2. Indicatoren voor energiearmoede
Voor haar onderzoek naar energiearmoede heeft TNO (2021) in overleg met het CBS verschillende indicatoren van energiearmoede ontwikkeld. Hierbij worden drie dimensies van energiearmoede beschouwd: de betaalbaarheid van energie, de energetische kwaliteit van het huis, en de mogelijkheid om mee te doen aan de verduurzaming. Op basis van deze dimensies zijn vier indicatoren ontwikkeld om energiearmoede te meten.
2.1 Populatie energiearmoede
In de Monitor Energiearmoede wordt het percentage van particuliere huishoudens met energiearmoede bepaald. Een deel van de huishoudens wordt uitgesloten. Bijvoorbeeld huishoudens die met een ander huishouden een adres delen, waardoor het lastig is om te bepalen welk deel van het energieverbruik bij welk huishouden hoort. Ook studentenhuishoudens zijn uitgesloten omdat er bij studenten vaak sprake is van inkomensoverdracht vanuit de ouders die niet geregistreerd wordt, waardoor de betaalbaarheid van energie niet goed te bepalen is. Daarnaast zijn er huishoudens waarvan het energieverbruik van de woning of het inkomen onbekend is. Voor huishoudens met stadswarmte is de warmtelevering niet bekend, maar wordt dit bij geschat op basis van vergelijkbare woningen met aardgas waardoor deze huishoudens toch meegenomen kunnen worden in de monitor. Tot slot worden huishoudens uitgesloten die wonen in een verblijfsobject dat volgens de BAG geen woonfunctie heeft, zoals bedrijven of stand- en ligplaatsen. De informatie over energieverbruik is vaak beperkt en wordt mogelijkerwijs ook ingezet voor iets anders dan wonen. Van de in totaal 8,0 miljoen particuliere huishoudens in Nederland worden 7,0 miljoen huishoudens in 2020 meegenomen als populatie waarover energiearmoede kan worden afgeleid. In de Monitor Energiearmoede is nader beschreven welke databronnen gebruikt zijn in dit onderzoek.
2.2 HEQ: hoge energiequote
De energiequote is het deel van het inkomen dat besteed wordt aan energiekosten. Een huishouden is energiearm als dit aandeel hoger dan 10 procent is. Bij deze indicator worden alle huishoudens die behoren tot de populatie meegenomen. De HEQ geeft zicht op energiearmoede in alle lagen van de bevolking, ook bij huishoudens met een hoog of middeninkomen met een (te) hoge energierekening. Energiearmoede kan met de HEQ overschat worden omdat ook huishoudens meetellen die met voldoende inkomen bewust kiezen voor een hoge energierekening (bijvoorbeeld door een verwarmd zwembad). Ook is de HEQ hoog voor huishoudens die ‘op papier’ een laag inkomen hebben maar toch genoeg te besteden hebben, zoals sommige ondernemers of renteniers. Daartegenover staat dat energiearmoede juist onderschat kan worden doordat huishoudens die uit geldnood weinig energie verbruiken niet worden meegeteld.
Van de indicatoren die op dit moment zijn opgenomen in de Monitor Energiearmoede in Nederland (januari 2023) zijn enkel de HEQ en LIHE (Laag Inkomen en Hoge Energierekening, zie hieronder) afhankelijk van energieprijzen. Het effect van de huidige hoge energieprijzen op energiearmoede is dan ook enkel direct zichtbaar middels deze twee indicatoren. Bovendien is de HEQ de enige indicator waarin alle huishoudens (van de populatie die waargenomen is) worden meegenomen, en dus kan indiceren in hoeverre huishoudens zonder een laag inkomen getroffen worden.
In de toekomst wordt ook de indicator laag residueel inkomen (LARI)2) aan de Monitor Energiearmoede toegevoegd: huishoudens waarbij het inkomen na betaling van de energierekening te laag is om te voorzien in het basale levensonderhoud. Door naar het residueel inkomen te kijken in plaats van de energiequote, wordt energiearmoede niet overschat als gevolg van huishoudens die bewust kiezen voor een hoge energierekening en dit goed kunnen betalen. Hun residueel inkomen zal namelijk niet laag zijn.
2.3 LIHE: laag inkomen, hoge energierekening
Volgens de LIHE is een huishouden met een laag inkomen en hoge energierekening energiearm. Met een laag inkomen wordt een inkomen tot 130 procent van de lage-inkomensgrens bedoeld, uitgezonderd huishoudens met een financieel vermogen bij de hoogste 10 procent van Nederland. Een huishouden heeft een hoge energierekening als deze hoger is dan de gemiddelde energierekening van een eenpersoonshuishouden in een woning met energielabel C in 2019, gecorrigeerd voor inflatie. Een voordeel van de LIHE is dat huishoudens met voldoende inkomen die (bewust) veel energie verbruiken worden uitgesloten, aangezien alleen lage inkomens meegenomen worden. Energiearmoede bij huishoudens met hoge of middeninkomens wordt door de LIHE niet gemeten. Het voordeel van LIHE is dat deze rekening houdt met de energieprijs. Als door stijgende energieprijzen de energierekening voor meer huishoudens hoger wordt, neemt het aantal huishoudens met LIHE toe. Eventuele problemen bij huishoudens met een hoger inkomen blijven buiten beeld bij deze indicator. Net als bij de HEQ wordt energiearmoede onderschat doordat de LIHE huishoudens die uit geldnood weinig energie verbruiken meestal niet meetelt.
2.4 LILEK: laag inkomen, lage energiekwaliteit
Waar energiearmoede bij de vorige indicatoren vooral wordt gedefinieerd als betalingsprobleem, laat de LILEK huishoudens naar voren komen die kwetsbaar zijn omdat ze een laag inkomen hebben (volgens dezelfde definitie als bij LIHE) en wonen in een woning met een lage energiekwaliteit. Hierdoor worden ook huishoudens meegenomen die door de lage energiekwaliteit problemen kunnen ervaren in wooncomfort, bijvoorbeeld omdat de woning moeilijk te verwarmen is. Ook zijn dit huishoudens die mogelijk in de problemen komen bij prijsstijgingen, ook al wordt dit door de LILEK niet direct in beeld gebracht omdat deze indicator niet direct afhankelijk is van de hoogte van de energierekening. Net als bij LIHE worden huishoudens met een middeninkomen die mogelijk risico lopen bij grote prijsstijgingen bij LILEK niet meegenomen. Daarnaast kan de energetische kwaliteit alleen geschat worden (zie LEK), omdat de database van energielabels onvolledig en niet actueel is. Als aanvulling op LILEK wordt in de monitor ook aangegeven welke huishoudens met een laag inkomen in een woning met een Zeer Lage Energetische Kwaliteit (ZLEK) wonen, waarbij het zeer lastig is om de woning comfortabel te maken.
2.5 LEKWI: lage energiekwaliteit, weinig investeringsmogelijkheden
Deze indicator omvat de huishoudens in een woning met een lage energetische kwaliteit met weinig investeringsmogelijkheden, waardoor ze niet in staat zijn zelf de woning te verduurzamen. LEKWI biedt inzicht in ongelijke kansen op deelname in de energietransitie. Er wordt vanuit gegaan dat alle huurders weinig investeringsmogelijkheden hebben, die zijn voor het meedoen met de energietransitie namelijk afhankelijk van de bereidheid en capaciteit van de verhuurder. Een eigenaar-bewoner kan in principe zelf beslissen over verduurzamen van de woning, maar moet wel voldoende financiële capaciteit hebben. Een huishouden waarvan het financieel vermogen en de overwaarde van de woning bij elkaar minder dan 40 duizend euro zijn of waarvan het inkomen lager is dan 130 procent van de lage-inkomensgrens heeft volgens dit onderzoek weinig investeringsmogelijkheden. Sinds november 2022 kunnen eigenaar-bewoners met een laag inkomen een rentevrije lening aanvragen voor verduurzaming van de woning. Daarmee is de LEKWI een indicatie van de doelgroep van deze regeling. Net als bij de LILEK is ook voor de LEKWI een aanvullende indicator opgenomen in de monitor voor woningen met een zeer lage energiekwaliteit.
LEKWI en LILEK zijn beiden niet afhankelijk van energiegebruik of energieprijzen. Daarnaast is de energetische kwaliteit van woningen een schatting bij gebrek aan accurate energielabels. Bij de LEKWI wordt uitgegaan van een vast bedrag voor verduurzaming van de woning van 40 duizend euro ongeacht de staat van de woning. Het uitgangspunt voor verduurzaming is een woning met een lage tot zeer lage energiekwaliteit. Hierdoor wordt het aantal huishoudens dat niet mee kan doen aan verduurzaming overschat, omdat er ook huishoudens zullen zijn voor wie dit bedrag lager ligt.