deze zijn recent beschikbaar gekomen. Omdat dit onderzoek naar zelfstandigen in zorg en welzijn al grotendeels uitgevoerd was voor het beschikbaar komen van de 2022 cijfers en voor het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn gebruik gemaakt is van de 2021 cijfers, wordt in dit document verder uitgegaan van de 2021 cijfers.

3.2 Zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn
 EBB (x 1 000) IIV (x 1 000)
20138288,0
20149193,2
20159295,3
20168897,3
20179199,0
2018101100,5
2019105103,5
2020121104,4
2021*117107,4
2022**135111,8
* Herontwerp Enquête beroepsbevolking. ** Voorlopige cijfers Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek.
 

Vergelijking op basis van microdata

In aanvulling op de voorgaande analyse is een koppeling op basis van de microdata gemaakt. Hiervoor is het aantal zelfstandigen zonder personeel dat werkzaam is in zorg en welzijn op basis van de EBB als uitgangspunt genomen. Voor deze groep wordt nagegaan of die ook terug te vinden is in de IIV-gegevens. Omdat de EBB een steekproef is, moet je deze bron als uitgangspunt nemen. Voor de populatie-aantallen kun je dan gebruik maken van de gewogen cijfers. Zou je de IIV-gegevens als uitgangspunt nemen dan is een groot deel van de populatie niet terug te vinden in de EBB omdat dat een steekproef is. Daarnaast kun je geen gebruik maken van de ophoging omdat die het steekproefkader van de EBB als uitgangspunt heeft en niet de populatie-aantallen van IIV.

Van de 117 duizend zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn in de EBB is in totaal 85 procent ook in de IIV-gegevens als zelfstandige zonder personeel terug te vinden. Voor 67 procent geldt dat ze een inkomen hadden als zelfstandig ondernemer zonder personeel, 5 procent was volgens de IIV-gegevens directeur-grootaandeelhouder en 13 procent overige zelfstandige.

Een op de tien zelfstandigen zonder personeel in de EBB is op basis van IIV geen zelfstandige. Een uitsplitsing naar branche laat zien dat dit vooral in de kinderopvang voorkomt. Dat ze op basis van IIV geen zelfstandige zijn, betekent dat ze dat jaar geen belastingaangifte hebben hoeven doen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om gastouders. Ook in de branches Sociaal werk, VVT en GGZ is dit percentage hoger dan gemiddeld, het gaat hier echter in dit onderzoek om een indicatie. De aantallen zijn te klein om er verdere uitspraken over te kunnen doen.

3.3 Zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn in EBB naar type zelfstandig in IIV, 2021
x 1 000%
Totaal1)117100
Zelfstandige zonder personeel10085
w.v zelfstandig ondernemer zonder personeel7867
w.v directeur-grootaandeelhouder65
w.v. overige zelfstandige1613
Zelfstandige met personeel33
Geen zelfstandige1210
Huishouden zonder waargenomen inkomen/onbekend11
1) Door afronding komt het totaal van de percentages niet precies overeen met de som van de subtotalen.

In totaal gaat het om 100 duizend personen die volgens de EBB werkzaam zijn als zelfstandige zonder personeel in zorg en welzijn en die ook als zelfstandige zonder personeel zijn terug te vinden in IIV. Voor 92 procent van hen geldt dat ze ook volgens IIV in zorg en welzijn werkzaam zijn. Gerelateerd aan het totaal van 117 duizend zzp’ers in zorg en welzijn volgens de EBB betekent dit dat 79 procent ook volgens IIV als zzp’er in zorg en welzijn werkzaam is.

In deze analyse is nagegaan of men terug te vinden is in IIV als zelfstandige zonder personeel. Dit is ongeacht rekening te houden met de hoogte van het inkomen. Vervolgens is daarom nagegaan wat de voornaamste inkomensbron is van degenen die volgens de EBB zelfstandige zonder personeel zijn in hun hoofdbaan. Uit deze cijfers blijkt dat voor 76 procent hun inkomen als zelfstandige ook hun voornaamste inkomensbron is. Meer specifiek, voor 63 procent gaat het om hun inkomen als zelfstandig ondernemer, voor 8 procent is dat hun inkomen als overige zelfstandige en voor 5 procent hun inkomen als dga.

Hier moet wel opgemerkt worden dat het in de IIV-gegevens om de voornaamste bron op jaarbasis gaat terwijl het in de EBB gaat om het moment van enquêteren. Kijk je bijvoorbeeld naar degenen voor wie hun pensioenuitkering hun belangrijkste inkomensbron is dan kan dit betekenen dat ze, hoewel ze een pensioenuitkering ontvangen, ook nog werkzaam zijn als zelfstandige zonder personeel. In dat geval is hun inkomen vanuit hun pensioenuitkering hoger dan het inkomen dat ze hebben als zelfstandige zonder personeel. Het kan echter ook betekenen dat ze ten tijde van hun deelname aan de EBB nog werkzaam waren als zelfstandige zonder personeel, ze later dat jaar met pensioen zijn gegaan, en dat over het hele jaar bezien hun pensioenuitkering hoger was dan het inkomen dat ze nog als zelfstandige zonder personeel hadden.

3.4 Zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn in EBB naar voornaamste inkomensbron in IIV, 2021
x 1 000%
Totaal1)117100
Werknemer76
Zelfstandige8976
Zelfstandig ondernemer7363
Directeur-grootaandeelhouder65
Overige zelfstandige108
Uitkering44
Pensioen98
Schoolgaand33
Overig zonder inkomen22
Huishouden zonder waargenomen inkomen/onbekend11
1) Door afronding komt het totaal niet precies overeen met de som van de subtotalen.

Verschillen tussen de cijfers

In de voorgaande paragrafen zijn de verschillen tussen de aantallen zzp’ers op basis van de EBB en IIV gekwantificeerd. Vraag is wat mogelijk ten grondslag ligt aan deze verschillen.

Jaarcijfers versus enquêtedatum
De cijfers over zelfstandigen zonder personeel in IIV betreffen jaarcijfers. Op basis van de EBB gaat het om het moment van enquêteren. Het is niet goed mogelijk om dit verschil ook cijfermatig in beeld te brengen. In de EBB wordt weliswaar gevraagd wanneer men een eigen bedrijf of praktijk is begonnen en je zou de cijfers van het vierde kwartaal kunnen gebruiken om te weten of ze dat hele jaar al zelfstandige zijn. Op basis van IIV is echter niet bekend of ze het hele jaar inkomsten als zelfstandig ondernemer hadden of een gedeelte van het jaar.

Hoofdbaan versus voornaamste inkomensbron
In de cijfers op basis van de EBB gaat het om de hoofdbaan. Dit is de baan waarvan men zelf aangeeft dat ze er de meeste uren werken. Voor de cijfers op basis van IIV wordt op basis van het inkomen bepaald of het gaat om de voornaamste inkomensbron. Dit hoeft niet per definitie overeen te komen. Zo kan het opstarten van een eigen bedrijf of praktijk veel tijd kosten terwijl daar nog weinig inkomsten tegenover staan. Ook geldt hier dat scholieren of studenten in de EBB meegeteld worden als zelfstandigen terwijl zij in IIV voor de voornaamste inkomensbron worden getypeerd als schoolgaand. En datzelfde geldt voor degenen die een uitkering ontvangen of met pensioen zijn. In de EBB geven ze aan dat ze zelfstandige zijn, terwijl ze in het IIV niet als zelfstandige worden getypeerd als hun inkomen in het betreffende jaar voor een groter deel bestond uit een uitkering of pensioen.

De koppeling op basis van de microdata laat zien dat van de 117 zelfstandigen zonder personeel in de EBB voor 8 procent pensioen wordt getypeerd als en 3 procent als schoolgaand.

Selectie van 15 tot 75 versus alle leeftijden
Op (AZW) StatLine gaat het op basis van de EBB om zelfstandigen zonder personeel in de leeftijd van 15 tot 75 jaar. Bij de cijfers op basis van IIV gaat het om alle zelfstandigen en is geen leeftijdsgrens gesteld. Zou je op basis van de EBB de afbakening van leeftijd loslaten dan zorgt dit echter amper voor verschillen in de aantallen zelfstandigen zonder personeel.

SBI op basis van zelfrapportage versus registratie
Bij registratie van een eigen bedrijf of praktijk bij de Kamer van Koophandel wordt een SBI code toegekend die aangeeft wat de activiteit is van het bedrijf of de praktijk. In IIV wordt deze SBI code gebruikt voor de afbakening naar bijvoorbeeld bedrijfstak. Ook in de EBB wordt gebruik gemaakt van de SBI-code waarmee hun bedrijf of praktijk is geregistreerd. Zelfstandigen zonder personeel waarvan hun eigen bedrijf of praktijk niet is geregistreerd of waarvan deze informatie op het moment van enquêteren niet beschikbaar is, zijn ingedeeld op basis van de SBI-code van de bedrijfstak waarin zij naar eigen zeggen hun werkzaamheden als zelfstandige uitvoeren. Ook dit verschil is op dit moment lastig cijfermatig in beeld te brengen.

Verschil in wijze van waarneming
Bij de EBB cijfers gaat het om de eigen inschatting van de respondent. Het IIV gebruikt voor een belangrijk deel de registraties van de Belastingdienst. Als een respondent zich zelf als zelfstandige beschouwt, wil dit niet dat zeggen dat de Belastingdienst dit ook zo ziet. Zo kan een EBB-respondent zichzelf als zelfstandige beschouwen, maar volgens de Belastingdienst toch een werknemer zijn.

1) Volgens de tabel Werkzame beroepsbevolking; positie in de werkkring op AZW StatLine waren dat er 116 duizend. Het verschil van 1 duizend heeft betrekking op werknemers in zorg en welzijn waarvan de branche onbekend is.

4. Zzp’ers in het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn

Voor het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn (ZZW) is IIV als kader gebruikt voor de steekproef. Er is echter wel nog een specifieke afbakening gemaakt, zoals beschreven in paragraaf 2, waardoor het ook relevant is om in te gaan op de gevolgen van de voor die afbakening gemaakte keuzes.

Alle inkomens versus voornaamste inkomensbron

Voor ZZW is het relevant om zicht te hebben op alle zelfstandig ondernemers zonder personeel, ongeacht of het om hun hoofdinkomen of een neveninkomen gaat. In totaal waren er in 2021 in totaal bijna 106 duizend zelfstandig ondernemers zonder personeel in zorg en welzijn. Ter vergelijking, op basis van de voornaamste inkomensbron zijn dat er zoals opgenomen in tabel 3.1 ruim 77 duizend.

Dga’s

In het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn zijn de dga’s buiten beschouwing gelaten. Voor dga’s geldt dat zij net als de andere werknemers loon ontvangen van het bedrijf waar zij in dienst zijn, de economische invalshoek. De groep dga’s zonder personeel is relatief beperkt van omvang: 8,7 duizend mensen die een inkomen hebben als dga zonder personeel in zorg en welzijn. Voor het merendeel is het hun voornaamste inkomensbron: 7,6 duizend.

Dat dga’s ook gerekend worden tot zelfstandigen heeft er mee te maken dat hun positie en verantwoordelijkheden in het bedrijf lijken op die van de andere zelfstandigen. Dit wordt de sociaaleconomische invalshoek genoemd. Deze invalshoek wordt bijvoorbeeld in de EBB gehanteerd en het is op basis van de EBB niet mogelijk om de dga’s apart te onderscheiden.

Omdat in IIV uit wordt gegaan van de economische invalshoek en de dga’s zijn opgenomen in de Werknemersenquête (WNE) ligt het niet voor de hand om ze ook in het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn op te nemen.

Overige zelfstandigen

Net als de dga’s worden ook de overige zelfstandigen in ZZW buiten beschouwing gelaten. De groep overige zelfstandigen, de zogeheten resultaatgenieters, is met ruim 76 duizend een relatief grote groep als het gaat om alle inkomens. Voor hen geldt echter in veel mindere mate dat het ook hun voornaamste inkomensbron is, dat is het geval voor bijna 23 duizend personen.

Dat de groep overige zelfstandigen buiten beschouwing is gelaten, is in navolging van de ZEA. De reden dat voor de ZEA deze keuze is gemaakt, was een pragmatische (zie paragraaf 2). Overwogen zou kunnen worden om ze alsnog in het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn op te nemen. Wel moet dan nader onderzocht worden om welke groep het precies gaat, aangezien het voor een groot deel niet hun voornaamste inkomensbron is.

Afbakening aanbieden eigen arbeid

Van de bijna 106 duizend zelfstandig ondernemers zonder personeel in zorg en welzijn, behoorden 91 duizend tot het steekproefkader van het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn omdat ze vooral eigen arbeid aanbieden of omdat onbekend is om welke type zelfstandig ondernemer het gaat. Vertaal je dit naar het aandeel met eigen arbeid dan was dat op basis van IIV in 2021 86 procent van alle zelfstandig ondernemers zonder personeel in zorg en welzijn.

Voor het aanbieden van vooral eigen arbeid wordt in IIV nagegaan of er machines & installaties en/of voorraden en/of gebouwen & terreinen op de balans staan. Is dat het geval dan wordt dit gezien als iemand die (voornamelijk) producten aanbiedt. Is dat niet het geval dan wordt uitgegaan van het (voornamelijk) aanbieden van eigen arbeid. Deze afbakening is door het CBS gemaakt om tot eenzelfde indeling te kunnen komen als op basis van de EBB, maar deze wordt niet gebruikt om over te publiceren.

In de EBB wordt gevraagd of men vooral eigen arbeid of diensten aanbiedt of dat ze vooral diensten of grondstoffen verkopen. Het gaat hierbij dus om zelfrapportage van de respondent. Het aandeel met eigen arbeid is op basis van de EBB groter dan op basis van IIV, in 2021 ging het om 97 procent van alle zelfstandig ondernemers zonder personeel in zorg en welzijn.

Overwogen zou kunnen worden om het onderscheid tussen het aanbieden van eigen arbeid of producten voor het steekproefkader niet te maken omdat op basis van de EBB bekend is het overgrote merendeel van de zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn aangeeft eigen arbeid aan te bieden.

4.1 Zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn IIV, 2021
x 1 000
Zelfstandigen zonder personeel1)191
Zelfstandig ondernemers zonder personeel106
Totaal in steekproefkader ZZW91
- Zelfstandig ondernemers zonder personeel in zorg en welzijn - eigen arbeid89
- Zelfstandig ondernemer onbekend2
Dga’s zonder personeel9
Overig zelfstandigen76
1) Alle personen die een inkomen uit werkzaamheden als zelfstandige hebben, zowel hoofdinkomens als neveninkomens.

5. Conclusie en vervolg

Op verzoek van het ministerie van VWS is onderzoek gedaan naar de aantallen zelfstandigen zonder personeel op basis van verschillende bronnen. Daarbij ging het in eerste instantie om de EBB en IIV, en is aanvullend ook gekeken naar het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn omdat IIV de basis is voor het steekproefkader van dit zelfstandigenonderzoek.

In de vergelijking tussen de EBB en het IIV blijkt dat de beide bronnen verschillen in aantallen. Kijk je over de tijd dan blijkt dat de bronnen weliswaar verschillen qua niveau, maar dat beide een toename laten zien. Voor de EBB geldt dat het verloop over de tijd wat meer fluctueert dan IIV. Dit hangt samen met het steekproefkarakter van de gegevens. Ook lopen de cijfers iets meer uit elkaar vanaf 2020.

Uit de koppeling van de microdata blijkt dat 85 procent van de zelfstandigen zonder personeel die werkzaam zijn in zorg en welzijn ook met inkomen uit werkzaamheden als zelfstandige terug te vinden is in IIV. Wordt gekeken of ze ook volgens IIV werkzaam zijn in zorg en welzijn dan gaat het om 79 procent.

Voor de verschillen tussen de EBB en IIV moet rekening gehouden worden met het feit dat het in IIV gaat om jaarcijfers en bij de EBB om de situatie op enquêtedatum. Daarnaast gaat het in de EBB om de hoofdbaan, dat wil zeggen de baan waaraan volgens de respondent de meeste tijd wordt besteed, en in IIV om de voornaamste inkomensbron. Dit is bijvoorbeeld terug te zien bij scholieren en studenten, en uitkerings- en pensioenontvangers. Zij worden in de EBB meegeteld als zelfstandigen terwijl zij in IIV voor de voornaamste inkomensbron worden getypeerd als schoolgaand dan wel ontvanger van een uitkering of pensioen. Naast deze verschillen zijn er ook nog verschillen in de leeftijdsafbakening, dit effect is echter beperkt, en in SBI op basis van zelfrapportage versus registratie. Dit laatste kan effect hebben op het aantal zelfstandigen in zorg en welzijn omdat ze zelf bijvoorbeeld aangeven in die sector werkzaam te zijn, hoewel hun registratie in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel anders is. Tot slot zijn er ook verschillen als gevolg van verschillen in waarneming. De verschillen kunnen niet allemaal (goed) gekwantificeerd worden.

Voor het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn geldt dat de gekozen afbakening van zelfstandig ondernemers zonder personeel die eigen arbeid aanbieden smaller is dan op basis van de EBB en IIV. In dit rapport is in beeld gebracht wat deze afbakening betekent voor de aantallen zelfstandigen zonder personeel. Daaruit blijkt dat het buiten beschouwing laten van de overige zelfstandigen en de zzp’ers die producten aanbieden heroverwogen zou kunnen worden.

Er is geen aanleiding om te concluderen dat de ene bron beter is dan de andere. De verschillende bronnen zijn aanvullend ten opzichte van elkaar en het hangt van de context af waar welke bron het beste voor gebruikt kan worden. De EBB geeft inzicht in de kenmerken van de verschillende zelfstandigen. Als gevolg van het steekproefkarakter kent het verloop in de tijd van de EBB iets meer fluctuaties dan op basis van IIV. Wel zijn de cijfers op kwartaalbasis beschikbaar en daarmee ook eerder beschikbaar. Voor de actuele situatie ligt het gebruik van de EBB dan ook voor de hand, net als wanneer de informatie in combinatie met andere kenmerken zoals beroep gebruikt wordt. Omdat het een steekproef is, moet wel rekening gehouden worden met de massa van de EBB. Gaat het over het inkomen, zoals de voornaamste inkomensbron, dan ligt IIV voor de hand. Hetzelfde geldt voor onderzoek op gedetailleerd niveau, zoals bij laag regionale uitsplitsingen. Het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn (ZZW) is niet primair bedoeld om inzicht te bieden in aantallen zelfstandig ondernemers, maar ligt voor de hand als het gaat om inzicht in beweegredenen en keuzes van zelfstandig ondernemers.

Vervolg

In dit rapport zijn de EBB en IIV met elkaar vergeleken, en in het verlengde van IIV ook het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn. Naast deze bronnen is er ook het Algemeen bedrijvenregister (ABR) van het CBS. Deze bron bevat alle bedrijven in Nederland en wordt onder meer als steekproefkader gebruikt voor de AZW Werkgeversenquête (WGE). Het ABR bevat op zich geen gegevens over het aantal zelfstandigen, maar omdat er een overlap is tussen zelfstandigen en bedrijven kan het ABR wel gebruikt worden door alle natuurlijke personen (waaronder eenmanszaak, VOF, CV en maatschap) als zelfstandigen te tellen. Voor al deze rechtsvormen geldt dat één bedrijf gelijk wordt gesteld aan één zelfstandige. Het ministerie van VWS heeft al aangegeven in aanvulling op het gedane onderzoek ook te willen bekijken welke mogelijkheden het ABR biedt.

In voorgaande is genoemd dat de SBI-codes op basis van zelfrapportage en registratie bij inschrijving bij de KvK kunnen verschillen. Dat heeft meerdere oorzaken. Men kan in verschillende bedrijfstakken werkzaam zijn. Ook kan informatie intussen verouderd zijn. Om in beeld te brengen om welke verschillen het gaat, is nader onderzoek nodig. Dit wordt in 2024 door het CBS opgepakt, waarbij de informatie uit de registers wordt vergeleken met hetgeen een respondent in de EBB aangeeft.

In het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn is in navolging van de ZEA gekozen voor het selecteren van de zelfstandig ondernemers (zonder personeel), waarbij overige zelfstandigen zijn uitgesloten. Deze keuze voor de ZEA was (deels) pragmatisch ingegeven vanwege de benodigde aanpassingen van de vragenlijst. Overwogen zou kunnen worden om te onderzoeken of voor ZZW het steekproefkader uitgebreid kan worden met de overige zelfstandigen en wat daar voor- en nadelen van zijn.

6. Begrippen

Directeur-grootaandeelhouder (dga)

Een directeur-grootaandeelhouder is (mede)eigenaar van een bedrijf en als directeur in loondienst van het (eigen) bedrijf.

Institutionele bevolking

Personen woonachtig in inrichtingen, instellingen en tehuizen.

Overige zelfstandige

Een persoon die voor eigen rekening of risico arbeid verricht, maar niet in een eigen bedrijf of praktijk, niet als directeur-grootaandeelhouder en niet als meewerkend gezinslid. Tot deze categorie behoren onder meer personen met resultaat uit overige werkzaamheden, zoals freelancers.

Zelfstandig ondernemer

Een zelfstandig ondernemer is een persoon die voor eigen rekening of risico arbeid verricht in een eigen bedrijf of praktijk.

Zelfstandige zonder personeel (zzp)

Een persoon die arbeid verricht voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer), of als directeur-grootaandeelhouder (dga), of als overige zelfstandige (bijvoorbeeld in een zelfstandig uitgeoefend beroep), én die daarbij geen personeel in dienst heeft.

Berg, H. van den, et al (2016). Werknemers en zelfstandigen: overeenkomsten en verschillen tussen CBS-cijfers. Sociaaleconomische trends 2016 | 1.

CBS (2023). Dossier ZZP. Wat zijn zzp’ers? Geraadpleegd op 4 december 2023 via https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/dossier-zzp/wat-zijn-zzp-ers-

Prevost, C. en J. Gouweleeuw (2023). Steekproefaantallen AZW-zelfstandigen 2023. 

TNO, CBS (2023). Methodologisch rapport Zelfstandigen Enquête Arbeid 2023: https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2023/27/zelfstandigen-enquete-arbeid-2023

Ybema, J.F. et al (2013). Zelfstandigen Enquête Arbeid 2012. Methodologie en beschrijvende resultaten. Hoofddorp/Heerlen: TNO/CBS. Geraadpleegd op 10 januari 2024 via https://www.monitorarbeid.tno.nl/nl-nl/publicaties/zea-2012/

Relevante links

AZW StatLine: Werkzame Beroepsbevolking; positie in de werkkring.

CBS StatLine: Zelfstandigen; Inkomen, vermogen, bedrijfstak.

CBS StatLine: Zelfstandigen; persoonskenmerken en bedrijfstak (SBI 2008).