Doelgroepenanalyse jeugd- en gezinsbescherming, 2021

3. Resultaten

3.1 Soorten problemen bij huishoudens

Zoals eerder beschreven, wordt er onderscheid gemaakt tussen vijf soorten problematiek: psychische problemen in het verslagjaar, sociaaleconomische problemen in het verslagjaar scheiding in het huishouden in de afgelopen drie jaar, aanraking met justitie in de afgelopen vijf jaar, en slachtofferschap van geweldsmisdrijven of seksuele misdrijven in de afgelopen vijf jaar. Een huishouden heeft te maken met problematiek wanneer deze problemen spelen bij ten minste één gezinslid. Er worden daarnaast in de beschrijving van de resultaten drie gezinstypen onderscheiden: huishoudens zonder thuiswonende kinderen, huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen, en huishoudens met minimaal één minderjarig thuiswonend kind. Hieronder wordt beschreven hoe de verschillende gezinstypen worden gekenmerkt door problematiek en hoe dit samenhangt met de vorm jeugdzorg die ontvangen wordt (tabellen 6, 7, en 8 in de tabellenset).

3.1.1 Psychische problemen

Psychische problemen (zorgkosten binnen de geestelijke gezondheidszorg of uitgifte psycho(ana)leptica) komen het meest voor bij huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen (29 procent), en het minst bij huishoudens zonder thuiswonende kinderen (19 procent). Bij huishoudens met minderjarige thuiswonende kinderen bedraagt dit percentage 23 procent. Deze resultaten zijn samengevat in grafiek 3.1.1. (zie “totaal huishoudens”).

3.1.1 Psychische problemen
JeugdzorgGezinstype 1 (%)Gezinstype 2 (%)Gezinstype 3 (%)
Totaal huishoudens192923
Jeugdzorg285245
Jeugd-
bescherming
224545
Jeugd-
bescherming - OTS
194446
Jeugd-
bescherming - Voogdij
254738
Jeugdhulp285345
Jeugdhulp - Met verblijf255260
Jeugdhulp - Zonder verblijf335445
Jeugd-
reclassering
244037

Psychische problemen bij de verschillende gezinstypen. OTS: ondertoezichtstelling. Gezinstype 1: huishoudens zonder thuiswonende kinderen. Gezinstype 2: huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen. Gezinstype 3: huishoudens met minimaal één minderjarig thuiswonend kind.

Grafiek 3.1.1 laat verder zien dat huishoudens die een vorm van jeugdzorg ontvangen relatief vaak gekenmerkt worden door psychische problematiek. Vooral huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen (52 procent) en minderjarige thuiswonende kinderen (45 procent) worden relatief vaak gekenmerkt door psychische problemen in het huishouden. Voor huishoudens zonder thuiswonende kinderen (28 procent) ligt dit aandeel een stuk lager.

Binnen de verschillenden typen jeugdzorg (jeugdbescherming, jeugdhulp, jeugdreclassering,) komt psychische problematiek over het algemeen het meest voor bij huishoudens die jeugdhulp ontvangen. Het aandeel psychische problematiek ligt het hoogst (60 procent) bij huishoudens met thuiswonende minderjarige kinderen die jeugdhulp ontvangen met verblijf.

3.1.2 Sociaaleconomische problemen

Sociaaleconomische problemen (laag huishoudinkomen of problematische schulden) komen vooral voor bij huishoudens met minderjarige thuiswonende kinderen (18 procent), maar de andere gezinstypen wijken hier niet veel van af (16 procent bij huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen, 17 procent bij huishoudens zonder thuiswonende kinderen). Deze resultaten zijn samengevat in grafiek 3.1.2 (zie “totaal huishoudens”).

3.1.2 Sociaaleconomische problemen
JeugdzorgGezinstype 1 (%)Gezinstype 2 (%)Gezinstype 3 (%)
Totaal huishoudens171618
Jeugdzorg232425
Jeugd-
bescherming
183957
Jeugd-
bescherming - OTS
284960
Jeugd-
bescherming - Voogdij
113033
Jeugdhulp222224
Jeugdhulp - Met verblijf193242
Jeugdhulp - Zonder verblijf242224
Jeugd-
reclassering
515257

Sociaaleconomische problemen bij de verschillende gezinstypen. OTS: ondertoezichtstelling. Gezinstype 1: huishoudens zonder thuiswonende kinderen. Gezinstype 2: huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen. Gezinstype 3: huishoudens met minimaal één minderjarig thuiswonend kind.

Grafiek 3.1.2 laat verder zien dat huishoudens die jeugdzorg ontvangen relatief vaak te maken hebben met sociaaleconomische problemen. Het aandeel huishoudens dat jeugdzorg ontvangt en dat sociaaleconomische problemen heeft, is ongeveer gelijk voor de drie verschillende gezinstypen (23 procent bij huishoudens zonder thuiswonende kinderen, 24 procent bij huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen, 25 procent bij huishoudens met minderjarige thuiswonende kinderen). Vooral huishoudens met thuiswonende kinderen die jeugdreclassering of jeugdbescherming met onder toezichtstelling (OTS) ontvangen hebben relatief vaak sociaaleconomische problematiek. Voor huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen liggen de percentages met sociaaleconomische problemen op respectievelijk 52 procent en 49 procent voor jeugdreclassering en jeugdbescherming met ondertoezichtstelling respectievelijk. Deze percentages liggen op 57 procent en 60 procent voor huishoudens met thuiswonende minderjarige kinderen. Bij huishoudens zonder thuiswonende kinderen liggen deze percentages lager, namelijk op 51 procent en 28 procent. Bij dat laatste gezinstype vallen eigenlijk alleen huishoudens met jeugdreclassering op. Binnen de andere jeugdzorgtypen worden bij dit gezinstype minder vaak sociaaleconomische problemen gezien, variërend van 11 procent (jeugdbescherming met voogdij) tot 28 procent (jeugdbescherming met ondertoezichtstelling).

3.1.3 Scheiding

Van de drie gezinstypen worden vooral huishoudens met enkel meerderjarige kinderen gekenmerkt door scheiding in het huishouden (23 procent). Scheiding komt het minst voor in huishoudens met minderjarige thuiswonende kinderen (12 procent), en bij huishoudens zonder thuiswonende kinderen bedraagt dit percentage 15 procent. Deze resultaten zijn samengevat in grafiek 3.1.3 (zie “totaal huishoudens”).

3.1.3 Scheiding
JeugdzorgGezinstype 1 (%)Gezinstype 2 (%)Gezinstype 3 (%)
Totaal huishoudens152312
Jeugdzorg33219
Jeugd-
bescherming
12936
Jeugd-
bescherming
- OTS
24138
Jeugd-
bescherming - Voogdij
11712
Jeugdhulp33119
Jeugdhulp - Met verblijf12522
Jeugdhulp - Zonder verblijf43119
Jeugd-
reclassering
33928

Scheiding bij de verschillende gezinstypen. OTS: ondertoezichtstelling. Gezinstype 1: huishoudens zonder thuiswonende kinderen. Gezinstype 2: huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen. Gezinstype 3: huishoudens met minimaal één minderjarig thuiswonend kind.

Grafiek 3.1.3 laat verder zien hoe vaak scheidingen voorkomen bij huishoudens die jeugdzorg ontvangen. Bij huishoudens met jeugdzorg met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen heeft 32 procent te maken gehad met scheiding, en bij huishoudens met jeugdzorg met thuiswonende minderjarige kinderen ligt dat percentage op 19 procent. Bij huishoudens zonder thuiswonende kinderen die jeugdzorg ontvangen komt scheiding juist relatief weinig voor: 3 procent van deze huishoudens heeft een scheiding meegemaakt. Dat is een stuk lager dan het landelijk gemiddelde. Bij huishoudens met thuiswonende kinderen komt scheiding vooral veel voor wanneer het huishouden jeugdreclassering of jeugdbescherming met ondertoezichtstelling ontvangt. Die percentages liggen op respectievelijk 39 procent en 41 procent bij huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen, en op 28 procent en 38 procent bij huishoudens met thuiswonende minderjarige kinderen.

3.1.4 Aanraking met justitie

Aanraking met justitie (verdacht van misdrijf of verwijzing naar Halt) komt het meeste voor bij huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen (12 procent), gevolgd door huishoudens met thuiswonende minderjarige kinderen (8 procent) en huishoudens zonder thuiswonende kinderen (4 procent). Deze resultaten zijn samengevat in grafiek 3.1.4 (zie “totaal huishoudens”).

3.1.4 Aanraking met justitie
JeugdzorgGezinstype 1 (%)Gezinstype 2 (%)Gezinstype 3 (%)
Totaal huishoudens4128
Jeugdzorg212512
Jeugd-
bescherming
153131
Jeugd-
bescherming - OTS
194232
Jeugd-
bescherming - Voogdij
111819
Jeugdhulp192111
Jeugdhulp - Met verblijf182522
Jeugdhulp - Zonder verblijf202111
Jeugd-
reclassering
928892

Aanraking met justitie bij de verschillende gezinstypen. OTS: ondertoezichtstelling. Gezinstype 1: huishoudens zonder thuiswonende kinderen. Gezinstype 2: huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen. Gezinstype 3: huishoudens met minimaal één minderjarig thuiswonend kind.

Grafiek 3.1.4 laat verder zien dat huishoudens met jeugdzorg relatief vaak te maken hebben met aanraking met justitie. Bij huishoudens met jeugdzorg met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen ligt het aandeel aanraking met justitie het hoogst (25 procent), gevolgd door huishoudens met jeugdzorg zonder thuiswonende kinderen (21 procent) en huishoudens met jeugdzorg met minderjarige thuiswonende kinderen (12 procent). Logischerwijs hebben huishoudens die jeugdreclassering ontvangen de hoogste percentages die in aanraking zijn geweest met justitie: deze bedragen respectievelijk 92 procent, 88 procent, en 92 procent voor de drie gezinstypen6). Los van de jeugdreclassering komt aanraking met justitie het meest voor bij huishoudens met thuiswonende kinderen die jeugdbescherming met ondertoezichtstelling ontvangen. Voor huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen ligt dat aandeel op 42 procent, en voor kinderen met thuiswonende minderjarige kinderen ligt dat aandeel op 32 procent. Bij huishoudens zonder thuiswonende kinderen ligt dat aandeel lager (19 procent). Huishoudens zonder thuiswonende kinderen worden bij alle vormen van jeugdzorg, (met uitzondering van jeugdreclassering), minder vaak gekenmerkt door aanraking met justitie dan de huishoudens met thuiswonende kinderen.

3.1.5 Slachtofferschap van geweldsmisdrijven of seksuele misdrijven

Slachtofferschap van een geweldsmisdrijf of seksueel misdrijf komt even vaak voor in huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen als in huishoudens met thuiswonende minderjarige kinderen (beide 6 procent). Het komt het minst voor in huishoudens zonder thuiswonende kinderen (2 procent). Deze resultaten zijn samengevat in grafiek 3.1.5 (zie “totaal huishoudens”).

3.1.5 Slachtofferschap
JeugdzorgGezinstype 1 (%)Gezinstype 2 (%)Gezinstype 3 (%)
Totaal huishoudens266
Jeugdzorg141511
Jeugd-
bescherming
142337
Jeugd-
bescherming - OTS
203439
Jeugd-
bescherming - Voogdij
101318
Jeugdhulp141411
Jeugdhulp - Met verblijf141722
Jeugdhulp - Zonder verblijf151311
Jeugd-
reclassering
303034

Slachtoffers van geweldsmisdrijven of seksuele misdrijven bij de verschillende gezinstypen. OTS: ondertoezichtstelling. Gezinstype 1: huishoudens zonder thuiswonende kinderen. Gezinstype 2: huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen. Gezinstype 3: huishoudens met minimaal één minderjarig thuiswonend kind.

Grafiek 3.1.5 laat ook zien dat huishoudens die jeugdzorg ontvangen relatief vaak een slachtoffer van een geweldsmisdrijf of seksueel misdrijf in het huishouden hebben. Bij huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen die jeugdzorg ontvangen wordt 15 procent gekenmerkt door slachtofferschap. Van de huishoudens met jeugdzorg zonder thuiswonende kinderen is dit 14 procent, en bij huishoudens met jeugdzorg met minderjarige thuiswonende kinderen is dit 11 procent. Vooral huishoudens die jeugdreclassering en jeugdbescherming met ondertoezichtstelling ontvangen vallen op. De aandelen slachtofferschap liggen op respectievelijk 30 procent en 20 procent voor huishoudens zonder thuiswonende kinderen. Voor huishoudens met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen bedragen deze percentages 30 procent en 34 procent, en voor huishoudens met minderjarige thuiswonende kinderen op 34 procent en 39 procent.

3.2 Geografische spreiding problematiek

De Stapelingsmonitor laat zien dat verschillende soorten problematiek vaak geografisch geclusterd zijn. In dit onderzoek wordt verder uitgediept wat de geografische spreiding is van problematiek bij huishoudens die jeugdzorg gebruiken, en hoe dit verschilt per gezinstype. Zo kan een beter beeld worden gevormd van welke jeugdregio’s een zware belasting van problematiek kennen. In paragraaf 3.1 zijn de verschillen tussen de gezinstypes uitgebreid beschreven. In de volgende paragraaf wordt gekeken naar geografische spreiding in problematiek binnen een gezinstype. De resultaten zijn weergegeven in tabellen 6, 7, en 8, van de tabellenset, en in de kaarten in bijlage 5.4.

3.2.1 Psychische problemen

Over de gezinstypen heen valt op dat de jeugdregio’s Zuidoost Utrecht, Noordoost Brabant, en Drenthe in de top tien vertegenwoordigd zijn bij alle drie de gezinstypen. Breder gezien zijn de provincies Utrecht en Brabant op het gebied van psychische problematiek oververtegenwoordigd. Verder valt op dat de aaneengesloten jeugdregio’s Drenthe, Groningen, en IJsselland in de top tien voorkomen bij meerdere gezinstypen.

Bij huishoudens met jeugdzorg zonder thuiswonende kinderen komen psychische problemen het meest voor in de jeugdregio’s Midden-Limburg West (40 procent), Zuidoost Utrecht (35 procent), en Drenthe (34 procent). Bij huishoudens met jeugdzorg met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen zijn de aandelen psychische problemen het hoogst in Rivierenland (61 procent), Noord-Veluwe (57 procent), en Haaglanden (57 procent). Bij huishoudens met jeugdzorg met minimaal één minderjarig thuiswonend kind komen psychische problemen het vaakst voor in de regio’s Noordoost Brabant (51 procent), Zuidoost Utrecht (50 procent), en Noord-Veluwe (50 procent). 

3.2.2 Sociaaleconomische problemen

De regio’s rondom de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag) vallen op qua sociaaleconomische problemen. Amsterdam-Amstelland en Rijnmond staan in de top tien bij alle drie de gezinstypen, en Haaglanden en Utrecht Stad staan in de top tien bij twee van de drie gezinstypen. Verder zijn de regio’s Zuidoost Limburg (in de top tien bij alle drie de gezinstypen) en Midden-Limburg Oost (in de top tien bij twee van de drie gezinstypen) oververtegenwoordigd.

Bij huishoudens met jeugdzorg zonder thuiswonende kinderen komen sociaaleconomische problemen het meest voor in de jeugdregio’s Midden-Limburg Oost (31 procent), Zuid-Limburg (29 procent), en Rijnmond (28 procent). Bij huishoudens met jeugdzorg met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen zijn de aandelen sociaaleconomische problemen het hoogst in Amsterdam-Amstelland (40 procent), Rijnmond (39 procent), en Utrecht Stad (31 procent). Bij huishoudens met jeugdzorg met minimaal één minderjarig thuiswonend kind komen sociaaleconomische problemen het vaakst voor in de regio’s Rijnmond (35 procent), Amsterdam-Amstelland (35 procent), en Zuid-Limburg (32 procent).

3.2.3 Scheiding

Over de gezinstypen heen valt op dat huishoudens met jeugdzorg in de jeugdregio’s in de provincies Brabant en Limburg relatief vaak te maken hebben met scheidingen.

Bij huishoudens met jeugdzorg zonder thuiswonende kinderen komt scheiding in het huishouden het meest voor in de jeugdregio’s Midden-Brabant (6 procent), West-Brabant Oost (6 procent), en Rivierenland (6 procent). Zoals omschreven in paragraaf 3.1.3, komt scheiding wel veel minder vaak voor bij deze gezinstypen dan bij de andere gezinstypen. Bij huishoudens met jeugdzorg met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen zijn de aandelen huishoudens met scheiding het hoogst in West-Brabant Oost (38 procent), Centraal Gelderland (36 procent), en Utrecht Stad (36 procent). Bij huishoudens met jeugdzorg met minimaal één minderjarig thuiswonend kind komt scheiding in het huishouden het meest voor in Zuid-Limburg (22 procent), Kop van Noord-Holland (22 procent), en West-Brabant West (21 procent).

3.2.4 Aanraking met justitie

Het valt op dat huishoudens met jeugdzorg in de regio’s rondom de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht) vaker in aanraking komen met justitie. Bij huishoudens met alleen meerderjarige thuiswonende kinderen zijn regio’s in Brabant oververtegenwoordigd in de top tien.

Bij huishoudens met jeugdzorg zonder thuiswonende kinderen komt aanraking met justitie het meest voor in de jeugdregio’s Amsterdam-Amstelland (32 procent), Centraal Gelderland (25 procent), en Groningen (25 procent). Bij huishoudens met jeugdzorg met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen is aanraking met justitie het hoogst in Rijnmond (35 procent), Amsterdam-Amstelland (34 procent), en Utrecht Stad (29 procent). Bij huishoudens met jeugdzorg met minimaal één minderjarig thuiswonend kind komt aanraking met justitie het meest voor in Rijnmond (16 procent), Amsterdam-Amstelland (16 procent), en Utrecht Stad (16 procent).

3.2.5 Slachtofferschap van geweldsmisdrijven of seksuele misdrijven

Net als bij aanraking met justitie, valt op dat huishoudens met jeugdzorg in de regio’s rondom de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht) vaker te maken hebben met slachtofferschap van geweldsmisdrijven of seksuele misdrijven.

Bij huishoudens met jeugdzorg zonder thuiswonende kinderen komt slachtofferschap van geweldsmisdrijven of seksuele misdrijven het meest voor in de jeugdregio’s Midden-Limburg West (19 procent), Haarlemmermeer (18 procent), en Alkmaar/Noord-Kennemerland (18 procent). Bij huishoudens met jeugdzorg met enkel meerderjarige thuiswonende kinderen is slachtofferschap het hoogst in Amsterdam-Amstelland (21 procent), Rijnmond (19 procent), en Kop van Noord-Holland (19 procent). Bij huishoudens met jeugdzorg met minimaal één minderjarig thuiswonend kind komt aanraking met justitie het meest voor in Rijnmond (16 procent), Amsterdam-Amstelland (15 procent), en Haaglanden (14 procent).

3.3 Stapeling van problematiek binnen huishoudens met jeugdzorg

De Stapelingsmonitor van het CBS laat zien dat diverse soorten problemen zich dikwijls opstapelen binnen huishoudens. We spreken van “multiproblematiek” wanneer een huishouden gekenmerkt wordt door ten minste twee verschillende soorten problemen. Huishoudens die geen jeugdzorg ontvangen, hebben verhoudingsgewijs minder vaak te maken met multiproblematiek dan huishoudens die wel jeugdzorg ontvangen. Tabel 5 in de tabellenset laat zien dat in 14 procent van de huishoudens die geen jeugdzorg ontvangen er sprake is van problematiek in twee of meer domeinen. Grafiek 3.3.1 laat zien dat dit bij huishoudens die jeugdzorg ontvangen veel hoger ligt. Bij huishoudens die jeugdbescherming ontvangen is namelijk in 29 procent van de gevallen sprake van twee of meer soorten problematiek. Bij huishoudens die jeugdhulp ontvangen is dat 49 procent, en bij huishoudens die jeugdreclassering ontvangen is dat zelfs 79 procent. Bij de jeugdreclassering moet hierbij in acht worden genomen dat “aanraking met justitie” als één van de domeinen van problematiek logischerwijs veel (>90 procent) voorkomt in deze groep. Wanneer aanraking met justitie niet wordt meegeteld als problematiek, kunnen we in 49 procent van de gevallen spreken van multiproblematiek bij huishoudens die jeugdreclassering ontvangen. Multiproblematiek komt dus verhoudingsgewijs het vaakst voor bij huishoudens die jeugdbescherming of jeugdreclassering ontvangen en minder vaak bij huishoudens die jeugdhulp ontvangen. De patronen die zich bij de huishoudens voordoen, zijn hieronder in detail beschreven.

3.3.1 Aantal problematieken
Aantal problematieken0 (%)1 (%)2 (%)3 (%)4 (%)5 (%)
Totaal huishoudens553110310
Jeugdzorg313819930
Jeugdbescherming2427241671
Jeugdhulp323919820
Jeugdreclassering2193530122

Het aantal problematieken dat voorkomt binnen huishoudens die jeugdzorg ontvangen, vergeleken met alle huishoudens in Nederland.

Om de ernst van multiproblematiek te schetsen bij huishoudens die jeugdzorg ontvangen, is het illustratief om te kijken naar de huishoudens die te maken hebben met problematiek in alle vijf domeinen. In alle Nederlandse huishoudens komt stapeling van alle vijf de soorten problematiek voor in 5.440 huishoudens. In 1.215 gevallen zijn dit huishoudens die jeugdzorg ontvangen. Stapeling van alle vijf de soorten problematiek is dus in meer dan één vijfde (22 procent) van de gevallen een huishouden dat jeugdzorg ontvangt. Ter vergelijking, bijna 5 procent van de Nederlandse huishoudens ontvangt jeugdzorg. Bij ernstige multiproblematiek (≥5 problematiekdomeinen) zijn huishoudens met jeugdzorg dus oververtegenwoordigd met bijna een factor vijf.

De specifieke patronen van multiproblematiek die zich voordoen bij huishoudens die jeugdzorg ontvangen, zijn hieronder nader omschreven. Deze informatie is terug te vinden grafiek 3.3.2, en in tabellen 1 tot en met 4 van de tabellenset. Grafiek 3.3.2 laat zien welke problematiek het vaakst samengaat met andere soorten problematiek bij Nederlandse huishoudens (“Totaal huishoudens”), en bij huishoudens die een vorm van jeugdzorg ontvangen.

3.3.2 Multiproblematiek
ProblematiekPsychische problemen (%)Sociaaleconomische problemen (%)Scheiding (%)Aanraking met justitie (%)Slachtoffer (%)
Totaal huishoudens8,79,67,54,22,4
Jeugdzorg20,518,113,410,79,7
Jeugdbescherming28,434,620,522,625,2
Jeugdhulp20,417,713,110,19,5
Jeugdreclassering27,7372143,226,5
 

Multiproblematiek bij huishoudens die jeugdzorg ontvangen, vergeleken met alle huishoudens in Nederland. De grafiek geeft voor elke problematiek weer bij welk aandeel huishoudens deze problematiek voorkomt in combinatie met tenminste één andere problematiek. Multiproblematiek komt voor wanneer tenminste twee problematieken zich voordoen binnen een huishouden. NB: bij de jeugdreclassering spreken we van multiproblematiek wanneer aanraking met justitie gestapeld is met tenminste twee andere problemen, of wanneer tenminste twee andere problemen (anders dan aanraking met justitie) zich voordoen in het huishouden.

3.3.1 Jeugdbescherming

Bij huishoudens die jeugdbescherming ontvangen gaat stapeling van problematiek het vaakst gepaard met sociaaleconomische problemen (zie grafiek 3.3.2). Hiermee verschilt jeugdbescherming van de jeugdreclassering en jeugdhulp. In 8 procent van de huishoudens met jeugdbescherming komen alleen sociaaleconomische problemen voor (en geen andere problematiek), maar in 35 procent van de huishoudens gaan de sociaaleconomische problematiek gepaard met andere vormen van problematiek. Ter vergelijking, in alle Nederlandse huishoudens komen sociaaleconomische problemen in isolatie voor in 8 procent van de huishoudens, en in 10 procent van de huishoudens gaan deze gepaard met andere soorten problematiek.

Het valt op dat sociaaleconomische problemen vaak hand in hand gaan met psychische problemen bij huishoudens die jeugdbescherming ontvangen. In 19 procent van deze huishoudens gaan deze problemen samen (samen gepaard of nog verder gestapeld met andere domeinen van problematiek). Ter vergelijking, de combinatie psychische problemen en sociaaleconomische problemen komt slechts in 5 procent van de gevallen voor in alle Nederlandse huishoudens. Wat verder opvalt bij huishoudens met jeugdbescherming is dat slachtofferschap van geweldsmisdrijven en seksuele misdrijven meestal stapelt met andere problemen. In 28 procent van de huishoudens met jeugdbescherming komt slachtofferschap voor, waarvan 3 procent in isolatie, en in 25 procent van de huishoudens procent gepaard met andere problematiek. In alle Nederlandse huishoudens is in ongeveer 3 procent een slachtoffer van een geweldsmisdrijf of seksueel misdrijf aanwezig, waarvan 1 procent voorkomt in isolatie, en in 2 procent van de huishoudens procent gestapeld gaat met andere problematiek. Ook aanraking met justitie gaat meestal gepaard met opstapeling van andere problematiek bij huishoudens die jeugdbescherming ontvangen. In 26 procent van de huishoudens met jeugdbescherming is er sprake van aanraking met justitie, waarvan 3 procent in isolatie, en 23 procent gestapeld met andere problematiek. In alle Nederlandse huishoudens komt aanraking met justitie in isolatie voor in 4 procent van de gevallen, waarvan 2 procent in isolatie, en 2 procent gestapeld met andere problematiek.

3.3.2 Jeugdhulp

Bij huishoudens met jeugdhulp gaat stapeling van problematiek het vaakst gepaard met psychische problemen. Van de huishoudens met jeugdhulp heeft 44 procent te maken met psychische problemen, waarvan 24 procent in isolatie, en 20 procent gepaard met andere problemen. Ter vergelijking, 22 procent van alle Nederlandse particuliere huishoudens heeft te maken met psychische problemen, waarvan 13 procent in isolatie, 9 procent gestapeld met andere problemen. Psychische problemen gaan vaak gepaard met sociaaleconomische problemen bij huishoudens die jeugdhulp ontvangen. Die combinatie komt voor (samen, of gestapeld met nog meer problemen) in 11 procent van de huishoudens. Ter vergelijking, de combinatie psychische problemen en sociaaleconomische problemen komt slechts in 5 procent van de gevallen voor in alle Nederlandse huishoudens. Stapeling van sociaaleconomische problemen met andere problemen komt ook relatief vaak voor. Bij 7 procent van de huishoudens komen alleen sociaaleconomische problemen voor, maar in 18 procent van de huishoudens gaan sociaaleconomische problemen samen met andere problemen. Alle andere problemen (scheiding, slachtofferschap, aanraking met justitie) komen ook vaker voor en zijn vaker gestapeld bij jeugdhulphuishoudens vergeleken met alle Nederlandse huishoudens.

3.3.3 Jeugdreclassering

Omdat jeugdreclassering per definitie (bijna) altijd (>90 procent) gepaard gaat met aanraking met justitie, is er bij deze groep in de meeste gevallen (78 procent) sprake van “multiproblematiek”. Aanraking met justitie is namelijk één van de domeinen van problematiek in de definitie van multiproblematiek. In deze paragraaf over huishoudens met jeugdreclassering wordt daarom een aangepaste definitie van multiproblematiek aangehouden. Bij huishoudens die te maken hebben met justitie, wordt gesproken van multiproblematiek als dit gestapeld gaat met ten minste twee andere domeinen van problematiek, of wanneer twee andere domeinen van problematiek dan aanraking met justitie voorkomen in een huishouden. Wanneer aanraking met justitie gepaard gaat met slechts één andere vorm van problematiek, spreken we in dit geval dus niet van multiproblematiek, omdat dit een vertekend beeld zou geven.

Met de aangepaste definitie voor deze groep, is sprake van multiproblematiek in 49 procent van de huishoudens met jeugdreclassering. In 43 procent van de huishoudens met jeugdreclassering is aanraking met justitie gestapeld met twee of meer andere problematieken. Sociaaleconomische problematiek komt voor in meer dan de helft van de jeugdreclassering huishoudens (55 procent), waarvan 16 procent in isolatie of samen met aanraking met justitie, en 39 procent gestapeld met andere problematiek (of met één andere vorm van problematiek, of met aanraking met justitie én een andere vorm van problematiek). Sociaaleconomische problematiek gaat vaak gepaard met psychische problemen. Die combinatie komt voor in 20 procent van de huishoudens. Psychische problemen komen voor in 36 procent van de huishoudens met jeugdreclassering, waarvan 8 procent in isolatie, en 28 procent gestapeld met andere domeinen van problematiek. Daarbij gaan psychische problemen vaker samen met andere vormen van problematieken bij huishoudens met jeugdreclassering dan bij huishoudens met jeugdhulp en jeugdbescherming. Wat ook opvalt is dat slachtofferschap relatief vaak (32 procent) voorkomt, waarvan 5 procent in isolatie, en 27 procent gestapeld met andere problematiek. Verder stapelt scheiding in deze huishoudens meestal ook met andere vormen van problematiek. Bij 26 procent van de huishoudens komt scheiding voor, waarvan 5 procent in isolatie en 21 procent gestapeld met andere vormen van problematiek.

6) Deze hoge aandelen zijn logisch, omdat veel van de jongeren die jeugdreclassering ontvangen in aanraking gekomen zijn met de politie na het plegen van een strafbaar feit. Ook bij ernstig leerplichtverzuim kan een jongere jeugdreclassering krijgen, wat niet telt als een misdrijf. Daarom zijn deze percentages niet 100%.